• No results found

Willem Farel preekte met zijn donderstem in de straten en op de markten en waar er maar plaats kon gevonden worden. Het volk liep storm om de nieuwe en gezegende woorden te horen. Niet meer hoe zij hun geld aan de priesters en monniken moesten afdragen, maar hoe zij van God de ondoorgrondelijke rijkdommen konden deelachtig worden.

Laat mij u vertellen in Farels eigen woorden wat hij tot hen te prediken had.

“Welke dan zijn die schatten van de goedheid Gods, die ons in de dood van Jezus Christus geschonken worden? Ten eerste als wij naarstig beschouwen wat de dood van Jezus was, dan zullen wij in waarheid zien hoe al de schatten van de goedheid en genade van God onze Vader, verheerlijkt en verhoogd worden. In die handeling van barmhartigheid en liefde. Is dat gezicht niet een uitnodiging van arme zondaren om tot Hem te komen, Die hen zo zeer lief gehad heeft, dat Hij Zijn enige Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allen heeft over-gegeven? Verzekert het ons niet, dat zondaren bij Gods Zoon welkom zijn, Die ze zo zeer liefgehad heeft, dat Hij Zijn leven; Zijn lichaam en Zijn bloed gegeven heeft tot een volmaakt offer? Een volledig rantsoen voor allen, die in Hem geloven. Want Hij is het, Die tot allen, die vermoeid en belast zijn roept, zeggende: “Ik zal u rust geven.” Hij is het, die in Zijn liefde tot de ongelukkige moordenaar gezegd heeft, toen Hij hem een plaats in de hemel gaf: “Voorwaar zeg ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Hij is het, Die Zijn vijanden zo lief had en in ontferming op hen neder zag, hoewel zij Hem tot de dood toe haatten, dat Hij bad:

“Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.” Het was toen, toen Hij voor ons leed en stervende was, dat Hij toch nog tot het hart van die ongelukkige moordenaar spreken kon en hem tot Zich halen; dat Hij zichzelf in Zijn genade aan die zondige en afschuwelijke Romeinse soldaten kon openbaren, zodat zij en hun overste belet werden, zichzelf kwaad te doen, opdat, zij zouden erkennen, dat Hij een rechtvaardige was, de Zoon van God.

Als we nu tenslotte die dood van Christus naarstig beschouwen, dan zien we, dat het voorhangsel in de tempel in tweeën scheurde van boven naar beneden. Waarom? Omdat die verborgen plaats, waarin niemand komen mocht, nu geopenbaard was en geopend door Jezus’

dood, zodat allen, die geloven een vrije toegang daarin hebben en daarin vrijmoediglijk bin-nen treden in volle verzekerdheid des geloofs en komen mogen voor de genadetroon om er overvloedig barmhartigheid en genade te vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd;

want Hij is Gods Zoon, de kracht en de wijsheid Gods. Hij, Die God Zelf is, heeft Zichzelf, zo vernederd om voor ons te sterven, Hij de heilige en rechtvaardige offerde Zichzelf op voor goddelozen en voor zondaars opdat wij zuiver en rein mogen gemaakt worden. Het is de wil van de Vader, dat zij, die door de dierbare gave van Zijn Zoon zalig gemaakt worden ook zeker zouden zijn van hun zaligheid en leven, en zouden weten, dat zij geheel gereinigd zijn van hun zonden.

En de Vader uit liefde voor zichzelf en niet om de liefde voor ons, noch om onze daden of verdiensten of gerechtigheid (die alle eenvoudig verfoeilijk zijn), Hij, de Vader, maakt ons zalig en schenkt ons het eeuwige leven. Ja, het is uit liefde tot Zichzelf, dat Zijn raad zal bestaan om ons levend te maken; om hen te zaligen, die Hij ten leven verkoren heeft, zonder aanzien des persoons. Hij ziet niets in de zondaar, die Hij zalig maakt, noch in zijn werken, noch in zijn geslacht, noch in zijn land, noch in iets, dat hem behoort, dat een oorzaak voor Zijn liefde zou kunnen zijn. Hij vergeeft al de zonden en overtredingen, om het werk van Zijn geliefde Zoon. Hij geeft de dierbare gift van Zijn Zoon aan de ellendige gevangene van

duivel, zonde, hel en verdoemenis. Hij geeft hem Zijn Zoon om Zijn volk, in zonden geboren en kinderen des toorns van nature, zondaren in wie zonde en opstand tegen God leeft en regeert, van de eeuwige dood te verlossen. De genadige God, de Vader van de barmhartig-heid, neemt zulk één als deze om hem als Zijn kind aan te nemen. Zijn erfgenaam te zijn en mede erfgenaam van Christus te worden. Hij maakt hem een nieuw schepsel. Hij geeft hem, bij wie Hij woont, het onderpand van de Geest, verenigt hem met Christus en maakt hem een lid van Zijn lichaam. Hij maakt hem éen met Christus, verenigd met de Heere. Allen dan, die geloven, ontvangen de volheid van de genade, die in Christus Jezus is. De Heilige Geest verenigt hen met de Zaligmaker, om voor altijd één met Hem te zijn, leden van Zijn lichaam, zelfs vóór de wereld geschapen was, waren zij afzonderlijk gezet in de raad van God om de Zijnen te zijn, zo dan zijn wij door Gods grote kracht hersteld tot een edeler staat dan die welke Adam verloor. Adam verloor een aards paradijs. Wij hebben een hemels. Dat was een aards leven, maar dit is een onverderfelijk en geestelijk leven; een leven, dat wij nooit meer verliezen kunnen. Wie in God gelooft, heeft het eeuwige leven en heeft niets meer te maken met dingen, die gezien worden; hij kent de Vader in de Zoon, hij kent de wondervolle eindeloze liefde van God. Laat ons daarom niet ervoor terugschrikken dit sterfelijke leven af te leggen voor de eer van onze Vader als een getuige voor het heilig evangelie, want in ruil ervoor krijgen wij een zoveel hoger, zoveel heerlijker leven, dat de gedachten des mensen het niet meten kunnen.

En o, hoe mooi, hoe gezegend, hoe triomfantelijk, hoe verheugend en hoe gelukkig is de dag, die aanstaande is. Dan zal de Heere en Zaligmaker in Zijn eigen lichaam, dat lichaam, waarin Hij zoveel voor ons geleden heeft, dat lichaam waarop gespogen en geslagen, dat gegeseld en gekweld is, in dat lichaam zal Hij wederkomen, roepende tot allen, die de Zijnen zijn en die deelgenoten zijn van Zijn Geest, in Wie Hij door de geest gewoond heeft, ze oproepende tot de heerlijkheid zich vertonend aan hen in Zijn verheerlijkt lichaam en Hij zal ze in hun levende lichamen, met een onsterfelijk leven opwekken, om, aan Jezus gelijk gemaakt, voor eeuwig met Hem in vreugde te heersen.

Naar die gezegende dag zucht het gehele schepsel, naar die dag van de triomfantelijke wederkomst van onze Zaligmaker en Verlosser, wanneer alle vijanden onder Zijn voeten zullen vertrapt worden en Zijn uitverkoren volk zal met Hem opstijgen en dan zal de kracht en de grote heerlijkheid van de Heere Jezus gezien worden. Hij zelf in Zijn verheerlijkt lichaam;

het teken van de Zoon des mensen, dat in de hemel zal gezien worden. En daar er in het lichaam van Zijn heerlijkheid geen dood, geen zwakheid is, zo zal er evenmin in de lichamen van Zijn leden iets zijn, dat hun volmaaktheid zal verminderen; zij zullen voor de Vader staan, volmaakt in Christus.”

Ik meende goed te doen u in Farels eigen woorden weer te geven, wat het evangelie was dat hij predikte. Driehonderdvijftig jaar zijn verstreken en de Bijbels zijn wijd en zijd verspreid.

Maar kunnen we zeggen, dat er velen zijn, zelfs nu. die evenveel van een getuigenis, dat God in Zijn Zoon gegeven heeft, geloven; die door de kringen van de heilige Geest niet alleen weten gelijk Willem Farel, hoe, maar ook waarom de zondaar zalig wordt. Hoe velen zijn er, die mogelijk van dood levend geworden zijn, maar die het verkeerd vinden om te zeggen, dat ze er zeker van zijn, dat zij zalig zullen worden. Laat mij u deze vraag stellen: Weet u wat met de woorden van Willem Farel: “De Vader maakt ons zalig uit liefde voor Zichzelf, niet uit liefde voor ons en geeft ons het eeuwige leven” bedoeld wordt? Indien u die gezegende woor-den nog niet verstaat, laat ik u dan aanrawoor-den het 15e hoofdstuk van het evangelie van Lucas te lezen en God te vragen de geopenbaarde schatten van liefde in die woorden van Christus te openbaren. Geopenbaard door Gods grote liefde, maar verborgen voor vele duizenden, door

het kleed van ongeloof, dat hun ogen verblindt. In het 16e hoofdstuk van, de tweede Zendbrief aan de Korinthen lezen wij van een verborgen evangelie.

Ook meester Faber predikte veel. Daarnaast is hij druk bezig geweest met het vertalen van de vier evangeliën in het Frans. Deze werden nu gepubliceerd. Zo we reeds zeiden, spaarde de bisschop noch goud, noch zilver om iedereen van het Woord van God te voorzien. De hele stad begon de evangeliën te lezen. Op zondagen en vrije dagen kwam het volk in groepjes samen om gezamenlijk te lezen en te spreken over de blijde tijding. De werklieden droegen het evangelie met zich mede in het veld en de handwerkslieden namen de evangeliën mede naar hun werkplaatsen om ieder ogenblik, dat zij maar over hadden, te besteden met het lezen uit Gods Woord. Zij hadden voldoende voorraad van de bisschop gekregen om ze onder de hooiers en de mensen van de oogst, die in deze tijden uit zeer verre provinciën kwamen, te verspreiden. En zo werd het evangelie in de steden en dorpen ver van Meaux afgelegen heengedragen, waar het goede zaad opkwam en vruchten voortbracht.

Maar de goede vrucht werd ook spoedig in Meaux zichtbaar. Godslastering, dronken-schappen, twistpartijen werden, naar men ons vertelde, bijna niet meer gezien. De Godverheerlijkende en heilige gesprekken werden schier overal vernomen. De bisschop was niet tevreden, dat slechts het volk, behorende tot zijn eigen diocees, het Woord Gods zou kennen, maar hij zond de brieven van Paulus in het Frans naar prinses Margaretha. De bisschop drong er bij haar op aan om ze haar broer, de koning, en haar moeder te laten lezen.

Zeer waarschijnlijk heeft ze het gedaan, maar helaas, het leidde alleen tot verzwaring van hun oordeel.

Intussen begonnen velen van hen, die het goede nieuws te Meaux vernamen, nu zelf van Christus en Zijn grote zaligheid te spreken tot hen, met wie ze in aanraking kwamen. In het bijzonder moeten vier personen onder de getuigen voor Christus speciaal genoemd worden.

Eén van hen was een jong student van Picardië, die van de bisschop een uitnodiging kreeg om een korte tijd te Meaux te verblijven. Hij wordt ons beschreven als een man van grote zuiverheid en oprechtheid. Zijn naam was Jacobus Pavanne. Voorts waren er Peter en Johannes Leclerc. Deze twee jonge mannen waren wolkaarders. Hun vader was een dweepziek papist, maar hun moeder geloofde het evangelie. In de vierde plaats was er een arme man, wiens naam alleen bij God bekend is. Hij is slechts, bekend als de “kluizenaar van Livry”. Deze man, die zijn ziel begeerde te redden door goede werken van het pausdom, was in de bossen van Livry niet ver van Parijs als een kluizenaar gaan wonen en leefde van bedelarij aan de deur. Maar op zekere dag gebeurde het, dat hij een paar mensen uit Meaux ontmoette, die hem iets beters hadden aan te bieden dan het brood dat vergaat. De kluizenaar keerde naar zijn cel terug en was van die dag af een rijk man, geworden. Hij bleef in zijn kleine hut in het bos wonen, maar ging nu rond niet om te bedelen, maar om vrijelijk te geven, dát wat hij voor niets ontvangen had. Hij ging van huis tot huis, trok van dorp tot dorp om van de Heere Jezus te vertellen en van algehele vergeving van zonden welke God schenkt aan allen, die in Hem geloven, een pardon gekocht door het bloed van Christus. In de loop van de tijd werd zijn kleine cel een verzamelplaats voor velen, die de last van hun zonden gevoelden en die deze boodschapper van Christus vroegen, wat zij moesten doen om zalig te worden.

U doet goed deze vier dienstknechten Gods te onthouden; U zult meer van ze horen. Dus bleek het, dat men in Meaux, van de bisschop in zijn paleis af tot de wolkaarder in de fabriek toe, Christus had omhelsd.