• No results found

De registratie van gerechtelijke deskundigen. De wet van 1971

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 197-200)

Hoofdstuk 8 De rol van de deskundige in het Franse strafproces

4 De kwaliteitszorg

4.1 De registratie van gerechtelijke deskundigen. De wet van 1971

De wet van 29 juni 1971416 betreffende de (registratie van) gerechtelijke deskundigen heeft een belangrijke wijziging ondergaan in het jaar 2004. Met deze wetswijziging werd beoogd nieuwe kwaliteitsgaranties te introduceren met betrekking tot de in het kader van het strafproces in te schakelen deskundigen. De wetswijziging heeft het wettelijk stelsel omtrent de gerechtelijke deskundigen wat dat betreft versterkt. Niet alleen door de wijze waarop sindsdien de registratie van gerechtelijke deskundigen wettelijk is geregeld, maar ook door een aantal strikte wettelijke criteria die zijn opgesteld om een zekere kwaliteit van deze deskundigen te garanderen.

Op grond van art. 1 van deze (gewijzigde) wet van 1971 mag de onderzoeksrechter voor een deskundigenonderzoek deskundigen benoemen die staan geregistreerd in de registers als bedoeld in art. 2 van de wet van 1971. Art. 2 vermeldt twee typen deskundigenregisters. Allereerst is er een nationaal register, dat wordt beheerd door het Hof van Cassatie. Daarnaast beschikt elk Hof van Appel over een deskundigenregister. De registratie van deskundigen geschiedt zodoende van overheidswege.

De wijze van inschrijving en herinschrijving op de lijsten van de Hoven van Appel wordt geregeld door de artikelen 6 tot en met 16 van het decreet 2004.417 De inschrijving in een register bij een Hof is in beginsel van tijdelijke aard, dat wil zeggen voor de duur van twee jaren.418 Deze periode wordt gezien als een proefperiode en is bij de wijziging van de wet in 2004 ingevoerd. De vraag kan worden opgeworpen of deze termijn niet wat aan de korte kant is, gezien de lange duur van juridische procedures. Maar hoe het ook zij, deze periode van twee jaren is onaantastbaar. In een arrest van 17 april 2008 overwoog het Hof van Cassatie als volgt: Il ne résulte d’aucun texte que la période probatoire instituée par l’article 2, II de la loi n◦ 71-498 du 29 juin 1971 puisse être prolongée.’419 Aan het einde van deze tweejarige periode wordt de ervaring en de juridische kennis van de persoon in kwestie die noodzakelijk is voor een goede uitvoering van onderzoeksopdrachten, geëvalueerd door de algemene vergadering van magistraten. Art. 10 van het decreet van 2004 vermeldt waarop met name wordt gelet bij deze evaluatie. Sub 1 verwijst naar de door de deskundige sinds zijn laatste inschrijving opgedane ervaring, zowel binnen zijn eigen vakgebied, als in het kader van zijn functie van gerechtelijk deskundige in de praktijk. Op grond van sub 2 wordt er gekeken naar de kennis die de deskundige heeft opgedaan van de voornaamste procesprincipes en procesrechtelijke regels die van toepassing zijn op het deskundigenonderzoek, alsook naar de trainingen die hij wat dat betreft heeft gevolgd binnen zijn vakgebied. Tenslotte moet de kandidaat nog voldoen aan de kwaliteitscriteria van art 2 van het decreet van 2004.

Overigens kan geen enkele deskundige (natuurlijk persoon of rechtspersoon) zich inschrijven bij meerdere Hoven van Appel (art. 5 van het decreet van 2004).

416 Loi nº 71-498 du 29 juin 1971 relative aux experts judiciaries. Zie bijlage A-2

417 Zie bijlage A-3

418 Een deskundige geregistreerd door een Hof van Appel wordt ook wel expert près la cour d’appel de (…) genoemd.

Vervolgens wordt de deskundige voor een periode van vijf jaar heringeschreven op basis van een compleet kandidatuurdossier en na de gemotiveerde mening te hebben gehoord van een commissie bestaande uit 17 rechters en deskundigen. Voor de precieze samenstelling hiervan zij verwezen naar art. 12 van het decreet van 2004.420

Als gezegd, dient het oordeel van deze commissie met redenen te zijn omkleed. Deze regel is imperatief. Dat wil zeggen dat als aan een weigering om de deskundige te herinschrijven, een niet gemotiveerd oordeel van de commissie ten grondlsag ligt, de beslissing nietig is. De commissie onderzoekt de geschiktheid van elke kandidaat-deskundige op basis van de evaluatiecriteria uit de tweede alinea van art 2 van de wet van 1971. Een deskundige kan desgewenst door de commissie worden gehoord. In geval van gelijke stemmen is de stem van de president van de commissie beslissend (art 14 decreet van 2004). De leden van de commissie bekleden hun zetel voor een periode van drie jaren, welke één keer kan worden verlengd met drie jaren (art 12 decreet van 2004).

Om te kunnen worden ingeschreven in het nationale register, dient de deskundige ten minste drie achtereenvolgende jaren geregistreerd te staan bij een Hof.421 De inschrijving in het nationale register geschiedt voor een periode van zeven jaren, waarna herinschrijving mogelijk is. Bij een herinschrijving in het nationale register dient een deskundige aan dezelfde eisen te voldoen als bij een nieuw inschrijvingsverzoek.

Benadrukt moet worden dat een deskundige zichzelf dient aan te melden als gerechtelijk deskundige indien hij daarin is geïnteresseerd. Dit betekent dat inschrijving niet verplicht is. Hij kan zich voor inschrijving melden bij de Officier van Justitie bij het Tribunal de grande instance van het ressort waar hij werkzaam is (of zal zijn) of woont, of bij het Hof van Cassatie. De indiening van het verzoek bij de Officier van Justitie bij het Tribunal de grande instance dient te geschieden vóór 1 maart voorafgaand aan het jaar van inschrijving (art 6 decreet van 2004). De beslissing waarin de aanvraag wordt geweigerd, dient voldoende te worden gemotiveerd (art. 2 van de wet van 1971).

Aan de functie van gerechtelijk deskundige worden bepaalde kwaliteitseisen gekoppeld om de kwaliteit van de inbreng van deskundigen in de strafrechtspleging te bevorderen en te waarborgen. De deskundige die een inschrijvingsaanvraag indient, zal aan deze kwaliteitseisen moeten voldoen. Het gaat daarbij met name om de competentie, de onafhankelijkheid, de onpartijdigheid en de mentaliteit van de deskundige. Op grond van art. 2 van de wet van 1971 zijn deze eisen opgesteld in het decreet van 2004.422 In par. 4.3.zal nog nader worden ingegaan op deze kwaliteitseisen.

Doorhaling op de lijst geschiedt door een besluit van de president van het Hof van Appel of de president van het Hof van Cassatie. Dit gebeurt op voorstel van de deskundige zelf en/of door gewijzigde omstandigheden zoals verhuizing, ziekte of ernstige en permanente gebreken bij de deskundige. Uitschrijving uit het register bij een Hof houdt tevens doorhaling op de nationale lijst in en vice versa (art 5 decreet vab 2004).

In het kader van zijn inschrijving op één van de lijsten van art. 2 van de wet van 1971, legt een deskundige de eed af (art. 6 van de wet van 1971). Deze eed dient opnieuw te worden afgelegd indien een nieuwe registratie volgt na een eerdere doorhaling. De eed geldt als een belangrijke kwalteitswaarborg met betrekking tot

420 Zie bijlage A-3

421 Een deskundige geregistreerd door het Hof van Cassatie wordt ook wel expert agréé par la Cour de cassation genoemd.

gerechtelijk deskundigen. Er zal dan ook nog apart aandacht aan worden besteed in par. 4.2.

Voor de deskundigen zelf is de registratie vaak essentieel, gezien het feit dat men in beginsel pas als gerechtelijk deskundige kan worden benoemd indien men staat ingeschreven bij één van de drieëndertig Hoven van Appel, en/of bij het Hof van Cassatie. Want het uitgangspunt is dat deskundigen die in het kader van het strafproces worden ingeschakeld voor een deskundigenonderzoek, dienen te worden gekozen uit de officiële lijsten met deskundigen die zijn opgesteld door het Hof van Appel van het betreffende ressort (het kan daarbij zowel gaan om een natuurlijke persoon als om een rechtspersoon. Zie hiervoor art. 157 CPP. Indien de gekozen expert een rechtspersoon is, is art. 157 lid 1 van toepassing). Echter, het kan in zeer bijzondere gevallen ook voorkomen dat er een deskundige wordt benoemd die niet staat ingeschreven bij een gerecht. De onderzoeksrechter kiest normaal gesproken de deskundigen die hij nodig heeft (afhankelijk van het vertrouwen dat hij in hen stelt), hetzij van de nationale lijst, hetzij van een van de lijsten van een Hof van Appel. Maar op grond van art. 157 CPP kan de onderzoeksrechter, bij wijze van hoge uitzondering, door middel van een met redenen omklede beslissing ook kiezen voor deskundigen die niet in een register zijn ingeschreven. In de met redenen omklede beslissing moet hij in dat geval nauwkeurig zijn keuze voor die bepaalde deskundigen motiveren. Het zal dan in het algemeen gaan om een vraag met een uitzonderlijk technisch karakter en/of om een bijzondere competentie van de betreffende persoon (bij ons wel bekend onder de naam ‘exoten’).423 Indien deze benoemingsbeslissing niet voldoende wordt onderbouwd, is het aanstellingsbesluit nietig.

De rechter maakt van deze mogelijkheid om deskundigen te benoemen die niet zijn geregistreerd, met name gebruik indien de lijsten niet voorzien in voldoende deskundigen op een bepaald terrein (een goed voorbeeld is de psychiatrische sector; in het strafrecht is veel vraag naar deskundigen op dat terrein, zodat er lang niet altijd een geregistreerde deskundige beschikbaar zal zijn). Maar het komt ook voor dat er op de lijsten in het geheel geen deskundigen met de gewenste specialistische expertise voorkomen. Zoals bijvoorbeeld expertise op het terrein van luchtvaarttechnische ongelukken, die nauwelijks voorkomen. Er zijn maar weinig experts die deskundig zijn op dat specifieke terrein en als ze er al zijn, dan zullen ze lang niet allemaal te vinden zijn op de lokale lijsten. In dergelijke gevallen ligt het voor de hand dat de rechter vaak niet anders kan dan een deskundige te benoemen die niet geregistreerd is op een lijst424 en dat de wetgever de rechter deze mogelijkheid ook biedt. Echter, het is dan wel wenselijk dat de rechter zijn keuze duidelijk motiveert om elke twijfel met betrekking tot de betreffende deskundige weg te vermijden. Indien de rechter zijn keuze voor een niet-geregistreerde deskundige niet motiveert, komt hem dat duur te staan. In dat geval is - zo bleek - zijn aanstellingsbesluit nietig. De onderzoekskamer beslist over dergelijke motivaterings-gebreken. Uit de jurisprudentie blijkt echter dat de onderzoekskamer al snel genoegen neemt met een tamelijk magere motivatering.425

In het kader van het aanstellen van de al dan niet geregistreerde expert (door een behoorlijk gemotiveerde en ondertekende beslissing) preciseert de rechter ook de opdracht aan de deskundige. Deze opdracht kan ook betrekking hebben op onderzoek in verband met (slechts) een enkele technische vraag. Zie art. 158 CPP.

Registratie van deskundigen van overheidswege en de aanstelling door de onderzoeksrechter van (doorgaans geregistreerde) deskundigen zorgt ervoor dat de overheid grip houdt op deskundigen die in het strafproces worden ingeschakeld, maar dat impliceert als zodanig nog geen speciale kwaliteitswaarborgen wat betreft

423 Bouloc, 2008, p. 720.

424 Moussa, 2009-2010, p. 239.

de deskundigen die op die lijsten zijn geregistreerd. Door middel van de eed en de kwaliteitseisen die aan de te registreren deskundigen worden gesteld, krijgt de registratie die beoogde functie wel. Daarop wordt nader ingegaan in de volgende paragrafen.

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 197-200)