• No results found

De preken van vader Michael waren bestemd om tot een plotseling en ontijdig einde te komen. Op zekere dag was hij de nieuwe predikers aan het uittekenen. Nadat hij zijn ge-meente juist had medegedeeld, dat de priesters en monniken middelaars tussen God en de mensen waren en vrienden van alle heiligen, die alle kwalen genezen; en dat diegenen die naar hen luisterden aan geen ding gebrek hebben, en wat de nieuwe predikers betreft die kruisen en beelden verbreken, zij de vijanden van Christus zijn; dat zij priesters en monniken zijn die hun gelofte verbroken hebben teneinde hun vrouwen te trouwen om in ontucht en misdaad te leven, ... toen er een luide stem uit het volk riep: U liegt, u liegt! Allen keerden hun aangezicht naar de plek waar de stem vandaan kwam en daar stond met een verontwaardigd gezicht Christopher Hollard. In een ogenblik was de hele kerk een tumult en allen liepen op Christopher toe. De vrouwen liepen vooraan in deze aanval op Christopher, aan wier hoofd zich de Vrouwe van de plaats bevond, Vrouwe Elisabeth Arnex genaamd.

Allen, zegt de kroniek; vielen eendrachtig op genoemde Christopher aan. Zij trokken zijn baard uit en sloegen hem. Ook krabden zij hem met hun nagels, zodat, indien men hem alleen gelaten had, hij de kerk nimmer levend verlaten zou hebben. Dit zou een grote winst voor de roomsen betekend hebben. De gouverneur van Orbe echter, die het tumult hoorde, kwam om hem te bevrijden. Hij liep op de gillende vrouwen in, greep Christopher en sloot hem in de kerker van het kasteel op. Er was echter een vrouw, die met smart over al het gebeurde vervuld was. Het was Christophers oude moeder. Zij kende slechts een oude vriend tot wie zij zich voor sympathie en om hulp wenden kon. Het was Mark Romain, de schoolmeester. Zij verzocht Mark met haar mee te gaan naar het kasteel van Echallens, enige mijlen van de stad verwijderd. Mark was aanstonds bereid om met haar mee te gaan en met bevende harten meldden de twee vrienden zich op het kasteel van Echallens aan, waar de schout van Bern woonde. De oude vrouw geloofde, dat hij in staat en bereid zou zijn, haar zoon uit de handen van de roomsen te redden. De schout luisterde vriendelijk naar hun droef verhaal. “Het is de monnik die beschuldigd wordt en niet uw zoon, mevrouw,” zei hij. “Bern zal zulk preken als hij gedaan heeft niet toestaan.” De schout nu ging onmiddellijk naar Orbe, waar hij in de open lucht nabij het kasteel neerzat en van zijn beambten verlangde dat zij de monnik grijpen zouden. Maar de monnik was onvindbaar en de schout wachtte geduldig al de tijd, dat zijn ambtenaren op zoek naar Pater Michael waren. Hij was echter intussen veilig in huis van een zekere Frances Pugin, onderwijzeres van meisjes “in alle deugd en lering”. Maar toen de monnik hoorde, dat de gerechtsdienaren op komst waren, vond hij het ’t beste om de koe bij de horens te vatten. Hij rende het huis uit en ging op een eerbiedwaardige wijze naar de schout, die nog steeds nabij het kasteel gezeten was. De schout stond onmiddellijk op, greep hem bij zijn arm en zei: “Ik arresteer u in naam van mijn Heren uit Bern.” Daarop leidde hij de monnik in het kasteel, beval dat Christophers kerker zou worden open gemaakt, riep Christopher er uit te komen en sloot pater Michael in zijn plaats in de kerker.

De schoolmeester Mark Romain sloeg al deze handelingen met vreugde en blijdschap gade.

Hij was even blij, zo wordt beweerd, alsof hij duizend kronen gewonnen had. De schout zelf zou Christopher naar zijn moeder thuis brengen.

Intussen had het nieuws van vader Michael’s gevangenneming zich alom door de stad verspreid. Een menigte volk had zich op de markt verzameld. “Als we Mark Romain kunnen grijpen,” zo zeiden ze, “dan zal hij in de rivier geworpen worden, want hij was het, die de schout haalde.” Arme Mark! Juist op dat ogenblik kwam hij opdagen; hij bemerkte het gevaar

waarin hij verkeerde en vluchtte weg, achtervolgd door het gepeupel. Zij haalden hem meer en meer in en een open kerkdeur ziende rende hij in de kerk, maar dit was een zeer ongunstig ogenblik, vijf uur ’s middags, wanneer namelijk gebeden aan de maagd worden aangeboden.

Vrouwe Elisabeth en vele vrouwen van Orbe lagen geknield voor het altaar van de “koningin der hemelen”. Toen Mark Romain zich plotseling onder hen bevond, sprongen zij van hun knieën op, vlogen op hem aan wierpen hem neer, sloegen en krabden hem. “Ik zag de gehele zaak,” zei een papist, die tegenwoordig was. “Ik geloof niet, dat de schoolmeester er het leven zou hebben afgebracht, als niet een Lutheraan juist binnen kwam en Mark uit het midden van zijn woedende vijanden wegsleepte.”

De vrouwen met Vrouwe Elisabeth renden nu de straten op, teneinde de schout te bewegen de monnik los te laten. Een menigte had zich ook rond het kasteel verzameld in het midden waarvan nu de schout stond met Christopher aan zijn zijde. Luide en boze stemmen werden uit alle richtingen vernomen. “Waarom hebt u vader Michael opgesloten? Waarom hebt u Christopher uit zijn gevangenis bevrijd?” zo vroegen ze hem.

“In opdracht van mijn Heren van Bern,” zei de schout, en in de richting van de dikke muren van het kasteel wijzende, voegde hij er aan toe: “Als u hem er uit kunt halen kunt u dat proberen, maar ik zou u niet aanraden dat te doen.” Toen de schout voort ging naar het plein, geen oor verlenend aan de dreigementen, noch verzoeken van het gepeupel, ontmoette hij de groep dames. Zij vielen allen op hun knieën en met vele tranen in hun ogen, smeekten zij om genade “voor de goede pater”. De schout was door hun smart aangedaan, maar, zei hij, pater Michael was de gevangene van Bern en hij had geen macht om hem vrij te laten. Hij bracht Christopher veilig naar huis en keerde tot het kasteel Echallens terug. De priesters van Orbe hielden nu tezamen raad wat te doen. Zij besloten naar Freiburg om hulp te zenden. Gelijk ik reeds heb meegedeeld was de stad Orbe zowel het eigendom van Freiburg als van Bern.

Daarom konden de Heren van Freiburg niets doen zonder de toestemming van Bern. Zij zonden nu boodschappers naar Bern om advies te vragen met het gevolg, dat een aantal ambtenaren van beide steden gezonden werden om de zaak in Orbe te regelen, nadat ze inlichtingen van beide zijden over de kwestie hadden ingewonnen. Op hun weg naar Orbe passeerden de ambtenaren de plaats Avenches. Tot blijdschap van de Bernse afgezanten troffen zij daar Willem Farel aan, alwaar hij gedurende een maand gepreekt had. Zij verzochten hem met hen mee te gaan naar Orbe, aan welk verzoek hij voldeed. Weldra verspreidde zich het nieuws door de kleine stad, dat de ketter, die op de fontein gepreekt had, zich weer in hun midden bevond.

De zondagmorgen, Palmzondag, ging rustig voorbij, alsook de zondagmiddag. Het volk begaf zich naar de kerk voor de avonddienst toen Farel met vrijmoedigheid de preekstoel beklom en zonder daartoe van iemand toestemming gevraagd te hebben, begon te prediken.

Opeens begon al het volk te sissen, te brullen, te stampen en te schreeuwen en van alle zijden klonk het: “Hond! Duivel! Ketter!” Het was een heerlijk lawaai, zei een roomse, die tegenwoordig was, maar Farel was aan het rumoer gewoon. Hij predikte door totdat het volk de trappen van de preekstoel beklom en hem er af sleepte. De gouverneur, die bevreesd was voor de gevolgen indien hij het volk toestond hem te doden, greep Farel bij de arm en leidde hem terug naar zijn herberg. Zo eindigde Farels eerste preek, opnieuw te Orbe gedaan. Maar de volgende morgen om zes uur was Farel weer aan het prediken op een groot plein. Het volk van Orbe had dit keer een ander plannetje. Inplaats van hem aan te vallen lieten zij hem geheel alleen. Vrouwe Elisabeth trommelde de vrome vrouwen van Orbe op, sprak hen toe en vertelde hun, dat zelfs vrouwen opgeroepen werden om de heilige moederkerk te verdedigen.

En zij zouden alle goede katholieken een dienst bewijzen door Farel te doden. Farel zou namelijk, zo algemeen bekend was, ’s middags op de Raad aanwezig zijn. Het plan nu was,

zodra Farel uit de vergadering kwam, op de loer te liggen, hem aan te vallen en te doden. Zij wisten, dat Farel zijn herberg niet bereiken kon zonder een zekere straat te passeren. Allen kwamen nu overeen, hem daar nu te ontmoeten en hun krachten aan te wenden om hun plan te volvoeten. Farel verscheen op het verwachte uur. Vrouwe Elisabeth snelde naar voren en met hulp van haar vriendinnen wierp ze hem op de grond. Maar een vriend van Farel, die onheil verwachtte, was Farel uit de Raad gevolgd en arriveerde op dit ogenblik. Hij greep Farel en sleepte hem weg, boog beleefd tot de dames en zeide: “Neemt me niet kwalijk, dames, deze man staat onder mijn bescherming.” Hij bracht Farel nu naar zijn herberg en stelde hem onder bescherming van de Bernse dienaren.

HOOFDSTUK 33.