• No results found

De mondelinge behandeling in de Tweede Kamer

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 62-65)

Hoofdstuk 3 Het deskundigenregister en de wetgever

4 De mondelinge behandeling in de Tweede Kamer

Bij de mondelinge behandeling blijkt steun te bestaan voor het register. Dhr. De Wit (SP) heeft geen grote verwachtingen van het deskundigenregister, maar hij vindt niet dat het ‘overbodig is. Het is een goede stap om het kaf van het koren te scheiden.’ Hij ziet het voor de rechter als ‘een hulpmiddel, maar een kritische houding blijft noodzakelijk. (..) De kwaliteit dient voor de kwantiteit te gaan. Ervaring, houding en gedrag van een potentiële deskundige zullen eveneens aan hoge eisen moeten voldoen. Wij zijn blij met de periodieke toetsing waarin wordt voorzien in de AmvB. Een belangrijk punt is dat naast kennis, ook vaardigheden periodiek worden getoetst.’129 Dhr. De Roon (PVV) ziet de kwaliteitstoets als het ‘meest essentiële deel van het register (..). De PVV-fractie zou graag zien dat juristen en deskundigen, waar mogelijk, samen de kwaliteitseisen formuleren.’ Hij meent dat de gewenste samenwerking in de bekend gemaakte concept-AmvB voldoende is gewaarborgd. En hij maakt een aantal opmerkingen die in verband staan met de keuze van de rechter voor een geregistreerde of een niet-geregistreerde deskundige. Daarbij staat centraal op welke wijze de rechter in het geval van een niet-geregistreerde deskundige de kwaliteit van de desbetreffende persoon dient te beoordelen. De Roon meent dat het wetsvoorstel daarover geen uitsluitsel biedt. Het voorgestelde tweede lid van artikel 51k schrijft, zo stelt hij, niet meer voor dan dat bij benoeming van een niet-geregistreerde deskundige gemotiveerd moet worden op grond waarvan hij als deskundige wordt aangemerkt. Hij noemt de bepaling in het (concept-)Besluit die voorschrijft dat de rechter in zo’n geval de geschiktheid van een persoon om als

128 NnaV, p. 17.

deskundige op te treden, zo veel mogelijk moet beoordelen aan de hand van in dat besluit genoemde kwaliteitseisen ‘een goed begin.’ Maar hij vraagt zich af of het geen aanbeveling zou verdienen om in de gevallen waarin geen geregistreerde deskundige voorhanden is en dus tot benoeming van een ’incidentele’ deskundige moet worden overgegaan, de rechter de gelegenheid te bieden om aan het college voor de gerechtelijke deskundigen advies te vragen.130 Mw. Azough (GroenLinks) ziet ‘de kwaliteitscriteria waaraan deskundigen moeten voldoen’ als ‘een belangrijk winstpunt.’ Dat een einde wordt gemaakt ‘aan de afzonderlijke registers per hofressort’ en dat het register ‘door een onafhankelijke stichting beheerd’ wordt, kwalificeert zij als ‘een zeer goede ontwikkeling.’ 131

Dhr. Teeven (VVD) meent dat de minister een aantal wijzigingen heeft ‘doorgevoerd rondom de kwaliteitseisen van deskundigen’ waarmee hij zeer tevreden is. Maar hij blijft zitten met de vraag ‘over de mogelijke inzet van deskundigen die niet aan de eisen voldoen.’ En hij wil weten of ‘deskundigen via ondertekening van de gedragscode zich verbindend onderwerpen aan de eisen van onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en integriteit’, en wat de sanctie is ‘op het niet ondertekenen van de gedragscode door een deskundige.’132 De minister antwoordt, dat een deskundige die de gedragscode niet wil ondertekenen, niet in aanmerking komt voor opname in het register.133 Dhr. Heerts (PvdA) vraagt hoe de minister wil ‘bevorderen dat er ook daadwerkelijk sprake zal zijn van een goedgevuld register.’ De meerwaarde van ‘een register dat slechts door weinigen wordt bevolkt’ lijkt hem namelijk gering. En hij vraagt zich ook af of door het voortbestaan van de LDM niet wordt bevorderd dat ‘er sprake zal zijn van twee registers waarvan de een zich toch meer buiten het beeld van de verdediging afspeelt waardoor de verdediging er ook geen gebruik van zal kunnen maken.’ 134 De minister ziet geen bezwaren. 135 Dhr. Heerts vraagt ook nog de aandacht voor mogelijkheden om buitenlandse deskundigen in te schakelen.

Mw. Van Toorenburg (CDA) ten slotte komt het ‘verstandig voor dat deskundigen behalve zicht op hun eigen terrein ook enige notie hebben van het strafproces waarbinnen zij hun rol vervullen.’ Zij kwalificeert het opzetten van een deskundigenregister als verstandig, maar meent ook dat wij met een gedegen register het risico lopen ‘dat onder tijds- en werkdruk de deskundige meer nog dan thans op zijn woord, op zijn deskundigheid wordt geloofd (..). En dat in een tijd dat tunnelvisies, mede gebaseerd op overtuigende deskundigen, soms de oorzaak lijken van rechterlijke dwalingen. (..) Komt er misschien te zijner tijd een evaluatie, zodat er zicht komt op bedoelde en onbedoelde effecten van een register?’ 136 De minister meent dat het heel goed is ‘als mensen een cursus strafprocesrecht volgen’ maar dat het de vraag is ‘of het ook een formele plaats moet krijgen in deze regeling.’Hij wil echter de suggestie van mw. Van Toorenburg volgen, hier bij de AmvB nog eens naar te kijken. Een evaluatie van het register zegt hij niet toe, alleen dat hij vanuit zijn ‘verantwoordelijkheid voor het rechtsbestel’ de ontwikkelingen ‘rondom de toepassing, totstandkoming en werking van het register’ nauwgezet zal volgen. 137

130 Handelingen II 9 april 2008, p. 74-5221. 131 Handelingen II 9 april 2008, p. 74-5222. 132 Handelingen II 9 april 2008, p. 74-5224. 133 Handelingen II 9 april 2008, p. 74-5233. 134 Handelingen II 9 april 2008, p. 74-5225. 135 Handelingen II 9 april 2008, p. 74-5233. 136 Handelingen II 9 april 2008, p. 74-5227. 137 Handelingen II 9 april 2008, p. 74-5233-5234.

Na de eerste termijn volgt een brief van de minister.138 Daarin wordt gesteld dat er geen reden is ‘om aan te nemen dat de rechter eerder geneigd zou zijn het oordeel van de geregistreerde deskundige om die reden als vaststaand en per definitie overtuigend aan te nemen. Veeleer stelt de rapportage de rechter in staat om nadere vragen te stellen over de wijze waarop de deskundige zijn conclusie heeft bereikt en zo nodig nadere vragen te stellen over eventuele kwalificaties en bekwaamheid van de deskundige in verband met het door hem uitgevoerde deskundigenonderzoek.’139 In aanvulling op het aan mw. Van Toorenburg gegeven antwoord wordt gesteld dat in art. 13 lid 2 sub b van de concept-AmvB de eis wordt gesteld ‘dat de deskundige voldoende kennis van en ervaring in het desbetreffende rechtsdomein heeft en voldoende bekend is met de positie en de rol van de deskundige daarin. In de meeste gevallen zal de deskundige pas aantoonbaar aan dit vereiste voldoen wanneer hij een opleiding of cursus inzake het strafprocesrecht heeft gevolgd. Maar voor een aantal deskundigen zal het ook mogelijk zijn kennis van het strafprocesrecht aan te tonen aan de hand van diens ruime ervaring met het leveren van rapportages ten behoeve van justitie die kwalitatief aan de maat zijn en aan de hand van eventuele publicaties over het optreden als gerechtelijke deskundige.’140

In antwoord op de vraag van dhr. Heerts hoe bevorderd zal worden dat daadwerkelijk sprake zal zijn van een goed gevuld register, wordt aangegeven dat gekozen is voor een groeimodel, en dat de concept-AmvB voorziet in een ‘overgangsregeling. In artikel 12, vierde lid (..) is bepaald dat de minister van Justitie, na overleg met het College, kan bepalen welke deskundigheidsgebieden gedurende een bepaalde termijn bij uitsluiting in aanmerking komen voor registratie. Het aantal deskundigheidsgebieden waarvoor toetsing en registratie open staat, zal langs deze weg geleidelijk worden uitgebreid. Voorts is in artikel 21 voorzien in een instroomregeling.’141 Die laat voorwaardelijke registratie toe. Uit het antwoord op de vraag van dhr. De Roon blijkt dat de minister een verband legt tussen de motivering die de keuze van een niet-geregistreerde deskundige behoeft, en de omvang van het register: ‘Naarmate het register meer is gevuld met deskundigen, kan die motiveringsplicht een zwaardere invulling krijgen.’142 En in relatie tot de vraag van dhr. Heerts over het inschakelen van buitenlandse deskundigen merkt de minister op dat ook een buitenlandse deskundige kan worden geregistreerd. Het verzoek van mw. Van Toorenburg om een evaluatie wordt opnieuw afgewimpeld.143

De tweede termijn gaat voor een belangrijk deel over een amendement van dhr. De Wit, dat in een nieuw art. 51ia wil bepalen: ‘De rechter onderzoekt of de deskundige beschikt over de specifieke deskundigheid die nodig is voor het vervullen van de hem verstrekte opdracht.’144 De Wit betwijfelt ten zeerste of ‘de rechter niet gemakzuchtig achteraf achterover zal leunen.’145 De minister wijst erop dat het College al een kwaliteitstoets heeft verricht als de officier van justitie een geregistreerde deskundige benoemt. 146 Maar De Wit vindt een verwijzing naar het register hier ‘het slechtste argument. In het register worden natuurlijk personen opgenomen die een bepaalde deskundigheid hebben, maar meestal wordt in procedures een specifieke

138 Kamerstukken II 2007/08, 31 116, nr. 10 (Brief Minister van Justitie).

139 Brief Minister van Justitie, p. 2.

140 Brief Minister van Justitie, p. 4.

141 Brief Minister van Justitie, p. 8. Het uiteindelijk vastgestelde Besluit voorziet overigens wel in een groeimodel, maar niet in invloed daarop van de Minister van Justitie; vgl. hoofdstuk 4, par. 3.

142 Brief Minister van Justitie, p. 9.

143 Brief Minister van Justitie, p. 11.

144 Kamerstukken II 2007/08, 31 116, nr. 12.

145 Handelingen II 21 mei 2008, p. 86-6066.

onderzoeksvraag geformuleerd. Ik denk dan ook dat het van belang is - en dat is ook de strekking van het amendement - dat de rechter bekijkt of de deskundige om wie het gaat, de juiste persoon is voor het beantwoorden van de vraag waarom het gaat.’

147 De minister repliceert dat de rechter niet het werk van het College voor de gerechtelijk deskundige kan overdoen. 148

Een betrekkelijk nieuw geluid komt van mw. Joldersma (CDA): ‘Zullen de echte deskundigen die wij nodig hebben voor de verbetering van het strafproces, zich wel gaan melden?’149 De minister denkt dat ‘inschrijving in het register voor de deskundigen attractief is. Men krijgt dan de status van geregistreerd deskundige.’ 150

Bij de stemmingen krijgt het amendement van dhr. De Wit slechts de steun van SP, GroenLinks, D66 en PvdD; het wetsvoorstel wordt vervolgens met algemene stemmen aangenomen. 151

Al met al kan, samenvattend, gezegd worden dat de in de nota naar aanleiding van het verslag verwoorde positionering van het deskundigenregister brede steun krijgt van de Tweede Kamer. Tegelijk uiten verschillende kamerleden wel zorgen. De belangrijkste is misschien wel of de rechter niet te veel zal gaan vertrouwen op een deskundige die in het deskundigenregister is opgenomen. Het verworpen amendement van dhr. De Wit houdt met die zorg verband, maar ook mw. Van Toorenburg uit deze zorg. En er zijn zorgen over het vullen van het register (dhr. Heerts, mw. Joldersma), over de strafprocessuele kennis van deskundigen (mw. Van Toorenburg) en over de mogelijkheid tot inschakeling van buitenlandse deskundigen (dhr. Heerts).

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 62-65)