• No results found

Op 27 februari vaardigde de raad van Bern een edict uit, dat de roomse bisschoppen in het kanton niet langer macht en gezag zouden hebben. De vier bisschoppen, zeiden ze, weten zeer wel hun schapen te scheren, maar niet hoe ze te voeden. De schapen moesten nu niet langer meer geschoren worden en het was het verlangen van de raad, dat ze nu zouden gevoed worden.

Farel keerde naar de dorpen van het land van Vaud terug en hoewel voor korte tijd nog alleen, hij bracht het evangelie in iedere berghelling, predikend in kerken, waar hij maar kon, of indien dit niet mogelijk was, in huizen, op de velden, op berghellingen of in de straten. Zo ging de rest van het jaar 1528 voorbij. De heren van Bern begeerden met ernst, dat de vier parochies of districten van het land van Vaud, die onder hun heerschappij stonden, het evangelie zouden ontvangen. Boodschap na boodschap werd naar de magistraten en naar de priesters gezonden, waarin aangedrongen werd Farel ongestoord te laten prediken. Opstootje na opstootje werd door de priesters opgewekt. Zij verzekerden het volk, dat als zij het roomse geloof zouden afzweren, de paus zelf, Keizer Karel en de koning van Frankrijk, in eigen persoon met een groot leger zouden komen om hun land te verwoesten en de Berners te straffen. Het gespuis werd bij het horen van de trom opgeroepen en door de opgewonden priesters heftig aangesproken totdat zij bereid waren daden van geweld te begaan. Een man, Anthonie Nicodei genaamd, kwam de kerk, waar Farel preekte, binnenhollen en wierp de preekstoel omver. Het gespuis verstoorde Farels preken door groot lawaai te maken en door domme vragen te stellen. Beide, mannen en vrouwen, scholden hem gedurende de preek uit en wilden Farel in de straten slaan. Zij scheurden de edicten van Bern van de kerkdeuren af, zodra ze er tegen aangeplakt werden en brachten de raad van Bern in de war. Tegelijkertijd beschuldigden zij Farel voor de raad, alsof hij het volk tegen de regering zou hebben opgezet en hun verboden belasting te betalen.

Zo gingen maand na maand voorbij. De Heere werkte door Zijn knecht en de satan door zijn knechten eveneens. Tenslotte zond de raad van Bern enigen uit hun midden naar het land van Vaud. Deze raadslieden moesten de voornaamste inwoners van de vier districten samenroepen. Zij zouden dan aan iedereen in alle steden en dorpen van hun district vragen, of zij van nu aan de mis of het evangelie wensten. De regering zou dan doen, wat de grote meerderheid besliste. Zij konden niet gedwongen worden het evangelie aan te nemen, maar als zij het wensten dan zouden zij beschermd worden tegen allen, die hen konden hinderen.

Wat zouden zij aannemen? En nu verscheen de vrucht van Farel’s afmattend werk. In drie van de vier districten verklaarde het volk eenparig, dat zij de mis niet meer wensten, maar dat zij het evangelie, zoals meester Farel dit gepredikt had, begeerden en dat zij in dit geloof wensten te leven en te sterven. Het vierde district of parochie Ormont genaamd, verklaarde zich voor de mis en de raadslieden zeiden, dat zij met de mis konden voortgaan tot Pinksteren. De regering zou hun meningen dan opnieuw vragen en zij hoopte, dat het volk tegen die tijd een evangelieprediker in de plaats van een priester zou verwelkomen.

Intussen kwamen de predikanten van verschillende delen van het land aan, om de plaatsen van de priesters, die nu uit de parochies Aigle, Bex en Oleron ontslagen waren, in te nemen. Niet alleen werden evangeliedienaars naar de steden en dorpen in deze drie parochies geroepen, maar een nieuwe order van de raad van Bern volgde, welke de laatste slag aan de roomse eredienst toebracht.

“Laat niemand hopen,” zei de raad, “dat de paapse dagen zullen wederkeren. De altaren zullen

vernield, de afgodsbeelden verbrand en de schilderijen vernietigd worden en er zal niets overblijven, dat aan de voorbije afgoderij herinneren zal. Deze orders werden onmiddellijk uitgevoerd. Het was een vreemd gezicht, de brandende hopen in ieder dorp te zien, waar de afgoden op elkaar geworpen waren. Vreemd, temidden van het dankbare volk. De nieuwe bestuurders, door Bern gezonden, voerden hun orders geheel en volmaakt uit. Zij, die Farel mishandeld hadden, werden ter verantwoording geroepen; de vrouwen, die hem met hun washouten geslagen hadden, hadden ieder vijf livres te betalen en zij, die hem valselijk van opruiing beschuldigd hadden, tien livres. Waar was Anthonie Nicodeï? Hij had zich te verantwoorden voor het omver gooien van de preekstoel, maar hij was gevlucht en kon niet gevonden worden.

Ormont bleef dus alleen over. Maar of het volk er van hield of niet, een evangeliedienaar kreeg volle vrijheid onder hen te prediken en als ze hem durfden aan te raken ... ! En zo ge-beurde het, dat in de zomer van het jaar 1529 Ormont ook de blijde boodschap ontving; de mis werd afgeschaft en de priester ontslagen. Geheel de vier parochies waren nu bevrijd van de duisternis van de gebondenheid van de vele eeuwen van paperij. Het is waar, velen onder het volk bleven aan de oude dienst verkleefd, maar hun getal werd ieder jaar minder. En tot op de huidige dag belijden die dorpen en steden in het land van Vaud op zijn minst het protestantisme.

Wij moeten niet denken, dat allen, die handelden als boven omschreven, nu ook werkelijk geloofden, of dat allen, die zo deden, werkelijk tot God bekeerd waren. Er zijn vele redenen waarom de roomse regelen als een zwaar juk gevoeld worden. En duizenden, die geen liefde voor God hebben en zich niet om hun zielen bekommeren, zijn blij genoeg deze van zich te werpen. Het is een geldgodsdienst, is een gezegde van negen van de tien, misschien wel van 99 van de honderd in de roomse landen. Maar wij moeten niet concluderen, dat, omdat iemand het niet lijkt zijn geld voor zinloze dingen uit te geven, hij daarom verlicht is, of dat hij God lief heeft. Maar toch kunnen wij duidelijk zien, tenzij wij blind zijn, dat het prediken van het evangelie door God steeds gebruikt is om ontelbare zielen zalig te maken. En indien wij ons inbeelden, dat het grote werk, waartoe God de evangeliedienaren van de 16e eeuw heeft opgewekt, alleen maar was om de mensen van de slavernij en het bedrog van de priesters te bevrijden, dan verliezen we Zijn gezegend doeleinde geheel uit het oog. Wij zouden dan geheel misverstaan, welke macht het was, die in de mensen van het land van Vaud, toen zij in het gezicht van de priesters verklaarden, dat zij geen mis meer wilden, maar het evangelie van Christus, werkte.

Farel dankte God voor wat Hij gewrocht had en werd er door bemoedigd. Vele andere predikanten waren intussen aangekomen. De tijd was aangebroken, dat hij zijn voeten ergens anders kon neerzetten en hij prees zich gelukkig te weten, dat de schapen van Christus gevoed werden door de getrouwe schaapherders, ook als hij afwezig was. Er waren andere steden en kantons van Zwitserland, die een verdrag met Bern hadden gesloten, zonder evenwel gelijk de vier parochies van Vaud, aan Bern onderworpen te zijn. Onder de grote steden, die gedeeltelijk van Bern, wat de bescherming betreft, afhingen, waren Lausanne en Freiburg en in feite was geheel Zwitserland, ten Westen en Noorden van het kanton Bern, in verbond met het Bestuur van Bern. De Berners wensten, dat het evangelie bekend gemaakt zou worden, waar hun invloed zich uitstrekte en de raad van Bern gaf aan Farel een introductiebrief mee voor de verschillende steden en dorpen van West-Zwitserland. Zij raadden hem aan, alleen daar te prediken, waar er enige begeerte was, de blijde boodschap te horen en tegelijkertijd zonden zij naar verschillende steden boodschappers, die het volk vermaanden de prediker; die onder hen zou komen werken, te ontvangen.

Voor de rest van het jaar 1529 ging Farel daarom van stad tot stad en van dorp tot dorp, zelfs

zover noordelijk als de vallei van Munster. Op de kaart zult u deze vallei vinden, zich uitstrekkend over het land tussen Bazel en het meer van Bienne. Ook ging Farel naar Lausanne. Hier echter was de deur voor hem gesloten. De raad van Lausanne was aan-vankelijk bereid, ja zelfs begeerde zij het, Farel te laten prediken, maar de bisschop en de priesters waren besloten, dat Farel dit niet zou worden toegestaan. Tot twee maal toe ver-scheen Farel voor de Raad om hem verlof te vragen in de stad te prediken. De raad van Bern zond een brief van aanbeveling, begerende, dat de raad van Lausanne Farel’s verzoek zou inwilligen en pas op, voegde de raad van Bern er aan toe, dat gij geen haar van zijn hoofd krenkt. Maar de raad van Lausanne had nu meer vernomen over de preken en het leven van de reformatoren.

De reformatoren hadden luid geklaagd over de ondeugden en misdaden van de roomse geestelijkheid en de raad van Lausanne wilde hun gaarne tegemoet komen, als zij dat hadden kunnen doen zonder het evangelie er voor in ruil te krijgen. Maar hoe slecht het losbandige leven van de priesters ook was, de raad vond het strenger leven van de evangeliedienaars nog verschrikkelijker. Zij vonden het minder erg voortdurend scènes te moeten meemaken van opstootjes en dronkenschappen, dan geen spelen, geen dansen, geen voorstellingen en processies meer te hebben en geen vrolijke partijen meer verzameld te zien in de herbergen en geen lolmakers op de heilige dagen meer te horen. Daarom gaven zij zich over aan de priesters en Farel ging ergens anders preken.

Het was niet moeilijk om gewillige hoorders te vinden. In stad na stad kwam het volk te samen, begerig om te weten, wat de grote prediker van het land van Vaud te zeggen had. In Morat schijnt het, dat zeer velen oprecht bekeerd zijn. Zij kwamen samen van afgelegen dorpen. Bij hopen kwamen roomse handlangers uit de bergen aan het volk waarschuwend onderweg niet in des ketters val te lopen. Maar toen Farel predikte werd het hart van de één na de ander gewond en zaten zij, in het wonder wegzinkend over het grote en blijde nieuws neder.

De raadslieden van Bern zonden boodschappen naar het bekeerde volk om hen te bemoedigen. Zij deelden hun mede, dat voor zover het aan hen lag, zij hen beschermen zouden tegen alle misbruiken, mits zij aan de Heere verbonden bleven. “Wees niet bevreesd,”

zeiden zij, “vertrouw op de Heere, Die hemel en aarde gemaakt heeft en alle dingen door de macht van Zijn Woord staande houdt; vertrouw op Hem en laat Hem zorgen voor het Zijne.”

Aan de andere kant stookten de priesters hen, die in hun ongeloof bleven volharden, op. Er waren vaak stormachtige scènes, waarbij Farel wel eens erg verwond werd. Maar het waren glorierijke dagen, welke hem goed betaalden voor zijn afmattende reizen en ruwe behandeling. Niet weinigen onder de priesters geloofden zelf en werden zalig. Overal werden zij gevonden, die hun afgoden wegwierpen. En van menig dorp en berghut begon de godsdienst, die is in geest en waarheid, tot God op te stijgen. De Berners waarschuwden Farel niet te haastig voort te gaan met het vernielen van de beelden. Zulke maatregelen moesten weloverwogen genomen worden en niet in een ogenblik van opwinding.

HOOFDSTUK 24