• No results found

De bisschop van Genève was aan zijn verlaten kudde blijven denken, maar hij dacht er aan als de wolf en niet als de schaapherder. Op zekere nacht in juni werd de voorzitter van de Raad, die juist naar bed gegaan was, door zijn knechten gewekt, omdat een vreemdeling hem over een zaak wenste te spreken, die geen uitstel lijden kon. Deze vreemdeling was een aanhanger van het evangelie van Dauphiné. “Het zou me smarten,” zei hij, “wanneer Genève en het evangelie vernietigd werden; het leger van de Hertog van Savoye is reeds voor de stad aangekomen en de bisschop heeft Chambéry vanmorgen heel vroeg verlaten om met behulp van de Savoyaarden zich met geweld toegang tot de stad te verschaffen.”

Het nieuws, was maar al te waar; de vijand lag reeds aan de stadspoorten, terwijl de bisschop en zijn gevolg, nog twee mijl van Genève verwijderd, had halt gehouden. De roomsen in de stad, die reeds in het complot betrokken waren, hadden alles in gereedheid gebracht om de vijand te ontvangen. Zij hadden ondermeer 300 Savoyaarden in verschillende roomse huizen ondergebracht en er stond een smid gereed om de stadspoorten te openen. De roomsen zouden aan hun vrienden buiten de stadspoorten te middernacht een teken geven door brandende fakkels van de daken van de huizen heen en weer te bewegen en een groot kanon zou in Molard afgevuurd worden als een teken voor de gewapende priesters in de stad om zich te verzamelen. Vóór de morgen aanbrak, zou Genève overgegeven worden aan de Hertog en de bisschop. Deze vreemde tijdingen klonken als een donderslag in de oren van de magistraat.

De gehele stad was spoedig te wapen. De priesters, die gereed stonden om de rode vlag het teken voor de moord op de Hugenoten, te ontplooien, vluchtten om zichzelf in hun huizen te versteken. De troepen buiten de stadspoorten wachtten met ongeduld op de lichten en op de brandende fakkels, die een teken zouden zijn, om tot de aanval over te gaan. Plotseling verscheen er een groot licht, maar het rees al hoger en hoger, veel hoger dan het dak van het grootste huis in Genève, om tenslotte stil te houden, op de spits van de grote kathedraal. “Het is het licht van de stadswacht,” zeiden de Savoyaards, die Genève kenden. “Wij zijn ontdekt!”

In een ommezien was het leger met een paniek geslagen en gaven de twee generaals het teken om terug te trekken. De bisschop, die het vreemde licht had opgemerkt, wist niet wat hij ervan denken moest, maar enige soldaten snelden naar hem toe om hem het alarmerende bericht te brengen. Ontsteld sprong hij te paard en reed zo snel mogelijk in galop weg. Toen de zon op kwam was er geen vijand meer te zien. God had Genève gered. Welk een blijdschap en dankbaarheid vulden de harten van de Hugenoten. Een maand later hadden zij opnieuw reden om de Heere te danken.

Baudichon, die door de roomsen te Lyon met een andere Hugenoot gegrepen was en al die tijd gevangen gezeten had, was door de aartsbisschop veroordeeld om levend verbrand te worden.

Maar juist na het terugtrekken van de legers van de Savoyaarden van Genève af, had Bern enige ambassadeurs naar Frans I, koning van Frankrijk gezonden, om over enige zaken te onderhandelen. Zij grepen de gelegenheid aan, om de bevrijding van Baudichon te vragen. En daar Frans I zijn eigen redenen had om op goede voet met de Zwitsers te staan, zond hij orders naar Lyon om Baudichon en zijn medeburger vrij te laten. Geen wonder, dat zij hartelijk door de Hugenoten van Genève verwelkomd werden.

Maar de donkere dagen waren nog niet over. Nieuwe tijdingen bereikten Genève, en wel dat Frankrijk en Bourgondië beloofd hadden de Hertog en de bisschop te helpen bij een nieuwe aanval op Genève. Deze aanval werd spoedig verwacht en alle burgers werden te wapen geroepen. De roomsen, die een vorigmaal bijna de stad hadden verraden, werden nauwkeurig

bewaakt, om te voorkomen, dat zij vijanden binnen de stadsmuren brengen zouden. Maar de roomsen besloten ditmaal de stad te verlaten en zich te voegen bij de troepen van de Hertog en de bisschop. Behalve de priesters bleven er weinig roomsen in de stad achter. De

Het bleek al spoedig, dat het laatste brood in menig huis werd aangesneden, De bisschop had van uit zijn woning in Savoye orders gegeven, aan alle steden en dorpen rond Genève, dat geen proviand aan opstandige burgers zou worden verstrekt. Een hongersnood dreigde. Fruit en groenten waren op en de soldaten hadden de stad van alle zijden bezet, zodat aanvoer niet mogelijk was. De bisschop sloeg zijn tenten op te Gex, ongeveer tien mijl van Genève verwijderd. Daar besprak hij met zijn raadgevers de maatregelen: die zouden worden genomen. Hoewel er donkere wolken boven de stad hingen, bleven de Hugenoten onwrikbaar.

Dagelijks werden er mensen tot God bekeerd en de predikanten konden ongehinderd in de bediening van het Woord voorgaan. Terwijl ’s nachts de soldaten aan de stadspoorten en op de stadswallen de wacht hielden, werden zij door de predikanten bezocht; hun werd het kruis en de heerlijkheid van Christus voorgehouden en het behaagde God deze gesprekken te zegenen aan het hart van menig krijgsknecht. De Hertog bood ondertussen vredesvoor-waarden aan. Hij zou de inwoners van Genève alles vergeven onder voorvredesvoor-waarden, dat zij alle predikanten zouden wegzenden en ze niet meer toestaan in hun stad te prediken; dat zij de bisschop weer zouden terugnemen en in het geloof van de Heilige Moeder de kerk leven.

In Genève, dat twee jaar geleden nog, Farel uit zijn midden had verdreven, heerste nu een andere geest. En het antwoord van de Raad op de vredesvoorstellen was het volgende:

U vraagt ons het evangelie van Jezus Christus uit ons midden weg te doen, maar wij zouden liever onze vader en moeder, vrouw en kinderen verlaten, dan deze eis in te willigen en liever zouden wij onze goederen en ons leven verliezen en eerder zullen wij de vier hoeken van onze stad in brand steken, dan de predikanten, die ons het woord van God verkondigen, heen zenden.

De Hertog en de bisschop waren over dit antwoord niet weinig verbaasd en ontstemd.

De omstandigheden waarin Genève verkeerde, werden nog verzwaard door het feit, dat Bern ditmaal niet alleen niet aan de zijde van Genève stond, maar eiste, dat de eisen van de bisschop zouden worden ingewilligd. Bovendien kwam het nieuws, dat de grote keizer Karel V ook komen zou om Savoye te helpen. Was niet de Hertogin van Savoye Karel V’s schoonzuster? En toch Genève, dat nu zijn hoop op God had leren stellen, gaf niet toe.

Op het antwoord van Genève kwamen enige andere vredesvoorwaarden. Maar ook deze konden onmogelijk door de Raad van Genève worden ingewilligd. Het antwoord is waard gelezen te worden, vandaar, dat wij het hier afdrukken.

I. Wat het eerste artikel betreft van de voorwaarden aan ons gedaan, namelijk dat elke partij rustig blijven moet en geen verdere stappen moet nemen, daarop antwoorden wij, dat wij niets liever wensen dan vrede en liefde voor iedereen.

II. Het tweede artikel, luidende, dat de “predikers van het nieuwe geloof” het zwijgen moet worden opgelegd, hetzij ze spreken in het openbaar of niet en dat zij uit Genève verbannen moeten worden, antwoorden wij, dat wij geen nieuwe predikers van het nieuwe geloof in Genève meer hebben, die niet zijn uitgeworpen, want van de twee die

hier gedurende het afgelopen jaar gepredikt hebben, zit er één gevangen, namelijk pater Furbity, omdat hij niet terug wou nemen wat hij overeenkomstig de opvattingen van het nieuwe geloof en tegen het oude geloof en de kringen van Jezus Christus gepredikt had. Hij heeft namelijk gezegd, dat niemand de hemel kon ingaan, dan door middel van de paus en de priesters en dat vlees eten op dagen waarop dat door de paus en zijn kerk verboden is, een even grote zonde is, als moord en diefstal. Hij had meer dergelijke nieuwigheden, die hij uit de Heilige Schrift en de oude leer van Jezus Christus niet bewijzen kon, maar alleen uit de geschriften van de nieuwe leraars als Thomas van Aquino en anderen, die slechts 400 jaar geleden leefden, en die uit andere dingen leren dan Christus ons geleerd heeft.

De andere prediker was een priester van St. Gervais, die, omdat hij niet bewijzen kon uit de oude en heilige schriftuur, de dingen die hij predikte, is weggevlucht zonder dat wij hem verdreven hebben, en trok zich terug op Peney, waar hij zijn verblijf hield met de verraders en uitgeworpenen van Genève.

En dus hebben wij geen prediker van liet nieuwe geloof te Genève meer over. En ook is het door onze huidige wetten verboden iets anders te prediken dan de oude leer van Jezus Christus.

III. Wat het derde artikel betreft, dat iedere partij gedurende de wapenstilstand van twee maanden zeker moeten zijn van hun personen en goederen op het gebied van de andere, antwoorden wij: wij hebben nooit iemand ons gebied ontzegd, noch zijn wij een oorlog begonnen, zodat wij geen wapenstilstand te sluiten hebben.

IV. Uw vierde artikel, dat geen enkele partij proviand aan de andere partij in ruil voor geld mag weigeren, noch de proviandering stop zetten, beantwoorden wij als volgt: wij hebben nimmer proviand geweigerd of stopgezet en evenmin lag dat in onze bedoeling. Wèl is het de Hertog, die zulks jegens ons gedaan heeft.

V. Op het vijfde artikel: Indien iemand gedurende de wapenstilstand de voorwaarden niet nakomt, hij dan flink gestraft zal worden, antwoorden wij: wij hebben geen gevangenen in onze hand dan dieven en verraders; evenmin hebben wij ze ooit bezeten. Maar de Hertog houdt in het Kasteel van Peney zes gevangenen vast, drie kinderen en drie oude mensen, omdat zij naar de prediking van het evangelie geluisterd hebben en overeenkomstig dit evangelie trachtten te handelen. Voor geen andere misdaad zitten zij gevangen.

Wat de bisschop aangaat, dat is een geheel andere zaak. Hij heeft zich zelf weggejaagd en inplaats van een bisschop of herder is hij een wolf voor zijn schapen, hetwelk wij gaarne bereid zijn, op de juiste plaats en ter rechtertijd te bewijzen, daar iedereen weet wat hij gedaan heeft. Het zijn de wolven, die met de schaapherders en de schapen een wapenstilstand willen sluiten.

De ambassadeur van Genève voegde hier een eigen zin van zijn stad aan toe.

“De Meester van de schaapskooi, die schaapherders uitgezonden heeft om zijn schapen van de wolven te bevrijden, is getrouw en sterk en kan alle dingen doen.

Moge God hun genade, moed en krachten geven, om de wolven te weerstaan en pal te staan voor Zijn eer en heerlijkheid.”

Tot zover het antwoord van Genève.

Het kasteel Peney, in bovenstaande brief genoemd, was een sterke vesting, die aan de bisschop van Genève toebehoorde en was een paar mijl van Genève afgelegen in de richting van Lyon. De bisschop nu, had in dit kasteel een garnizoen geplaatst, samengesteld uit niets ontziende en de schoftigste roomsen, die uit Genève gevlucht waren. Dit rovershol werd in die

tijd de gevangenis en het graf van menig dienstknecht van God.

Dag aan dag ging het vernietigingswerk in de voorsteden van Genève voort. Delen van de gebouwen werden gebruikt als vestingen. Alle handel met Genève was stopgezet en gebrek was op ieders gezicht te lezen. “Laat gebeuren wat wil.” zei Willem Farel, “maar let op geen dreigementen of bevelen, die u van de Heere Jezus en Zijn woord afleiden, maar kleef er aan met uw ganse hart ten koste van uw leven en van het leven van hen die u lief hebt, of met het verlies en vernietiging van alles wat u bezit. Laat niet een van deze dingen u beletten de Heere Jezus te volgen, want niets kan beter besteed worden en geld brengt geen betere rente op, dan wanneer het verloren gegaan is, ten behoeve van het evangelie, want u hebt er ’s Heeren Woord voor dat het zal beloond worden, niet alleen in dit leven maar ook in het toekomende.”

Zo ging de winter in Genève voorbij. Menigeen had veel van de dingen van deze wereld verloren. Maar zij hadden gewonnen aan de dingen die het Koninkrijk van God aangaan. En voor hen, voor wie dat waarheid was, was deze tijd gelukkiger dan ze ooit te voren gekend hadden, en zij zagen met medelijden hun vijanden aan Dit deed ook Willem Farel.

HOOFDSTUK 52.