• No results found

Montbêliard is een stadje, dat nu tot Frankrijk behoort, maar in die tijd deel uitmaakte van het Duitse Rijk. Dit aardige stadje in het dal van de Allan, is nu bewoond door horlogemakers en katoenfabrikanten. Er bevindt zich op een hoge heuvel een kasteel met oude ronde torens, terwijl een grote brug aan de voet van het kasteel over de rivier ligt.

Farel had spoedig volop werk. Hij preekte voortdurend en werkte hard aan de vertaling van Duitse verhandelingen in het Frans; hijzelf schreef verhandelingen in de Franse taal, welke alle te Bazel gedrukt werden, terwijl Anemond hem ijverig bij dit werk hielp. Meester Faber had ondertussen zijn vertaling van het Nieuwe Testament in het Frans beëindigd. Het gelukte Anemond er één te bemachtigen en een groot aantal te laten nadrukken op de pers te Bazel en daar noch Farel, noch Anemond zelf enig geld bezaten, werden alle onkosten door Gods volk te Metz, Grenoble en Lyon betaald.

Nu waren er te Lyon veel gelovigen, want het zaad in Dauphine gezaaid, was opgekomen, en de predikers van het Evangelie waren naar andere plaatsen getrokken. Toentertijd was er een reden waarom verscheidene predikanten zich naar Lyon begaven: de Koning van Frankrijk, Frans I, was zijn Italiaanse oorlogen begonnen. Zijn moeder en zuster hadden hem naar Lyon vergezeld, waar zij voor een tijd bleven. Dit was in augustus 1524. Margaretha had geen gevolg meegebracht dan alleen zij, die het Evangelie beleden. Zij begeerde, dat het Woord Gods in Lyon zou gepredikt worden en daarom vonden verscheidene predikanten, die elders vervolgd werden, te Lyon een schuilplaats.

Velen geloofden in de blijde boodschap en onder hen bevonden zich rijke kooplieden, die met blijdschap geld aan Farel en Anemond afstonden om hen hij het drukken te steunen. De twee vrienden waren elkander tot grote steun: Anemond reisde op en neer tussen Bazel en Montbêliard en hield Willem goed voorzien van verhandelingen en boeken, welke aan colporteurs gegeven werden. Deze colporteurs droegen de boeken, in pakken verpakt, de steden en dorpen van Frankrijk binnen, waar zij ze goedkoop verkochten. Zo had het Woord Gods toch, hoewel de predikanten verbannen waren, zijn vrije loop; en dit zaad, wijd en zijd gestrooid, kwam op en bracht vruchten voort. In korte tijd werden er over geheel Frankrijk mannen en vrouwen gevonden, die in de Heere Jezus geloofden en die de afgoden de rug toekeerden en zich tot de levende en waarachtige God bekeerden.

Maar het was gedaan met het werk van deze jonge mannen. Anemond was tengevolge van het drinken van koud water, toen hij oververhit was, plotseling te Schaffhausen ziek geworden.

Hij wist, dat hij ging sterven en zond zijn knecht om het Willem Farel mee te delen. Tot het laatste toe was hij druk bezig geweest met het drukken van de Testamenten en verhandelingen en deze naar Frankrijk te zenden.

Willem aanvaardde de reis om hem te zien, maar hij kwam te laat aan. Wat was het verscheiden van Anemond een reden van diepe droefheid voor Farel! Maar het smartte hem ook zeer voor het verlies, dat Gods volk had te lijden, nu zulk een getrouwe dienstknecht naar Huis geroepen was. De jonge Laurens de Chátelard, Anemonds broer, had het Evangelie mogen omhelzen en was Willem zeer dankbaar, dat hij zulk een verknocht vriend voor zijn geliefde broeder Anemond geweest was.

Farels prediking werd door velen van het volk van Montbêliard met grote blijdschap aangehoord. Het schijnt, dat er zeer velen bekeerd zijn. Hausschein verheugde zich over het nieuws, dat God op die manier zijn geliefde vriend wilde erkennen en zegenen, maar hij was steeds bevreesd als hij aan Farel dacht, hoezeer hij hem ook liefhad.

Hij was bang, dat hij het volk tot toorn verwekken zou door zijn krachtige taal en verzocht hem met nadruk opnieuw om zachtmoedig en gedwee te zijn; het volk te leiden, maar ze niet te drijven en op niet te scherpe wijze van de mis-priesters te spreken. “Herinner je,” zei hij tot Farel, “dat het meest mensen zijn, die niet beter weten, zij zijn onwetend en bijgelovig en denken werkelijk, dat ze goed doen: wees vriendelijk voor ze en tracht ze te winnen door ze te overtuigen; spreek niet tegen de mis zolang de antichrist niet uit hun harten gepreekt is.”

Farel deed inderdaad een poging om zacht en demoedig te zijn, maar tegelijkertijd aarzelde hij niet om te zeggen, dat de mis afgoderij was. Hij predikte Christus stoutmoedig en. getrouw.

Maar weldra werd hij in zijn prediking gestoord: Een monnik en een priester stonden in de kerk, waar hij predikte, op en verstoorden de dienst door hem een leugenaar en een ketter te noemen. De hertog arresteerde de priester en de monnik en beval hun onder bedreiging van straf met het verstoren niet voort te gaan. De monnik echter verstoorde de dienst ’s middags weer en trachtte het volk tot opstand te brengen. De hertog arresteerde nu beiden, de monnik zowel als Farel en deelde de monnik mede, dat hij voor de keus gesteld werd: òf uit de Bijbel te bewijzen, dat datgene wat Farel gezegd had vals was, òf indien hij dat niet doen kon, dan te erkennen, dat Farel de waarheid gesproken had. Nadat de monnik de zaak wel overwogen had, zei hij, dat hij Farel met de Bijbel niet tegenspreken kon, waarom hij erkennen wilde, dat hij in toorn en in een kwade bui gesproken had, zonder dat wat hij gezegd had, enige redelijke grond had. De hertog verlangde van hem, dat hij deze erkentenis neerschreef, opdat het in het openbaar zou kunnen gelezen worden. De eerlijke monnik deed alzo, waarna beiden, de monnik en Farel, ontslagen werden.

Naar het preken werd nu met meer graagte geluisterd dan voorheen en Farels tijd werd geheel en al in beslag genomen, want zij, die veranderd waren, wensten verder onderwezen te worden en begeerden, dat hun kinderen ook onderwijs zouden ontvangen, gegrond op deze leer. Deze voorspoedige tijd had ongeveer negen maanden voortgang, maar het nieuwe jaar 1525 bracht donkerheid voor de gelovigen in en nabij Frankrijk. Vroeg in het jaar werd de koning van Frankrijk, Frans I, door Keizer Karel V gevangen genomen in de strijd om Pavia.

Gedurende het jaar, dat de gevangenschap van de koning duurde, werd het bestuur in handen van ’s konings goddeloze, moeder Louise van Savoye gelegd. U zult zich Louise en kanselier Duprat herinneren als twee bittere vijanden van het Evangelie. De tijd was nu aangebroken, dat zij precies konden doen, wat zij wilden. Een verschrikkelijke vervolging van Gods kerk begon onmiddellijk in ieder deel van Frankrijk, waar de gelovigen maar gevonden werden.

Bédier en de theologen van de Sorbonne waren nu geheel en al vrij om hun bedreigingen en slachtingen tegen allen, die het Evangelie omhelsd hadden, uit te braken. “Laten wij deze gehate leer uit Frankrijk wegbannen,” zei Bédier. “Dit verwaarlozen van de goede werken is een noodlottige misleiding van de duivel.”

En om één voorbeeld van goede werken te geven, ging Bédier voort om uit iedere hoek van Parijs, Meaux, Lyon of waar elders het Woord Gods gepredikt was, allen die erin geloofden, te verjagen.

De eerste aanval werd op Brigonnet gedaan. Na zijn verschrikkelijke verloochening van de Heere, had deze arme man het weer gewaagd om Christus te prediken. Hij had enige Evangeliedienaren rond zich verzameld en had zelfs in zijn diocees in gezelschap van meester Faber een rondreis gemaakt en had drie maanden besteed aan het wegdoen van de beelden uit alle kerken. Hij had ze éen voor één verbrand, de kruisbeelden alleen uitgezonderd. Daarom werd Brigonnet gegrepen; hij verzocht om voor het parlement te mogen verschijnen om gehoord te worden, maar deze gunst werd hem geweigerd. Bédier was bevreesd, dat Brigonnet te veel zeggen zou; daarom werd hij in het geheim door twee raadsleden onderzocht. Dezen trachtten hem, indien mogelijk, te bewegen zijn geloof af te zweren.

Bédier oordeelde juist, dat zijn martelaarschap het Evangelie eer zou aandoen en dat zijn ver-loochening van het Evangelie het geloof, dat hij beleed, slechts in discrediet brengen zou.

Voor de tweede maal nu werd op de arme bisschop een beroep gedaan tussen Christus en satan te kiezen en voor de tweede keer deed hij de afschuwelijke keus om de Heere af te zweren. Hij stemde er in toe boete te doen over zijn verleden dwalingen; hij veroordeelde Luthers boeken openlijk; hij gaf orders, dat de heiligen weer aangebeden zouden worden als tevoren en hij liep aan het hoofd van een statige processie om zijn geloof in het pausdom te betuigen. Zo viel Brigonnet om nooit weer op te staan; hij leefde nog 8 jaar, nadat hij de Heere, Die hij gepredikt had, verloochend had. In zijn testament beval hij zijn ziel aan de maagd Maria en aan het hemelse koor van het paradijs en verlangde, dat 1200 missen na zijn dood voor hem zouden worden gedaan ...

Zo zien wij, hoe ver het gaan kan. Christus gepredikt, de afgoderij openlijk verzaakt en toch, toen, het er op aankwam, bleek, dat hij met Lot’s vrouw wèl uit Sodom was uitgegaan maar nimmer in Zoar aankwam omdat de ware godsvrucht werd gemist.

Meester Faber was Bédiers volgende slachtoffer. Hij was de man, die in het bijzonder door Bédier gehaat werd, want hij zag op Faber neer als de aanstichter van alle onheil.

Verder in het jaar uitte het parlement een beschuldiging tegen meester Faber, maar toen hij gezocht werd, kon men hem niet vinden; de oude doctor had Meaux in alle stilte verlaten en was heengegaan; wij zullen zo nu en dan nog van hem horen. Bédier wierp zich nu met alle woede over de geleden teleurstelling op Louis Berquin. Hij werd voor de tweede maal ge-grepen en in de gevangenis geworpen. “Hij zal ons niet ontsnappen,” zei het parlement.

Het volgende voorwerp van Bédiers haat was Erasmus. Dit was niet omdat Erasmus een leraar van het Evangelie was, integendeel, hij had juist tegen Luther en de Lutheranen geschreven.

Maar Bédier wist, dat Erasmus hem en de priesters en de monniken in het algemeen om hun onwetendheid, domheid en huichelachtigheid verachtte. Bovendien had hij de zaak van het Evangelie zonder het te bedoelen door de studie van het Grieks en dus die van het Nieuwe Testament aan te moedigen, voortgeholpen. Ook had hij het Nieuwe Testament vertaald en over het geheel genomen had Erasmus meer gedaan om de nieuwe leer te verbreiden dan te verhinderen en daarom, aldus Bédier, moet Erasmus ten spoedigste verbrand worden. Maar Erasmus deed, om zich te beschermen, een beroep op Keizer Karel V. Dit plan gelukte en een ander slachtoffer ontsnapte uit de klauwen van de Sorbonne.

Eén van de volgende personen die gegrepen werden, was een predikant van het Evangelie nabij de stad Nancy in Lorraine, Schuch genaamd.

Lorraine werd toentertijd bestuurd door een hertog Anthonie de Goede genaamd, maar Anthonie’s goedheid begon en eindigde met ’s Heeren gebed en het Ave Maria op alle mogelijke geschikte of liever ongeschikte gelegenheden te herhalen. Wanneer hij daar niet mee bezig was, dan gaf hij zich over aan ondeugden op zedelijk gebied of hij vervolgde het volk van God. Hij en zijn biechtvader, de monnik Bonaventura, grepen Schuch, om door de hertog gehoord te worden. Het verhoor geschiedde in het Latijn, doch deze taal verstond Hertog Anthonie niet, maar hij werd geprikkeld omdat hij Schuch zo kalm en gelukkig zag kijken. En toen hij dacht, dat het verhoor lang genoeg geduurd had, stond hij op en veroordeelde Schuch om levend verbrand te worden. Schuch keek naar hem en antwoordde rustig: “Ik was blij toen men tegen mij zei: Laat ons in het Huis des Heeren ingaan.”

En het was in augustus 1525, dat Schuch en zijn Bijbel te Nancy verbrand werden. Maar daar waren nog meer slachtoffers op wie Bédier zijn oog gevestigd had.

De volgende, die gegrepen werd, was de jonge student Jacobus Pavanne. U herinnert zich, dat hij in de gelukkige dagen van Meaux door Brigonnet uitgenodigd werd met Faber en Farel in het Evangeliewerk te komen helpen. Toen Brigonnet Christus de eerste keer verloochend had,

werd Pavanne door de Sorbonne ingerekend en gevangen gezet; dit was einde 1524. Arme jongen. Alleen in zijn gevangenis voelde hij, dat zijn moed hem begaf; hij besloot om tot het pausdom terug te vallen, waarop hij vrijgelaten werd. Maar van dat ogenblik af was hij zeer ellendig. Ons wordt verteld, dat hij zijn tijd met huilen doorbracht. Nu kwam hij zichzelf melden en zei, dat hij tegen de Heere gezondigd had, begerend gerekend te worden onder diegenen, die op Christus hun vertrouwen stellen mochten en op Hem alleen. Hij zei niet in het vagevuur te geloven en dat hij tot de heiligen niet bidden kon; hij wilde Christus als zijn Zaligmaker en Christus alleen omhelzen. Pavanne werd nu naar de Pláce de Gréve te Parijs gebracht om aldaar verbrand te worden. Maar zijn droefheid en vrees waren van hem weggenomen; hij wandelde opgewekt en blijmoedig naar de brandstapel. Gedurende de weinige minuten, die er over bleven, predikte hij stoutmoediglijk. En de kracht van die kleine preek was zo groot, dat één van de priesters zei: “Ik zou liever gezien hebben, dat de kerk een miljoen goudstukken betaald had, dan dat Pavanne gesproken had zoals hij gedaan heeft.”

Pavannes verbranden werd spoedig opgevolgd door een ander glorierijk getuigenis voor Christus. De arme kluizenaar van de bossen van Livry werd in de stad Parijs gesleept om door een langzaam vuur voor de kathedraal de Nôtre Dame verbrand te worden. De gehele stad stroomde samen naar de plaats van executie. De kluizenaar was kalm en vastberaden. De priesters verdrongen zich rond hem en hielden een kruisje voor zijn ogen, terwijl de geleerden van de Sorbonne luide uitriepen: “Hij is verdoemd; hij gaat naar het helse vuur.” De kluizenaar antwoordde slechts, dat zijn vertrouwen op Christus was en dat hij besloten was te sterven en dat hij alleen in Christus als zijn Zaligmaker geloofde.

HOOFDSTUK 16.