• No results found

De vierde mei besloten de priesters om hun macht ten toon te spreiden. Die dag was het feest van het heilige lijkkleed; en als u begeert te weten wat het heilige lijkkleed was, dan zouden de priesters het u als volgt verteld hebben:

Toen de Heere Jezus begraven was, bleef de uitdrukking van Zijn gezicht op de linnen doek, waarin Hij gewikkeld was, achter, en nu 1500 jaren later, was die uitdrukking er nog in.

Bovendien had het op een of andere manier zijn weg naar Genève gevonden en werd nu ééns per jaar met grote praal vertoond.

De vrijpostige kanunnik Peter Wernli zou de dienst leiden. Hij kleedde zichzelf in de fijnste gewaden en zong luid tot grote bewondering van de roomsen. Zijn gedachten waren intussen ver van het graf in Judéa en van de Zaligmaker, Die er in gelegd was, verwijderd, want nauwelijks had hij de dienst beëindigd, of hij spoedde zich naar het huis van de vicaris, in welk huis tweemaal te voren de priesters vergaderd waren om raad te houden. Dit maal waren zij opnieuw vergaderd om een nieuw plan op te maken om alle Hugenoten uit te moorden.

Enige roomsen waren reeds naar de Molard gegaan om aldaar een ieder die zij maar vinden konden, op te warmen de Hugenoten direct aan te vallen. Meerdere malen werden de Hugenoten, die voorbij gingen, tot een gevecht uitgedaagd, maar zij wensten vrede en weigerden toe te slaan. Maar onze heethoofdige vriend Ami Perrin, die door een roomse werd aangevallen, snelde op hem toe en doodde hem bijna. Enige roomsen nu snelden regelrecht naar het huis van de vicaris, luid roepende: Help, help! alle goede Christenen worden gedood.

Peter Wernli sprong overeind, wapende zichzelf ter plaatse, greep zwaard en hellebaard, welke hij met zich mee gebracht had en riep de priesters om hem naar de Molard te volgen.

“En deze goede ridder,” zegt Zuster Jane, “bedreven als hij was, was onmiddellijk bewapend;

en daar hij geen geduld had om op de andere heren der kerk te wachten, ging hij in zijn brandende moed het eerst naar buiten en rende naar de Molard, waar hij de Christenen bijeen meende te zullen vinden. En in zijn vuur riep hij: Moed goede Christenen, spaart die schurken niet. Maar helaas hij bevond zich onder zijn vijanden.”

De waarheid was, dat een losbandige menigte nu in de Molard was samengekomen, het was die avond zeer donker. Geschreeuw en geroep werd van alle kanten gehoord en Peter Wernli wist niet wie hij moest aanvallen. Hij stond op het plein grove eden te vloeken, waardoor het hem tenslotte gelukte enige roomsen te doen vechten. Wernli kon niet zien waar zijn vijanden waren, en wist dus niet in welke richting hij slaan moest. Hij sloeg naar rechts en naar links totdat een Hugenoot zijn hellebaard uit zijn handen rukte en het in stukken brak. De kanunnik trok nu zijn zwaard, dat zo zwaar was, dat hij het met twee handen moest hanteren, en vloog op de Hugenoten rond zich, af. Zelf was hij zo goed door zijn zwaar harnas verdedigd, dat geen enkele slag hem treffen kon. Maar terwijl hij aldus op zijn vijanden los sloeg, liep een arme karrijder naar hem toe en besloot een einde aan het gevecht te maken. Hij keek naar een zwakke plek in de wapenrusting van de priester, dreef er zijn zwaard in en Peter Wernli, die wankelend naar een huis liep, viel dood op de trappen voor dat huis neer: het was het huis van Chautemps. “Hij stierf als een gezegende martelaar,” zegt Zuster Jane en voegde er aan toe de gehele nacht waren de Christenen onder de wapenen, op zoek naar de slechte honden, maar dat leidde tot niets, want zij hadden zich allen verstopt.”

Toen het daglicht aanbrak begaven zich alle priesters zeer vermoeid naar bed. Daarom vernamen zij eerst laat in de morgen, dat Peter Wernli gedood was.

Ik zal u niet mededelen alles wat Zuster Jane verhaalt van de schitterende begrafenis en van

het “wonder”, dat er te zien was, namelijk hoe de dode kanunnik recht overeind in zijn lijkkist stond en vijf dagen na zijn begrafenis nog geheel warm was en er fris en gezond uit zag. Met zulke dwaasheden willen wij ons niet ophouden. Maar wat van meer belang voor de Hugenoten was, was een werkelijk vreemde gebeurtenis, die een paar weken later plaats vond.

Peter Wernli behoorde tot een familie uit Freiburg. Deze stad had een beroep op de Raad van Genève gedaan, om de dood van hun oude inwoner der stad te wreken. Maar daar de Raad nog niet in staat geweest was iemand van de moord op Peter te beschuldigen, was niemand er voor gestraft. En nu wendde de Raad van Freiburg, hierin gesteund door de priesters van Genève, zich tot hun weggelopen bisschop, die zich toentertijd op zijn kasteel te Frankrijk bevond, waar hij zich, zoals hij het zelf uitdrukte “vermaakte” en veel beter gevoed werd dan te Genève. Maar de Freiburgers en de priesters stonden op zijn terugkeer naar zijn verlaten diocees, want zij beschouwden hem als da laatste redder van de wankelende kerk. En zo werd Peter de la Baume uit zijn aangename Franse woning weggehaald en de priesters van Genève maakten toebereidselen om hem hartelijk te verwelkomen. De moord op Peter Wernli werd als voorwendsel voor zijn terugkeer naar Genève gebruikt.

Op de eerste juni reed de bisschop met grote pracht en praal Genève binnen, terwijl het werk op de derde juni begon. Dit werk van moord, tyrannie, wreedheid en vijandschap tegen God, zou gedaan worden in Zijn heilige Naam. Daartoe werd er een grote processie gehouden; de priesters en monniken liepen ordelijk, en zongen litanieën en prevelden gebeden.

De Raad was juist aan het vergaderen. De bisschop stond op en vroeg aan de vergadering of zij hem als hun vorst en heer erkenden. Werd deze vraag ontkennend beantwoord, dan verklaarden zij zichzelf als opstandelingen, maar de magistraat wist heel goed dat, wanneer zij deze vraag met ja beantwoordden, het met hun vrijheid gedaan was; ja meer dan dat, er zou een einde komen aan het evangelie te Genève. Hun antwoord was, dat zij de bisschop als hun vorst erkenden, maar dat zij hun wetten en vrijheden niet wensten prijs te geven. En toen enige heren in het paleis van de bisschop de kerkvorst de oude perkamenten rollen toonden, keek hij met verachting en afschuw naar deze perkamenten, welke hem zeer onwelkom waren.

De bisschop gaf op de opmerkingen van de heren geen antwoord, maar was vast besloten geen verdere poging meer te doen, om een schijn van zachtheid of vriendelijkheid te geven. Hij zag in, dat wat er gedaan moest worden, slechts met geweld kon geschieden, zonder te letten op de wetten van Genève. En de priesters en de vooraanstaande roomsen tezamen geroepen hebbend begeerde hij van hen een lijst waarop alle ketters en Hugenoten, die gegrepen moesten worden, als medeplichtigen in de moord, voorkwamen. Deze lijst was spoedig gemaakt. De voornaamste Hugenoot, Baudichon, was weg naar Bern, maar daar waren Chautemps en Aimé Levet, Claudine’s echtgenoot, Ami Perrin en zeven of acht personen meer, die op de eerste lijst moesten voorkomen. Velen meer zouden volgen als deze veilig in de kerkers van de bisschop waren opgeborgen. Maar de volgende vraag was, hoe moesten deze mensen gegrepen worden. De bisschop besloot hen vriendelijk naar zijn huis uit te nodigen. En de volgende dag werd deze uitnodiging afgezonden. Enigen van hen wantrouwden de zaak; anderen waren verwonderd over het “lieve” gedrag van de bisschop, maar allen waren beduusd wat dit wel te betekenen mocht hebben. Claudine Levet en mevr.

Chautemps drongen er bij hun echtgenoten op aan, zich niet binnen de deuren van het huis van de bisschop te begeven. Zij volgden de raad van hun vrouwen op en zo ontsnapten deze getrouwe mensen uit de stad, maar de rest van de opgeroepenen begaven zich naar het paleis van de bisschop. Nauwelijks hadden zij de wachtkamer van de bisschop bereikt of zij werden geboeid met zware ketenen en gebracht naar de donkere kerkers onder het gebouw. Daar werden ze alleen gelaten, hun voeten verzekerd in de stok en hun handen in de boeien gekluisterd. Chautemps’ vrouw werd eveneens gegrepen en wel om de volgende reden, zij

was bij de dood van Peter Wernli tegenwoordig geweest. Zij werd eveneens in de kerkers geworpen, maar in een cel alleen opgesloten. De volgende vraag was nu, wat er met de gevangenen moest gebeuren. Men besloot dat zij ’s nachts met een boot naar het sterke kasteel van Gaillard, aan de voet van de bergen, zouden gebracht worden en daar zou met hen gehandeld worden, zoals de bisschop het goed dacht.

De bisschop vond uit waar Baudichon heen gevlucht was en hij was uitermate woedend en beval beambten niet alleen Baudichon maar ook Chautemps en Levet te vervolgen. Intussen had de magistraat gehoord van de arrestaties van zijn medeburgers. Om te beraadslagen wat er gedaan moest worden werd de Raad bijeen geroepen. Moesten zij zich aan de verschrikkelijke tyrannie van de bisschop onderwerpen of moesten ze er tegen opstaan? Iedereen scheen te zeer verwonderd dan dat hij een besluit durfde nemen. Te midden van hun bevreemding kwam er een boodschapper van de bisschop om hun te vragen hem van troepen te voorzien om “de schuldigen”, die weggevlucht waren, te achtervolgen. Dit was te veel. Opeens weigerden zij iets van die aard te doen. De ambtenaren van de bisschop, geleid door een priester, gingen op weg in de richting van de bergen, omdat hun verteld was, dat Levet in die richting gevlucht was. Het duurde niet lang of zij vonden Levet. De priester beval hem ter plaatse te geselen en daarna in het kasteel te Gaillard op te sluiten. De andere gevangenen waren er nog niet. De bisschop wachtte zijn gelegenheid af om ze uit de kerkers van Genève naar de Gaillard over te brengen. De Raad had namelijk opnieuw geëist, dat zij voor de rechtbank zouden gebracht worden om gehoord te worden, één en ander volgens de wetten van Genève. Maar de Bisschop antwoordde: nee, ik wil ze zelf oordelen. De ene boodschap na de andere werd tevergeefs naar de bisschop gezonden om hem te waarschuwen, dat hij al de wetten en gewoonten van de stad trotseerde. Het enige antwoord dat zij kregen was: ik zal zelf oordelen.

De toorn van de magistraat werd groter en groter. De Grote Raad van 60 werd bijeen geroepen en nieuwe boodschappen werden naar de bisschop gezonden.. De oudste magistraatspersonen en burgers gingen in optocht naar het paleis, om de bisschop er op te wijzen, dat hij hun oude vrijheden met voeten trad. Maar de bisschop gaf het zelfde antwoord als voorheen. Zelfs de afgezanten van Bern raadden de burgers toe te geven. Nog eenmaal, zo adviseerden zij, moest men de bisschop zijn gang laten gaan, maar de magistraten waren vast besloten, waarop de afgezanten van Bern zeiden: Zulke mensen verdienen vrij te zijn.

Nu werd de Grote Raad van 200 samen geroepen. Ook zij besloten aan de bisschop niet toe te geven en de bisschop besloot even als te voren aan hen niet toe te geven. Intussen bleven de gevangenen in hun kerkers opgesloten. Vreemde geruchten deden in de stad de ronde, wat betreft de bedoelingen van de bisschop met deze gevangenen; het was niet moeilijk zich hiervan een voorstelling te maken. Meerdere geruchten werden verspreid, dat rond de stad Genève de soldaten van Savoye en Freiburg zich ophielden, gereed om ieder ogenblik binnen te vallen en de dood van Peter Wernli te wreken. Bovendien kwam het bericht, dat een evangeliebelijder door de ambtenaren van de bisschop, terwijl hij in het veld was, “nabij de stad, om het graan te oogsten, vermoord was. De bisschop ziet er geen kwaad in mensen te doden,” zeiden sommige Hugenoten: “mogen wij de beelden van hout en steen dan niet vernietigen?” En diezelfde dag het was 12 juli, wierpen zij het afgodsbeeld van de Heilige Maagd, dat op de poort van het kasteel stond, op de grond en verbrandden het. Nu werd de bisschop gealarmeerd. Wat kon hij niet verwachten van mensen, die hun handen aan de Heilige Maagd zelf durfden slaan? Hij besloot om diezelfde nacht de gevangenen weg te voeren. Boten werden in orde gebracht en aan de zijde van het meer voor anker gelegd. Maar een Hugenoot had van het complot achterdocht gekoesterd en zodra het donker was begaf hij zich naar de oever van het meer, sneed de touwen door, waaraan de boten gemeerd lagen en

nam de roeispanen weg, terwijl andere Hugenoten met brandende fakkels de stad doorliepen;

zij besloten op hun hoede te zijn.

Baudichon as een paar dagen te voren thuis gekomen. Op 12 juli was hij van de vroege morgen af aan het oogsten geweest en kwam nu thuis. Toen hij na donker thuis kwam ont-moette hij aan de stadspoort een troep gewapende mannen en vroeg hun wat er aan de hand was. Zij antwoordden dat de bisschop op het punt stond de gevangenen weg te voeren. Hij riep een vijftigtal van zijn meest vertrouwde vrienden tezamen, gelastte hun een fakkel te nemen en begaf zich nu naar een huis, dat nabij het paleis stond, al waar zij zich tot het middernachtelijk uur schuil hielden.

Daarna beval Baudichon zijn mannen hun fakkels aan te steken en hem te volgen en zo wandelden zij regelrecht het paleis van de bisschop binnen en begaven zich naar zijn kamer.

De bisschop was met verbazing geslagen en beefde van angst. “Wij eisen de gevangenen op,”

zei hij. “Geef ze onmiddellijk aan hun wettige rechters over.” De bisschop was nu geheel van streek. Hij was reeds gealarmeerd door het zien van een komeet en het plotseling verschijnen van gewapende mannen met getrokken zwaarden en 250 lichten brachten hem zó in de war, en deden hem dusdanig schrikken, dat hij geen weerstand bood. Hij liet alle gevangenen los, en zonder dat er een klap was uitgedeeld, leidde Baudichon hen in triomf weg en gaf hen over aan de magistraten.

Niet alleen waren nu de gevangenen aan de dood ontsnapt, maar het moge vreemd klinken, deze stoutmoedige handeling van Baudichon heeft Genève voorgoed van Peter de la Baume en roomse prins-bisschoppen tot op de huidige dag bevrijd. De arme bisschop!

Hij kon zijn schrik niet te boven komen en kon niet slapen en dacht dat zijn leven in deze slechte Hugenootse stad aan een draadje hing. Hij deelde zijn personeel mede, dat hij, met het oog op zijn veiligheid, onmiddellijk vluchten wilde. Enige roomse magistraten die dit gerucht de volgende dag vernamen, het was zondag, verzochten hem te blijven, maar hoe meer de bisschop er over dacht hoe bevreesder hij zich gevoelde en hij gaf aan zijn personeel in het geheim orders om een paar noodzakelijke dingen in te pakken, en zette zich op zondagavond ter neder om een brief aan de Raad te schrijven, waarin hij de heren van de Raad beval de evangeliesamenkomsten te verbieden en de heilige kerk op leven en dood te verdedigen. Op maandag 14 juli verspreidde het nieuws zich ’s morgens vroeg door de stad, dat de bisschop gevlucht was. Hij was in de vroege morgen, terwijl het nog donker was door een klein zijdeurtje ontsnapt en na door de stille straten gehold te zijn, was hij in een boot gestapt, die zijn vrienden hadden klaar gelegd. Na een goed eind geroeid te hebben, had hij het paard, dat op hem wachtte, beklommen en was in galop weggereden, om nooit weer terug te keren. Hij verheugde zich over de gedachte, dat hij Genève nooit meer zien zou. De roomsen waren, volgens Zuster Jane, zeer teleurgesteld en de paus blameerde hem voor het verlaten van zijn kudde. De Hugenoten konden, nu de bisschop verdwenen was, vrij ademhalen. De bevrijde gevangenen werden voor de wettige rechters gebracht en allen vrij gesproken, want er werd geen enkele beschuldiging tegen hen ingebracht. De karrijder echter, die Peter Wernli gedood had, werd onthoofd, omdat de Heere in Zijn Woord gezegd heeft: de wraak is Mijne, en Ik zal het vergelden, spreekt de Heere.

Nog een slachtoffer van de bisschop verkeerde in levensgevaar; het was Aimé Levet. Hij was in de kerkers van het kasteel Gaillard goed opgesloten en de gouverneur weigerde hem vrij te laten. Zo nu en dan kwamen er tijdingen binnen van de beledigingen hem aangedaan en de begane wreedheden. Maar het was niet buiten Gods wijze raad, dat deze man in de handen van zijn vijanden gelaten was: Aimé Levet werd als het goud beproefd in de oven en hij zou er helderder dan te voren uitkomen. Terwijl hij zo in zijn donkere kerker lag, bestraalden

nieuwe lichtstralen zijn ziel. Aldus bemoedigd besloot hij, dat indien het God mocht behagen hem ooit weer vrij te maken. hij Christus wijd en zijd zou verkondigen.

Twee maanden gingen voorbij, toen er enige afgezanten van Bern voor het kasteel Gaillard verschenen, die de gevangene opeisten en Aimé Levet was vrij. Het eerste wat hij deed was een brief schrijven aan Anthony Froment, waarin hij hem verzocht naar Genève terug te keren Met verlangen wachtten Aimé en Claudine op zijn antwoord. Zij wisten, dat, hoewel de bisschop verdwenen was, het levensgevaarlijk voor hem was indien hij zich opnieuw in Genève vertoonde. Niet vele dagen waren verstreken toen het meest welkome antwoord kwam en wel niemand minder dan Anthony zelf, vergezeld van een vriend, een prediker uit Parijs, wiens naam was Alexander. Het prediken begon aanstonds. De magistraten luisterden nu niet meer naar de brieven van de bisschop, integendeel, zij bevalen dat het evangelie zou gepredikt worden. Van dat ogenblik af, zijn de samenkomsten wettig verklaard, zonder dat iemand dit verhinderen kon.

Tenslotte kwam er in november een lange brief van de bisschop, gericht aan de Raad van 200 en waarin bevolen werd dat niemand het evangelie zou prediken of verklaren zonder zijn uitdrukkelijke toestemming, onder straffe van een eeuwige excommunicatie en een boete van 100 pond. Deze brief werd de Raad voorgelezen. Maar zonder een woord te zeggen stond men

Tenslotte kwam er in november een lange brief van de bisschop, gericht aan de Raad van 200 en waarin bevolen werd dat niemand het evangelie zou prediken of verklaren zonder zijn uitdrukkelijke toestemming, onder straffe van een eeuwige excommunicatie en een boete van 100 pond. Deze brief werd de Raad voorgelezen. Maar zonder een woord te zeggen stond men