• No results found

Voorstellen tot verbetering

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 140-144)

Hoofdstuk 6 De rol van de deskundige in het Belgische strafproces

4 Kwaliteitseisen

4.2 Voorstellen tot verbetering

In de literatuur zijn in het (recente, maar ook in het verdere) verleden tal van voorstellen gedaan om deze situatie te verbeteren. Zo benadrukt Dillen, dat er in zijn sector (de gerechtspsychiatrie en -psychologie) zeker de bereidheid bestaat tot bijscholing. In België wordt een tweejarige universitaire cyclus forensische psychiatrie en psychologie aangeboden door vier Vlaamse universiteiten, die blijkbaar voorziet in een behoefte. Het is dan echter, om deze opleiding ook op de langere termijn voor belangstellenden interessant te maken en te houden, wel van belang om de meerwaarde van deze opleiding ook te kunnen verzilveren door aan

degenen die de opleiding met goed gevolg hebben afgerond, de officiële status van ‘gerechtspsychiater of gerechtspycholoog’ toe te kennen en tevens te voorzien in een bijpassende honorering. Echter, ook de wetgeving ( de Wet op de internering) waarin de minimale kwaliteitseisen zouden worden geregeld als voorwaarde voor de erkenning van met name de status van gerechtspsychiaters, alsmede een bijpassende honorering, is op de lange baan geschoven, sterker nog: in de diepvries beland. 259

Van recente datum zijn ook de meer algemene voorstellen van De Smet,260 die stelt dat voor betrouwbare expertise aan de volgende voorwaarden dient te worden voldaan:

a. Controle

De rechter moet ervan verzekerd zijn dat hij een beroep kan doen op erkende en daartoe geregistreerde deskundigen die beschikken over de vereiste theoretische en praktische vaardigheden in een bepaalde sector. Daartoe moeten de kwaliteits- en betrouwbaarheidseisen die worden gesteld aan de deskundigen om op de lijsten van gekwalificeerde deskundigen te kunnen worden geplaatst, gepaard gaan met een serieuze kwaliteitscontrole. Deskundigen die niet meer voldoen aan de kwaliteitseisen (vakbekwaamheid, forensische basiskennis en vaardigheden, betrouwbaarheid, integriteit, etc.) dienen van de lijst te worden geschrapt.

b. Billijke vergoeding

Om de beste specialisten aan te trekken, zullen er behoorlijke honoraria en behoorlijke voorschotten in het vooruitzicht moeten worden gesteld. Op dit moment is men gebonden aan de schamele beloning op grond van de lage tariefschalen van het K.B. van 28 december 1950 en komen de inspanningen van gerechtsdeskundigen in feite neer op liefdadigheidswerk.261 Het overgrote deel van de gerenommeerde deskundigen geeft dan ook de voorkeur aan privé-opdrachten. Voor zover men zich wel laat verleiden tot een forensisch onderzoek in opdracht van de procureur des Konings of de (onderzoeks)rechter (waarbij vaak eerder sprake is van ‘smeken’ dan van een opdracht) wordt er niet bepaald de hoogste prioriteit aan gegeven, hetgeen niet bevorderlijk is voor de kwaliteit en voorts leidt tot ernstige vertragingen.

c. Het vereiste van onpartijdigheid

De eed die de deskundige moet afleggen dat hij zijn taak naar eer en geweten, nauwgezet en eerlijk zal vervullen (art. 44 Sv), geldt als waarborg dat hij zijn taak op wetenschappelijke en onpartijdige wijze zal vervullen. Dus hoewel de deskundige wat meer betrokken kan raken bij de ene partij dan bij de andere partij, moet hij voorkomen dat er met die partij een te nauwe band ontstaat en er een schijn van partijdigheid zou kunnen ontstaan. Hij dient zich voortdurend bewust te zijn van het recht op een fair trial en beide partijen in gelijke mate te betrekken bij zijn onderzoek. De Smet verbindt daaraan geen conclusies, maar hier zou bijvoorbeeld - wat betreft het vereiste van onpartijdigheid en alle consequenties die dat met zich meebrengt - een gedragscode heel goed op zijn plaats zijn. Daarnaast zal ook de rechter in diens rol van bewaker van de doelmatigheid en behoorlijkheid van het strafproces zo nodig aan de bel kunnen

259 Zie ook D’Hont 2009, p. 213.

260 De Smet 2009, p. 220 e.v.

261 Dillen heeft uitgerekend dat een psychiater voor een psychiatrisch onderzoek omgerekend ca. € 15.- tot ca. € 30 bruto ontvangt, uitgaande van het plafond van ca. € 350,- en het aantal uren dat er voor staat. Zie Dillen 2009, p. 204-205.

trekken. Ook anderszins moet worden voorkomen dat de deskundige te zeer leunt op één van de partijen/procesdeelnemers (zoals voorheen het geval was in het civiele proces, waarin de ‘meest gerede partij’ de deskundige een voorschot moest betalen. Sinds de hierboven al even besproken Wet van 15 mei 2007 is deze regel afgeschaft eveneens om elke schijn van partijdigheid te vermijden).

Van de Voorde stelt eveneens vast dat de onpartijdigheid van de deskundige in het geding kan zijn met name als de deskundige als ‘tegenexpert’ (of zo men wil: als ‘raadgever’) wordt ingeschakeld en wordt betaald door de betrokken partij: de verdachte of de burgerlijke partij. Zoals al bleek, kunnen de honoraria en onkostenvergoedingen in dergelijke gevallen aanmerkelijk hoger uitvallen dan de honoraria waarop de gerechtelijke deskundige aanspraak kan maken. Deze niet-neutrale expert zal (volgens hem) eerder geneigd zijn de belangen van zijn opdrachtgever te behartigen dan een onafhankelijk en neutraal onderzoek te verrichten en neutraal verslag te doen van zijn bevindingen. Er is dus geen enkele garantie, noch wat betreft de onpartijdigheid, noch wat betreft de kwaliteit van deze tegenexpert. Dat laatste geldt - zoals al bleek - overigens ook voor de gerechtelijke deskundige. Immers, er is geen enkel controlesysteem. Van de Voorde is dan ook eveneens van mening dat aan een dergelijk controlesysteem hoge prioriteit moet worden toegekend.

d. Het beginsel van techniciteit van de expertise

De Smet wijst voorts nog op de spanningsverhouding tussen de rol van de rechter en de rol van de deskundige. De rechter hakt juridische knopen door en mag wat dat betreft niet te zeer leunen op de deskundige. Anderzijds dient de deskundige zich te beperken tot zijn wetenschappelijke en praktische bevindingen en mag hij deze niet te zeer toesnijden op de juridische beslissingen die de rechter zal moeten nemen in die zin, dat hij als het ware zelf al juridische standpunten inneemt. Dat wordt ook wel het beginsel van techniciteit genoemd: de deskundige dient binnen zijn technisch domein te blijven. Echter, een zuiver technisch advies zal de rechter in het algemeen niet veel verder helpen. Dat zal zodanig moeten worden ingekleed en vertaald dat het voor de rechter voldoende houvast kan bieden om er een juridische beslissing op te kunnen stoelen. Daarmee betreden we het terrein van de communicatie tussen de deskundige en de strafrechtelijke officials. Nog afgezien van de vraag in hoeverre het beginsel van techniciteit kan worden afgebakend door scherpe grenzen (m.a.w.: in hoeverre er voor de deskundige scherpe grenzen zijn te trekken tussen feit en norm, tussen wetenschappelijke bevindingen en juridische conclusies) en in hoeverre een deskundigenverslag nog bruikbaar is als die grenzen zijn overschreden, kan worden gesteld dat ook op dit vlak kwaliteitseisen zijn te ontwikkelen. De Smet besteedt er zelf geen aandacht aan, maar uit de bijdragen van bijvoorbeeld Van de Voorde en Dillen (hierboven besproken) blijkt dat deskundigen niet alleen dienen te beschikken over vakkennis, maar ook over specifieke forensische kennis en kunde. Dat laatste is van het grootste belang om ten minste op min of meer dezelfde golflengte, en zonder al te veel ruis op de lijn, met elkaar te kunnen communiceren. Immers, er mogen geen misverstanden bestaan over wat de opdracht precies inhoudt, wat van de deskundige wordt verwacht, en andersom: welke (wetenschappelijke) gevolgtrekkingen de deskundige precies verbindt aan zijn bevindingen en tot welke juridische conclusies dat moet of kan leiden.

Met een verwijzing naar Van de Voorde kan deze opsomming van voorwaarden waaraan betrouwbare expertise zou moeten voldoen, en de redenen die daaraan ten grondslag liggen, nog als volgt worden aangevuld.

e. Internationalisering van de bewijsvergaring en -uitwisseling

Mede met het oog op het Kaderbesluit Europees Bewijsverkrijgingsbevel dat binnen enkele jaren in het nationale recht moet zijn geïmplementeerd,262 hetgeen bewijsuitwisseling over de landsgrenzen heen mogelijk moet maken, is er behoefte aan internationale kwaliteitsstandaarden. Alle reden dus volgens Van de Voorde om ook in dat licht bezien de kwaliteit van deskundigenonderzoek optimaal te waarborgen om op tijd voorbereid te zijn op deze internationale standaarden.263

f. Professionalisering door institutionalisering

Indien justitie de kwaliteit van strafrechtelijke bewijsgaring serieus neemt, dient zij volgens Van de Voorde dringend werk te maken van kwaliteitsvolle gerechtelijke expertise. De urgentie daarvan wordt alleen maar groter naarmate de complexiteit en de noodzaak van ‘wetenschappelijke bewijzen’, en successievelijk ook het juridisch belang daarvan, toeneemt en zich steeds vaker ook de wetenschappelijke mogelijkheden aandienen om deze wetenschappelijke bewijzen op verantwoorde wijze te gebruiken in het strafproces. Daarbij wijst Van de Voorde niet alleen op de vereisten inzake vakkennis en forensische kennis, maar benadrukt hij dat de deskundige tevens moet voldoen aan een aantal ethische en deontologische regels (beroepscodes) en regels inzake neutraliteit en beschikbaarheid (vgl. de eerder genoemde gedragscode). Deze kwaliteitszorg staat of valt met een goede opleiding/bijscholing van gerechtsdeskundigen en voorts een nauwgezette controle op de toepassing van de kwaliteitsstandaarden.

In de opleiding/bijscholing zou ruim aandacht moeten worden besteed aan zowel algemene forensische kennis en kunde (zoals voldoende begrip van, en inzicht in juridische procedures) als specifieke expertisegerelateerde forensische vakkennis, in die mate dat daarmee wordt voldaan aan internationale kwaliteitsstandaarden. Om als gerechtsdeskundige op een ‘geaccrediteerde’ deskundigenlijst te kunnen worden geplaatst dient volgens Van de Voorde als voorwaarde te gelden dat de opleiding tot forensisch deskundige met succes is afgerond. Deze professionalisering van het deskundigenonderzoek dient in handen te komen van gerenommeerde en hoog opgeleide deskundigen die ook de nodige praktijkervaring hebben opgedaan. Complementair daaraan zal, meent hij, een honorering moeten worden vastgesteld waarin niet alleen de intellectuele inspanningen voldoende zijn verdisconteerd, maar ook de administratiekosten, de benodigde infrastructuur en andere randvoorwaarden, de kwaliteitscontrole, de opleidingskosten, etc.

Om dat alles te bereiken is institutionalisering volgens Van de Voorde onontbeerlijk. Hij pleit voor de samenbundeling van verschillende expertisegebieden in enkele erkende instituten. Daardoor moet het volgens hem mogelijk zijn om door schaalvergroting en een efficiënt financieringssysteem multidisciplinaire forensische deskundigheid op een doelmatige wijze in te zetten ten dienste van justitie. Daarop zou controle moeten worden uitgeoefend door een overkoepelende organisatie waarin zowel vertegenwoordigers van deze instituten als van de magistratuur vertegenwoordigd zijn. Het NICC zou daarin een coördinerende rol kunnen vervullen.

Als daarbij ook nog wettelijk wordt bepaald dat de procureur of (onderzoeks)rechter alleen deskundigen kan aanstellen die zijn verbonden aan één van deze erkende instituten, biedt dat volgens Van de Voorde een belangrijke garantie dat ook daadwerkelijk gekwalificeerde en professionele deskundigen worden ingeschakeld in het strafproces, die zich onderwerpen aan de

262 Zie ook het verdrag van Prüm.

kwaliteitscriteria die voor de desbetreffende discipline gelden. Daarmee wordt de magistraat in feite ontheven van zijn taak om naar eigen inzicht de kwaliteit van de deskundige te beoordelen, iets wat - gegeven het feit dat de rechter nu juist niet deskundig genoeg is om de deskundigheid van de deskundige te beoordelen - erg lastig, zo niet onmogelijk lijkt te zijn. Wel kan daar nog aan worden toegevoegd, dat er voor de rechter ook in dit verband nog een taak over blijft in die zin, dat hij op basis van zijn ‘gezond verstand’ dient te beoordelen of de veronderstelde vakkennis van de deskundige voldoende is toegesneden op de specifieke vraag waarover de magistraat onderzoek wil laten verrichten. Alhoewel Huybrechts in dat verband verzucht dat ook dat geen sinecure is: “om een expert met een zinvolle opdracht te belasten moet men zelf een expert zijn, maar dan heeft men geen expert nodig”.264

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 140-144)