• No results found

Pater Furbity en de priesters waren buitengewoon opgewekt toen de “twee Mohammedanen”

(Anthony Froment en Alexander) vertrokken waren. Zondag 21 december was het feest van St. Thomas van Canterburry, ter gelegenheid van welk feest Pater Furbity die dag een preek deed, van welke Zuster Jane ons de volgende aantekening maakt:

De Heilige Vader preekte zeer getrouw en raakte die honden in de hartstreek. Hij zei, dat allen die die vervloekte sekte volgden, niet anders dan mensen waren, die zich aan lusten, gulzigheid, onreinheid, eerzucht, moord en diefstal overgeven, en die alleen geleid worden door hun sexuele hartstochten, levende als beesten, zonder dat zij God of hun meerdere erkennen. Over deze woorden waren de Christenen verblijd en na afloop van de preek ging de kapitein de Pesmes, die de leider van de goede partij was, met velen van zijn soldaten naar de eerbiedwaardige pater om te danken voor zijn goede rede, zeggende dat zij hem tegen al zijn vijanden wilden verdedigen.

Nauwelijks waren deze woorden uitgesproken of het verschrikkelijke nieuws ging als een plotseling gerot van het onweer door de stad: Baudichon is van Bern teruggekeerd. Hij bracht geen leger soldaten, maar de verbannen Alexander en Willem Farel met zich mede. Wat? Dat wrak! die duivel? riepen de priesters uit. Is hij teruggekomen? Baudichon verscheen voor de Raad en overhandigde een brief, die hij van de heren van Bern had medegekregen. In deze brief stond het volgende geschreven: u hebt de predikers van het heilige Woord verdreven en toegestaan dat mannen prediken, die godslastering uitspreken. Wij bevelen u uw prediker, Pater Furbity, te arresteren en bovendien eisen wij een plaats waar Willem Farel het evangelie openlijk kan brengen.

De Raad wist niet wat te doen. Uit vrees voor de priesters durfden zij de Pater niet gevangen te nemen. Zij plaatsten hem onder bescherming van soldaten en stonden hem toe te prediken.

Terwijl Willem Farel intussen in een grote zaal het volk toesprak. Nieuwjaarsdag brak aan, nieuwjaarsdag van 1534: Juist een jaar nadat Anthony zijn predikatie op de viskraam hield.

Maar nu werd een geheel andere boodschap van alle kansels van Genève voorgelezen: “In de naam van de heer van Genève en van zijn vicaris, wordt bevolen, dat er niemand het woord Gods zal prediken, noch publiek noch in het geheim en dat alle boeken van de Heilige Schrift, hetzij in het Duits of in het Frans, zullen verbrand worden.” Op die dag hield Pater Furbity zijn afscheidspreek. Maar hij vergat dat hij nog steeds bewaakt werd door zijn soldaten, maar tot zijn grote schrik vernam hij, dat hij een gevangene was en de stad niet verlaten mocht. De boodschap van de bisschop had iedere Hugenoot van Genève ontstemd. Ondanks Farels waarschuwing voor de vreselijke wapenen, verscheen die avond iedere Hugenoot gewapend.

Ook de roomsen droegen steeds wapenen bij zich, met de bedoeling om de afgod van de Hugenoten, Willem Farel, te beletten in de St. Pieterskerk op te treden. Met dit plan hadden de Hugenoten rondgelopen.

Temidden van de onrust, die er heerste, werden de roomsen nog meer opgeschrikt door de aankomst van Anthony Froment. Anthony is teruggekomen! riep men en nauwelijks was hij verschenen, of de ambassadeur van Bern, vroeg zelf toegang tot de stadspoorten. Hij bracht een jonge man, die er wit en ziek uitzag, met zich mede; zijn naam was Peter Viret. Deze Peter was door een priester van Payerne in de rug gestoken, maar was bereid om te prediken hoe zwak en uitgeput hij ook was. Farel, Viret en Froment waren nu in Genève. Alexander was weg; van hem zullen we later meer horen. De bisschop had het prediken in Genève verboden en ziet nu waren de drie grote evangeliepredikers daar tezamen, al predikende en

niemand durfde hen te hinderen.

De ambassadeur van Bern eiste dat Pater Furbity voor de Raad zou geleid worden, om zich te verantwoorden over zijn boze woorden. Dit geschiedde de negende januari. De ambassadeur ging op zijn gereserveerde plaats zitten met aan zijn zijde Farel, Viret en Froment. De pater werd nu binnengebracht. Het bleek, dat hij weigerde op de gestelde vragen te antwoorden en een verklaring te geven van zijn woorden en daden. De ambassadeur van Bern, hierover ontstemd, eiste dat de Raad hem strafte op grond van minachting voor het gezag. Ook eiste de ambassadeur een kerk op voor het prediken van het evangelie en als u dat weigert, dan is ons bondgenootschap verbroken. Hier zijn de betreffende brieven, neem ze terug.

De Raad durfde de verzoeken van de ambassadeur niet te weigeren en de zaak werd aldus

Farel bleef op het standpunt staan, dat de Bijbel en de Bijbel alleen het enige gezag is voor de leer en de praktijk en zei voorts, dat alle Christenen verplicht waren, de Bijbel naarstig te lezen en zich in alle zaken, het geloof en de wandel betreffende, aan de Bijbel alleen te onderwerpen.

Furbity zei, dat het alleen de priesters waren, die de Bijbel mochten lezen en aan het volk verklaren, volgens de mening door de concilies er aan gegeven. Verder trachtte Furbity te bewijzen, dat het gezag in de bisschop blijft. Om dit te bewijzen haalde hij een vers aan, maar bij vergissing las hij een vers op, dat zegt, dat een bisschop de man behoort te zijn van één vrouw; en om te verklaren, dat er bisschoppen met gezag over bisdommen moeten zijn, was hij eveneens ongelukkig in het aanhalen van een vers, namelijk: dat zijn bisdom aan een ander gegeven worde. Wat die goede bisschop Judas betreft, waarnaar u verwijst, antwoordde Farel de pater, die Judas, die de Zaligmaker en de wereld verkocht, helaas hij heeft maar al te veel opvolgers gehad, die in plaats van het woord van God te prediken, de buidel dragen.

Het twistgesprek duurde verscheidene dagen, na afloop ervan werd pater Furbity naar de gevangenis teruggeleid. De priesters waren al die tijd niet ijdel gebleven. Sommigen onder hen preekten ijverig tegen de ketters; anderen gingen rond om vreemde verhalen te vertellen, om op die manier alle Christenen, tegen de drie duivelen, Farel, Viret en Froment te waar-schuwen. Het is duidelijk, zo zeiden de priesters, dat Farel een duivel is, want hij heeft geen licht in zijn ogen, zijn baard is rood en stijf en er is een duivel in iedere haar van zijn baard hij heeft hoornen en verdeelde klauwen als een stier; bovendien is hij de zoon van een Jood. De waard van Het Zwarte Hoofd, waar de predikers logeerden, deed zijn best, om deze verhalen de stad rond te strooien. Deze man had twee vrouwen; één van hen was de dienstbode, die op de predikers bleef wachten. Het viel Anthony op, dat de waard en de meid lelijke gezichten naar elkander trokken toen ze naar het gesprek, dat gedurende het eten gehouden werd, luisterden. Het moet voor hen zeer onpleizierig geweest zijn, de predikers te horen spreken over God en Zijn Woord.

Ik zou liever zien, zei de waard, dat zij ons verlieten zonder hun rekening te betalen, als ze alleen maar ver weg gingen en nooit meer terug kwamen. “Maar denk eens in,” zei de meid,

“ik volgde hen op zekere avond naar boven toen zij naar bed gingen. Ik loerde door een opening in de deur en wat zag ik? Ze waren duivels aan het voeren.” De priesters, blij zulke verzonnen verhaaltjes te vernemen, vertelden het aan iedereen, die maar luisteren wilde en voegden er aan toe wat zij maar wilden.

De Hugenoten gaven niets om dit zotte geklap. Maar juist toen er een twistgesprek in het

stadhuis aan de gang was, werden ze opgeschrikt door het nieuws, dat een paar roomsen twee Hugenootse burgers op straat met een mes gestoken hadden: de ene was gevaarlijk gewond, de ander, een achtenswaardig zakenman, werd gedood. Geen van beiden had enige aanleiding gegeven voor deze moordaanslag. Een groot aantal Hugenoten stelde zich op rond het stadhuis; vier van hen begaven zich naar de raadskamer, waar zij de ambassadeur van Bern aantroffen. Hij was juist gearriveerd om de Raad te waarschuwen, dat een bloedbad ieder ogenblik kon verwacht worden. De vier Hugenoten nu, brachten de zelfde tijding: zij zeiden dat de priesters besloten waren een ander oproer te veroorzaken. De Raad zond onmiddellijk dienaren uit om de moordenaars te arresteren, maar waar waren ze? “Die worden natuurlijk in het paleis van de bisschop verborgen gehouden,” zeiden de Hugenoten; “het allerwaarschijn-lijkste is, dat hij de aanstichter van het hele complot is. De magistraten bevalen nu, dat de deuren van het paleis zouden geopend worden. Men onderzocht het huis van zolder tot kelder, maar van de moordenaars was geen spoor te bekennen. Nu ging men ergens anders zoeken, een wacht van Hugenootse soldaten in het huis achterlatend. Een paar uur later, toen het al geheel donker was en de Hugenootse soldaten in een zaal van het paleis zaten te wachten, hoorden zij door het sleutelgat een zachte stem. Het was iemand, die van de zijde van de straat tot hen sprak. Eén van de soldaten legde zijn oor aan het sleutelgat en een stem herhaalde de naam van één van de meiden. De Hugenoot bootste een vrouwenstem na en zeide: Wat wil je?

Ik wil een paar sleutels, was het antwoord, ik wil ze voor Portier en Claude Pernet afhalen.

Portier was de secretaris van de bisschop, dezelfde die een jaar geleden de jonge Hugenoot in de kathedraal had doodgestoken en Pernet was één van de moordenaars in het huidige geval.

“Wat wil je met de sleutels doen,” vroeg de Hugenoot. “Ik wil ze naar de St. Pieterskerk brengen, waar de mannen verborgen zitten,” antwoordde de stem door het sleutelgat.

Dit was juist wat de Hugenoten wilden weten. Zij gooiden de deur open en de spreker door het sleutelgat bleek een priester te zijn. Toen hij een gewapend man inplaats van de meid op zich zag aankomen, vluchtte hij verschrikt weg. De magistraten, die dit nieuws spoedig vernamen, begaven zich in eigen persoon naar de kerk, een groot getal gerechtsdienaren met zich mede nemend, welke dienaren lichtfakkels met zich meedroegen. Na drie uur vergeefs zoeken besloten zij de trappen op te gaan in de toren. De dienaar, die de torenspits het eerst bereikte, ontdekte in een donkere hoek een paar fonkelende ogen, welke in het licht van zijn fakkel schenen.

Pernet en zijn medeplichtige Portier zaten gebogen in de hoek, bevende en sidderende van top tot teen. Het duurde dan ook niet lang of zij waren opgesloten in de gevangenis in het stadhuis. De soldaten der Hugenoten, die in het paleis waren achtergebleven, praatten en maakten grapjes met de dienaren van de bisschop: zij hadden het over Portier en maakten meerdere opmerkingen over hem, die niet getuigden van veel respect. “Portier is niet zo onbeduidend als u veronderstelt,” zeiden de dienaren van de bisschop, “hij heeft ver-trouwelijke brieven van de bisschop en van de Hertog van Savoye bij zich.”

“U wilt ons toch niet doen geloven dat zulke hoge personen zich zelf de moeite geven om Portier te schrijven,” antwoordden de Hugenoten, “dat zult u wel gedroomd hebben.”

“Er zijn brieven in zijn kast,” was het antwoord van de dienaren, “en als u het niet gelooft, dan kunnen wij naar die kast toegaan om die brieven te zien en het grote zegel van de Hertog ook.”

De Hugenoten sprongen nu op en in een ogenblik was de kast opengebroken, de brieven er uit genomen en naar de Raad gebracht. Groot was de afschuw en verbazing van de burgers van Genève, toen deze opzienbarende brieven werden voorgelezen; nu zagen zij de vreselijke put, op welks rand zij gestaan hadden: de bisschop had namelijk in één van zijn brieven aan Portier een gouverneur aangesteld, die de absolute macht in Genève hebben zou: hij kon ter

dood brengen wie hij wilde en was niemand verantwoording schuldig dan aan de bisschop.

Ten einde dit complot uit te voeren had de bisschop een overeenkomst gesloten met zijn oude vijand, de hertog van Savoye. Portier had nu genoeg te verantwoorden, hij werd gevangen gehouden in afwachting van zijn onderzoek. Pernet, die de zakenman vermoord had, werd onmiddellijk voorgeleid en ter dood veroordeeld.

HOOFDSTUK 49