• No results found

Nu moet ik u een geschiedenis vertellen uit de maand augustus, welke gepasseerd was. De tweede hoofdstad van de kleine staat Neufchatel was de kleine stad Valangin. Deze stad is lange tijd een bolwerk van het Pausdom geweest, misschien meer dan Neufchatel geweest is, want het was onder de despotische regering van de vrouw van het kasteel, die in tegenstelling tot Prinses Jeanne daar zelf woonde en alles op haar eigen wijze had ingericht.

Deze oude dame was bezield met ijver voor het Pausdom, welke ijver even groot was als haar intense haat tegen de mensen, die het evangelie beleden. Ze had gehoord van Farel en zag tegen hem op als een soort boze geest. De oude kronieken zeggen veel van “de vroomheid”

van deze oude dame. Toen de graaf stierf, liet de gravin een honderdtal priesters komen, die voor zijn ziel in het vagevuur de mis moesten lezen. Gedurende een geheel jaar had ze iedere vrijdag vijf melaatsen te eten gegeven en aan elk van hen een zilveren penning bovendien. Dit was om goed te maken het kwaad, dat de dode graaf gedaan had door te jagen op het korenveld van zijn onderdanen. De gravin gaf aan de armen in de omliggende dorpen veel geld weg.

Nabij de stad Valangin lag het dorpje Boudevelliers. Dit dorp behoort tot Neufchatel. Op 15 augustus van het jaar 1530 kwamen de boeren van de omliggende heuvels en valleien samengestroomd naar de kerk van Boudevelliers, ter gelegenheid van een groot feest. Onder hen bevond zich een vreemdeling met een ernstig en vastberaden uiterlijk. Hij was vergezeld van een jongen van achttien of twintig jaar.

De priesters en koorknapen zongen de mis reeds voor het grote altaar, terwijl de kerk met de aanbidders gevuld was, toen deze twee mannen binnen traden.

De oudste van de twee liep recht op de preekstoel toe, beklom die en zonder acht te slaan op het zingen, deelde hij het verbaasde volk mede, dat voor hen een Zaligmaker in de hemel woont, namelijk Christus, de Zoon van God.

Sommigen, die daar tegenwoordig waren, herkenden het gezicht van de prediker; zij hadden hem gezien en in de straten van Neufchatel gehoord; anderen waren blij, dat hij gekomen was.

De priester nam van deze vreemde onderbreking geen notitie, hij zong des te harder, maar hij zal ook wel de fonkelende ogen van Willem Farel herkend hebben. Weldra brak het ogenblik aan, waarop de priester zijn gewijde woorden uitgezongen had. De klok luidde, welke het teken gaf, dat de ouwel nu in God Zelf veranderd was. De priester hield de ouwel in zijn gouden doos en de menige van boeren knielde neer en aanbad het. Allen vielen op hun knieën, behalve één man. Deze was de jongen, die met Farel de kerk was binnen gekomen. Zijn naam was Anthony Froment. De stem van Farel was voor een ogenblik stil. Plotseling sprong An-thony Froment door de knielende menigte heen, doorkruiste de kerk, betrad de trappen van het altaar, nam de ouwel uit de handen van de priester en hield deze zelf voor het volk omhoog.

“Het is niet deze ouwelgod die u moet aanbidden,” zei hij, “de levende Christus is dáár bóven in de hemelen, aanbidt Hem.”

Daar heerste een doodse stilte en het volk bleef onbewogen eerbiedig, zonder zich te bewegen op zijn knieën zitten, terwijl de priester als door de bliksem getroffen was. Toen verhief Farel zijn stem weer en zei: “Ja, Christus is in de hemel en de hemelen hebben Hem ontvangen tot de tijden van het herstel van alle dingen. En het is deze Christus in de hemel, die mij hier gezonden heeft en van Hem ga ik spreken.”

Het volk luisterde met plechtige verwondering; Farel predikte hun die levende Zaligmaker, Die gestorven was en Die opgewekt was, opdat zij vergeving van zonden en het eeuwige

leven bekomen zouden.

Deze preek was niet lang. De met schrik bevangen priester was, nadat hij weer tot zijn zinnen gekomen was, naar het klokkenhuis gevlucht. Daar luidde hij de alarmklok met man en macht. Een menigte van volk uit Valencien en de omliggende dorpen verzamelde zich rond de kerk. En de priester moedigde het volk aan om op Farel en Anthony aan te vallen. Dit leger van rekruten was veel sterker in aantal dan de dorpsgemeente. Hoe Farel en Anthony ontsnapten, kan ik u niet mededelen. De oude kroniek zegt alleen: God bevrijdde hen. Dit is de beste verklaring, die kan gegeven worden. Maar hun gevaren waren nog niet geweken; hun enige weg leidde midden door de stad Valangin en de straten waren reeds gevuld met een opgewonden menigte, opgeschrikt door de alarmklok van Boudevilliers. Een nauw pad vormde een zijweg en leidde rond de massieve wallen van het oude kasteel. Farel en Anthony volgden dit pad, maar vóór zij het kasteel rondgelopen waren, werden zij door hun vijanden ontdekt. Met een regen van stenen werden zij onmiddellijk bekogeld en een twintigtal van hun vervolgers, priesters, mannen en vrouwen, snelden gewapend met knuppels en stokken, hen achterna.

Intussen was de oude gravin op het horen van het ongewone geschreeuw naar het kasteelterras gesneld. Het nieuws van Anthony’s misdaad had haar reeds bereikt en met genoegen zag ze, dat Anthony zowel als Farel in handen waren van de kloeke priesters. “In de rivier! In de rivier!” riep de oude dame. “Verdrinkt de Lutherse honden. Zij hebben de goede God beledigd.” Zij bedoelde de ouwelgod. De priesters volgden het advies van de gravin op. Zij dreven hun gevangenen naar de rivier Seyon, die onder langs de wallen van het kasteel stroomde. Op ditzelfde ogenblik kwamen enige naburige boeren opdagen, die van Neufchatel terugkeerden. Zij kenden Farel van gezicht en zagen wat hetvolgende ogenblik over hen komen zou. “Waarom verdrinken jullie deze mensen?” vroegen ze. “Sluit ze op totdat ze voor hun daden ter verantwoording geroepen kunnen worden, en jullie zullen op die manier ontdekken wie aan hun zijde is.” Dit wijze advies redde de twee gevangenen en de priesters leidden Farel en Anthony terug naar het kasteel. Onderweg kwamen zij voorbij de kapel van de heilige Maagd. Farel en Anthony werden in deze kapel gebracht. “Knielt neer en aanbidt onze Vrouwe,” zeiden ze. terwijl zij op het beeld en op het altaar wezen. “De enige waarachtige God moet aangebeden worden,” antwoordde Farel, “en de enige God alleen. Hij moet aangebeden worden in Geest en Waarheid. Hij alleen; geen stomme beelden zonder leven of macht.” De priesters vielen op Farel aan en sloegen hem met hun stokken. Lange tijd nadien kon men de bloedsporen op de bespatte muren van de kapel nog waarnemen. De twee gevangenen werden daarop meer dood dan levend in het oude kasteel gedragen, waar ze in de laagste kerker werden opgesloten. Wat zullen zij aan Paulus en aan Silas te Philippi gedacht hebben.

Wat de oude dame en de priesters vervolgens met de gevangenen zouden gedaan hebben, kunnen wij niet zeggen, want het nieuws van hun gevangenneming had spoedig de stad Neufchatel bereikt met het gevolg, dat een sterk getal burgers voor het kasteel van Valangin verscheen. Zij eisten, dat de twee gevangenen onmiddellijk zouden worden vrijgelaten. De oude gravin durfde dit verzoek niet te weigeren, daar zij bang was Bern te mishagen en zo werden Gods knechten bevrijd.

Het moet drie dagen later geweest zijn, dat de oude gravin Farel weer ontmoette. Het was weer de tijd van de feestviering omstreeks Kerstmis. De gravin had zich naar de mis in de Parochiekerk van Valangin begeven. Nauwelijks was zij aangekomen, of Farel betrad met enige vrienden van Neufchatel stoutmoedig de kerk. Farel beklom de preekstoel en doof voor de uitroepen van de ontstemde gravin, begon hij het evangelie te prediken. De gravin gaf orders, dat hem het zwijgen werd opgelegd, maar het volk stond op en zei: “Wij willen het

evangelie van Christus hebben, wij willen Farel horen.” De gravin verliet de kerk en keerde nijdig en verschrikt naar het kasteel terug. Maar ondanks deze wens van het volk ging de oude dame nog een jaar lang haar weg. De mis werd nog gezongen en het evangelie verbannen, terwijl de kerk gegrendeld werd als men maar dacht, dat een evangeliedienaar op handen was.

De oude dame schreef een smeekbrief naar de Heren van Bern, waarin zij er met klem op aan-drong, dat zij tegen de predikers beschermd zou worden. “Ik ben besloten het geloof van God en de kerk nooit te verlaten; in dat geloof wil ik leven en sterven, zonder dat er veranderingen worden aangebracht. Maar zaterdag laatstleden kwamen enige mensen van Neufchatel en vernielden in mijn kapel vlakbij het kasteel een kruis en de genoemde Farel ging vóór mijn kerk preken zonder door de meerderheid van de stedelijke bevolking gevraagd te zijn.

En op zondag te Dobresson, toen men de mis ging bedienen, ziet, in plaats van de mis, preekte bovengenoenide Farel en na de preek verbraken en vernielden ze de beelden in de kerk.

Hiermede niet tevreden, gingen zij naar andere kerken om te prediken, zonder de toestemming van, het goede volk. En gisteren liet genoemde Farel te Angollon in het midden van de dienst de mis ophouden, opdat hij zou kunnen prediken. En ik weet niet aan wie ik klagen moet dan aan God en ulieden en ik verzoek u, dat gij orders zult geven, dat zulke daden van geweld zullen ophouden en dat u diegenen, die zich aldus vergrepen, zult straffen; anders zal ik weten, dat de wereld vernieuwd is, waarin de regeerders verdrukt worden en gerechtigheid opgehouden heeft te bestaan en dat de waarheid en trouw verdwenen zijn. Ik verzoek u, dat u geen aanstoot zult nemen aan deze smeekbede, welke door een arme oude dame, uw burgeres, aldus op haar hoge leeftijd geklaagd wordt.”

Binnen enkele dagen kwam er antwoord van Bern. “Wat de bestraffing aangaat van hen,” zo zeiden de Heren van Bern, “die geen ander vergrijp begaan hebben dan luisteren naar het prediken van het evangelie en die daarna de afgoden verbroken en verbrand hebben; weet, dat wij iets dergelijks, namelijk het geven van een straf, niet zullen doen, want het zou strijden tegen God zijn. Het zou het beste voor u zijn te luisteren naar het advies dat wij u voorheen gaven.” Dit advies was, dat de oude dame de predikers met rust zou laten en ze toestaan zou te prediken in geschikte plaatsen. “En,” voegden de heren van Bern er aan toe, “wij bidden God u genade te schenken en de verleidingen van de anti-christ te onderscheiden.”

De arme oude gravin was niet van plan het advies van Bern op te volgen. Zij porde zichzelf des te meer op om de prediking te verhinderen en indien mogelijk zich van Farel en Anthony te ontdoen. Maar een dag brak aan dat een prediker op de markt van Valangin verscheen.

Sommigen zeggen, dat het Farel was, anderen, dat het Anthony Marcourt, de eerste priester van Neufchatel was. Al het volk liep te samen, er over verheugd de prediking te horen, welke een jaar geleden in de oude kerk zozeer tot hun harten gesproken had. De gravin zag van de toren van het kasteel uit, wat er gebeurde. Zij zond haar dienaren om de prediker te beledigen.

Maar deze beledigingen, hem door deze ongelukkige mannen aangedaan, waren zo laag, dat het volk plotseling met uitroepen van woede, de deuren van de grote kerk openbrak, de beelden vernielde, de altaren vernietigde, de geschilderde ramen verbrijzelde, de relequieën van de heiligen onder zijn voeten vertrad, en geen spoor overliet, dat aan de oude dagen van afgoderij herinnert. Daarna snelden zij voort naar de huizen van de priesters en kanunniken.

Het volk wenste hen ter verantwoording te roepen, om het verzet tegen het evangelie. De arme priesters, zij vluchtten in de bossen, om zich te verbergen. Maar de dag was niet vergeten, dat zij Farel met hun sterke wapenen hadden geslagen. De huizen van de priesters en monniken werden geplunderd en alles, dat wees op gehoorzaamheid aan de paus, vernield.

De gravin en haar slechte gouverneur Claude de Bellegarde zagen dit verschrikkelijke schouwspel uit de toren van het kasteel, maar konden niets doen. Ook zagen zij de woedende menigte zich van de huizen van de kanunniken afkeren en de weg naar de poorten van het

kasteel inslaan. Wat zou er nu gaan gebeuren? De gravin begreep, dat zij in hun macht was en dat weerstand bieden op zijn minst nutteloos zijn zou, maar zij deden de gravin geen kwaad, alleen eisten zij, dat de knechten voor het beledigen van de priester zouden gestraft worden en de gravin moest hierin toestemmen.

De burgers verklaarden nu, dat Valangin voor altijd van de heerschappij van de paus zou bevrijd zijn en tot op de huidige dag is het vrij gebleven. De gravin werd toegestaan de mis te gebruiken in de kapel van het kasteel, maar in de kerk van Valangin zou geen mis meer, bediend worden. Het evangelie zou er gepredikt worden.

HOOFDSTUK 30.