• No results found

De memorie van toelichting en het nader rapport

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 53-57)

Hoofdstuk 3 Het deskundigenregister en de wetgever

2 De memorie van toelichting en het nader rapport

De memorie van toelichting ziet het deskundigenregister als ‘een nieuw landelijk register van vaste gerechtelijk deskundigen. Daarmee komt een eind aan benoeming per ressort.’ Het gaat echter om meer dan voortzetting van een bestaande praktijk in een andere vorm: ‘Gewerkt wordt aan de totstandkoming van een register van deskundigen die over forensische expertise beschikken. Het betreft gezamenlijke inspanningen van het NFI, de Stichting deskundigen en rechtspleging en de Stichting opleiding registratie medisch deskundigen. Ook van de zijde van de forensisch psychiatrische diensten is te kennen gegeven dat men streeft naar het formuleren van kwaliteitseisen ten behoeve van de zogenaamde pro justitia-rapportage.’95 Dat wijst erop dat het verhogen van de kwaliteit van rapportages van deskundigen het centrale oogmerk is.

De memorie van toelichting geeft aan dat nauw bij de geschetste ontwikkelingen zal ‘worden aangesloten. Vooralsnog gaan de gedachten uit naar een voor ieder toegankelijk register van vaste gerechtelijke deskundigen, dat wordt beheerd door een onafhankelijke stichting, die door de Minister van Justitie wordt aangewezen. Daartoe zal een algemene maatregel van bestuur worden opgesteld, die regels met betrekking tot toelating, schrapping en kwaliteitseisen voor de deskundigen zal bevatten. In het bestuur van de Stichting kunnen vertegenwoordigers van alle belanghebbende groepen deskundigen en gebruikers worden opgenomen. In vrijwel alle adviezen wordt verzocht om nadere uitleg van de eisen die bij algemene maatregel van bestuur zullen worden gesteld en de procedure die daarbij zal worden gevolgd. Voor de oprichting en ontwikkeling van het landelijk register is in aansluiting op de hiervoor genoemde initiatieven inmiddels een projectgroep aan het werk, die op korte termijn een voorstel zal doen voor de oprichting en het beheer van het register. Aan de projectgroep zal tevens worden verzocht na te gaan op welke wijze de overgang naar het nieuwe register vanuit de huidige situatie het best kan geschieden. De inhoud van de algemene maatregel van bestuur zal daarop worden afgestemd’ (p. 8). Wat het kabinet bestuurlijk voor ogen staat, is daarmee betrekkelijk helder. Meer inhoudelijke afwegingen worden doorgeschoven naar de projectgroep en de algemene maatregel van bestuur.

In de memorie van toelichting wordt vervolgens aandacht besteed aan de verhouding tot de Landelijke Deskundigen Makelaar (hierna LDM), ‘een kennisnetwerk van de politieacademie (..) waarin informatie wordt opgeslagen over specifieke deskundigen

die ten behoeve van de opsporing geraadpleegd kunnen worden. De LDM zoekt ten behoeve van de politie een deskundige die bij het politieonderzoek kan worden ingeschakeld.’96 Niets in de memorie van toelichting wijst erop dat een wijziging in het functioneren van de LDM wordt beoogd. Wel wordt aandacht besteed aan de informatieverschaffing richting het OM: ‘Bij het doorgeven van de gegevens van een deskundige wijst de LDM de aanvragende politierechercheur erop dat de officier van justitie in de zaak op de hoogte moet worden gebracht van de bemiddeling en de inzet van de deskundige in het onderzoek, voor zover hij dat nog niet heeft gedaan.’97

Ook wordt ingegaan op de kwaliteitscontrole door het LDM in relatie tot het deskundigenregister: ‘De LDM heeft inmiddels een aantal deskundigen geregistreerd, wier kwaliteiten en bekwaamheden zijn beoordeeld door een Assessment Panel, waarin vertegenwoordigers van het openbaar ministerie, de wetenschap, het NFI en de politieleiding deelnemen. Bezien kan worden of er in dit kader zodanige algemene kwaliteitseisen aan bepaalde groepen van deskundigen kunnen worden gesteld dat deze eveneens in het deskundigenregister op grond van artikel 51k kunnen worden opgenomen.’98 Afstemming en samenwerking bij het beheer van beide registers is derhalve voor de wetgever niet uit den boze. Ook wat de selectie van deskundigen betreft put het kabinet inspiratie uit de gang van zaken bij het LDM: de selectie ‘zal nader worden uitgewerkt in de desbetreffende amvb via een selectiecommissie vergelijkbaar bij de LDM.’99

Vervolgens worden toch enkele opmerkingen gemaakt over te hanteren criteria bij de selectie van deskundigen, een afweging die - naar wij zagen - in de kern naar de projectgroep is doorgeschoven: ‘Van belang is dat, bij voorkeur vóór opneming in het register, wordt nagegaan wat betrokkene maakt tot deskundige en welke achtergrond hij heeft in verband met betrouwbaarheid en bekwaamheid. Bij sommige beroepsgroepen kan mede aansluiting worden gezocht bij registratie (bij voorbeeld op grond van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG)), academische of beroepsopleidingen, certificering van eisen van vakbekwaamheid en mogelijk aanvullende specialistische kwalificaties; andere beroepsgroepen hanteren interne richtlijnen of tuchtregels. Als dat niet mogelijk is, dan kan aan betrokkene verzocht worden daar zelf inzicht in te geven, ook met het oog op de mogelijkheid van toetsing van de deugdelijkheid van het resultaat en mogelijke betwisting daarvan. De selectie en aanwijzing vindt plaats op basis van algemene criteria en geeft geen uitsluitsel over het bezit van nog specifiekere kennis die in een concreet onderzoek nodig is. J.F. Nijboer heeft daartoe in de monografie Forensische expertise concrete voorstellen gedaan. Opneming in het register geschiedt volgens een procedure die strekt tot het aanwijzen van vaste deskundigen die voldoen aan algemene kwaliteitseisen die moeten worden geformuleerd. Het betreft hier personen die in het kader van hun beroepsuitoefening regelmatig als forensisch expert optreden. Zij hebben in aanvulling op hun reguliere vakterrein veelal aanvullende (forensische) expertise ontwikkeld, soms blijkend uit certificaten en diploma’s. Door het opnemen van deskundigen in een register wordt aan het openbaar ministerie en de verdediging de mogelijkheid geboden een keuze te maken voor een deskundige, waarvan de kwaliteit vooraf in algemene zin gewaarborgd is.’100

De laatste zin geeft een helder inzicht in wat het kabinet met de instelling van het deskundigenregister beoogt. Aan openbaar ministerie en verdediging, gedacht kan ook worden aan de rechter-commissaris, wordt een mogelijkheid geboden om te 96 MvT, p. 8. 97 MvT, p. 8. 98 MvT, p. 8. 99 MvT, p. 24. 100 MvT, p. 9.

kiezen voor een deskundige waarvan de kwaliteit vooraf in algemene zin gewaarborgd is. Bij die waarborgen wordt in dit stadium vooral gedacht aan objectief vast te stellen kwalificaties als het met succes hebben afgerond van opleidingen en het behaald hebben van certificaten alsmede aan koppelingen met andere registraties op basis van dergelijke objectief vast te stellen kwalificaties (Wet BIG). Maar de mogelijkheid van registratie wordt in deze passage niet beperkt tot gevallen waarin deskundigheid in algemene zin door dergelijke objectief vaststelbare kwalificaties gewaarborgd is. Gesproken wordt ook over registratie op basis van kwaliteiten waar de betrokkene zelf inzicht in heeft gegeven.

Helder is niet meteen hoe de toespitsing op personen die regelmatig als forensisch expert optreden zich tot het voorgaande verhoudt. Is dit gedacht als aanvullende kwaliteitseis? Regelmatig optreden als forensisch expert is een indicatie dat de deskundige zijn bijzondere kennis regelmatig toepast, dat hij gewend is aan de communicatie met rechters, officieren van justitie en advocaten, en dat zijn kwaliteiten door anderen zijn erkend. In dat licht past het dat eisen worden gesteld aan het aantal keren dat een deskundige in een nader te bepalen periode moet worden geraadpleegd, op straffe van verlies van registratie. Tegelijk wordt daarmee het karakter van de waarborg die het register wil bieden verbreed. Het gaat niet enkel om een in beginsel door diploma’s vast te stellen waarborg van vakkennis, maar om een waarborg van het functioneren als forensisch deskundige.

Duidelijk is, dat het kabinet met de registratie van een deskundige niets wil afdoen aan mogelijkheden om de deugdelijkheid van het onderzoeksresultaat te toetsen en betwisten. En registratie als deskundige betekent ook niet dat in een concreet onderzoek noodzakelijke specifieke kennis aanwezig is. De wetgever is zich er van bewust dat registratie als deskundige geen garantie geeft dat de betrokkene de kennis heeft om aan hem voorgelegde onderzoeksvragen te beantwoorden. Die inschatting blijft aan de rechter.101

In de memorie van toelichting werd ook nog ingegaan op de aanwijzing van de vaste gerechtelijke deskundige door het Gerechtshof. Dat hinken op twee concepten (deskundigenregister en vaste gerechtelijke deskundige) lijkt een gevolg te zijn geweest van een onvolledige verwerking van het advies van de Raad van State.102 Die had geadviseerd niet alleen in de memorie van toelichting over een deskundigenregister te spreken maar ‘in het wetsvoorstel te bepalen dat er een landelijk register is en hoe een deskundige daarin wordt opgenomen en daaruit wordt verwijderd.’ Aan die opmerking is gevolg gegeven.103 Maar de figuur van de vaste gerechtelijke deskundige werd daarnaast oorspronkelijk gehandhaafd; zij is pas verdwenen door een nota van wijziging.104 Ter toelichting werd gesteld dat `(b)ij de voorbereiding van de algemene maatregel van bestuur die op grond van artikel 51k de toelating tot het deskundigenregister en de organisatie van de registratie regelt, is gebleken dat de toetsing aan de kwaliteitseisen geheel aan het College voor de gerechtelijke deskundige en zijn ambtelijke ondersteuning kan worden overgelaten. In dit licht heeft handhaving van de bestaande regeling die voorschrijft dat gerechtelijke deskundigen op vordering van het openbaar ministerie door het gerechtshof als zodanig worden beëdigd, naast de opneming van het register geen zelfstandige en reële betekenis meer. Hiermee komt een eind aan de figuur van de ‘vaste gerechtelijke deskundige.’’105

101 Vgl. ook MvT, p. 17.

102 Vgl. ook de kritiek van Haverkate 2008, p. 18-19.

103 Kamerstukken II 2006/07, 31 116, nr. 4, p. 3 en 4.

104 Kamerstukken II 2007/08, 31 116, nr. 7 (NvW).

Tegen deze achtergrond geven de passages in de memorie van toelichting betreffende de vaste gerechtelijk deskundige echter ook enig inzicht in de werkwijze en criteria die het kabinet bij het deskundigenregister mogelijk voor ogen staan. Bij vaste gerechtelijke deskundigen werd het ‘goed mogelijk’ geacht ‘dat het niet alleen gaat om formele kwalificaties als diploma’s, maar ook om betrouwbaarheid. Door bepaald gedrag (tuchtrechtelijke maatregelen, schorsing, niet integer gedrag of geestelijke onbekwaamheid) kan men zich diskwalificeren. Aanwijzing zal geschieden voor een termijn van vier jaar met de mogelijkheid van verlenging. Op advies van de Raad van State is afgezien van het stellen van een termijn van geldigheid van de schrapping of weigering. Het kan aan de deskundige worden overgelaten om aan te tonen dat de redenen op grond van welke zijn toelating is geweigerd zijn komen te vervallen. Dat kan bijvoorbeeld na het behalen van de vereiste kwalificatie of het met succes afronden van een (forensische) opleiding. In de algemene maatregel van bestuur zal voor het aanwijzen van vaste gerechtelijke deskundigen nog een voorziening worden opgenomen waarin de betrokken deskundige tegen zijn weigering kan opponeren of zijn toelating andermaal kan bepleiten, bijvoorbeeld na het behalen van de vereiste diploma’s, of verkrijgen van de benodigde ervaring.’106

In het artikelsgewijs deel van de memorie van toelichting werd het verschil tussen de bestaande en de beoogde situatie kort geschetst: ‘Volgens de huidige regeling kan op grond van een eenmalige aanwijzing door het gerechtshof voor een onbeperkte duur op de vaste gerechtelijke deskundige een beroep worden gedaan. Gebleken onbekwaamheid of ongeschiktheid kan nu niet tot schrapping leiden. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over toelating en schrapping. Het betreft hier tijdelijke maatregelen, waarbij de betrokkene in staat moet worden gesteld zijn geschiktheid na ommekomst van een bepaalde periode alsnog aan te tonen. (..) Er is geen dwingende reden om de aanwijzing van een deskundige tot een ressort te beperken dan wel dezelfde betrokkene vijf maal aan te wijzen. In artikel 51k, derde lid, is op voorstel van de NVvR opgenomen dat ook de rechter-commissaris een deskundige voor schrapping uit het register kan voordragen.’107

In de memorie van toelichting is ook aangegeven waarom, anders dan in de literatuur was bepleit, de keus van de officier van justitie niet werd verruimd tot andere deskundigen dan vaste gerechtelijke deskundigen: ‘De ratio daarvan is dat gangbare specialismen in de forensische wetenschappen tevoren aan kwaliteitseisen kunnen worden gebonden. Zoals hiervoor uiteengezet lijkt het niet zinvol om op voorhand te streven naar een dekkend palet van beschikbare en erkende deskundigen op uiteenlopend terrein. De specialistische onderwerpen die in een concrete strafzaak aan de orde kunnen komen zijn oneindig gevarieerd en niet tevoren te voorzien (vgl. de zogenaamde Balpenzaak). De activiteiten van de LDM vormen in dit opzicht een goede aanvulling. De noodzaak om in één hoogst uitzonderlijke zaak één bijzondere deskundige te raadplegen rechtvaardigt niet diens benoeming als vaste gerechtelijke deskundige voor een langere periode. Vooralsnog lijkt het wenselijk om de benoeming van een deskundige op een zeer specifiek terrein aan de beoordeling van de rechter te onderwerpen. Dit biedt ook de mogelijkheid voor de verdediging om zo snel mogelijk te kunnen nagaan of de deskundige vanuit het oogpunt van de verdediging aanvaardbaar is.’108

Onderkend wordt dat de ‘desbetreffende registers en informatieverzamelingen (…) uiteindelijk niet dekkend kunnen zijn omdat de aard van de benodigde kennis van een deskundige niet op voorhand te definiëren valt. In de tweede plaats kunnen voor een aantal takken van deskundigheid nog geen kwaliteitseisen worden

106 MvT, p. 9.

107 MvT, p. 24. Die mogelijkheid is door de nota van wijziging verdwenen.

gedefinieerd omdat de betrokkenen daarover intern nog geen consensus hebben bereikt. Zodra dat wel het geval is, kan worden bezien of zij in het deskundigenregister worden opgenomen. Niettemin zal naar alle waarschijnlijkheid altijd behoefte blijken aan zeer specifieke kennis van specieuze terreinen, waarvoor geen objectieve kwalificaties bestaan. Te denken valt aan kunst- en antiekkenners, zeer gespecialiseerde ambachtslieden en hobbyisten, die over diepgaande kennis van een bepaald terrein beschikken zonder dat zij daarvoor enige bijzondere schriftelijke kwalificatie kunnen tonen of precieze opheldering kunnen geven over de door hun gebruikte methode.’109

Daarmee is een belangrijke indicatie gegeven van de mogelijke reikwijdte van het deskundigenregister. Registratie ligt niet in de rede waar de aard van de benodigde kennis niet te definiëren valt of over kwaliteitseisen tussen betrokkenen geen consensus bestaat. De gedachte lijkt te zijn dat bij deskundigheden waarvoor geen objectieve kwalificaties bestaan, het register geen rol kan spelen. Gevolg van de gekozen benadering is dat de vaststelling van deskundigheden die niet op kwaliteitseisen berust waarover binnen een relevant forum consensus bestaat, aan de rechter is. Dat komt het kabinet gewenst voor, ook omdat de vaststelling van deskundigheid in deze gevallen welhaast per definitie voorwerp van debat zal en moet zijn.

Samenvattend wordt in de memorie van toelichting een helder inzicht gegeven in de centrale ratio van het in te stellen deskundigenregister: procespartijen en rechters de mogelijkheid bieden om een keuze te maken voor een deskundige waarvan de kwaliteit vooraf in algemene zin gewaarborgd is. De kwaliteit die gewaarborgd wordt, is in de eerste plaats vakinhoudelijk. Bij waarborgen inzake bekwaamheid wordt in de eerste plaats gedacht aan opleidingen en certificaten. Maar van belang wordt ook geacht of personen regelmatig optreden als forensisch expert. In verband met betrouwbaarheid wordt aangegeven dat men zich door bepaald gedrag kan diskwalificeren. Meer inhoudelijke afwegingen worden doorgeschoven naar de projectgroep en de algemene maatregel van bestuur.

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 53-57)