• No results found

Strafvordering 2001

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 33-36)

Hoofdstuk 2 De Wet deskundige in strafzaken

3 Strafvordering 2001

Het Wetboek van Strafvordering wordt gemoderniseerd. Een belangrijke leidraad bij deze modernisering wordt gevormd door de rapporten die het grondslagenproject Strafvordering 2001 heeft opgeleverd. Dat geldt ook voor de Wet deskundige in strafzaken. De memorie van toelichting geeft aan dat het wetsvoorstel in belangrijke mate overeenkomt met de contouren voor een nieuwe wettelijke regeling die zijn geschetst in het deelrapport van N.J.M. Kwakman - De deskundige in het strafproces, dat onderdeel uitmaakt van het eerste deel van het onderzoeksproject Strafvordering 2001 van prof. mr. M.S. Groenhuijsen en prof. mr. G. Knigge - Het onderzoek ter zitting, blz.. 343-393.24 Tegen die achtergrond worden in dit onderzoek de belangrijkste bevindingen van dat deelrapport weergegeven.

Tot die belangrijkste bevindingen behoort, dat als ‘keerzijde van het zware accent op het opsporingsonderzoek (..) wellicht het ‘verdedigingsbelang’ in de knel raakt voor zover de bijna onbeperkte bevoegdheid om in het vooronderzoek deskundigen in te schakelen niet gepaard gaat met vergelijkbare rechten voor de verdachte. Weliswaar wordt algemeen aangenomen dat de verdachte ook tijdens de opsporingsfase het recht heeft om politie of justitie te verzoeken onderzoek te doen verrichten door een deskundige die op zijn verzoek wordt ingeschakeld, maar politie en justitie zijn daartoe niet verplicht. Daarbij ontbreekt de rechtsbescherming die de verdachte wel heeft in verband met een deskundigenonderzoek in het kader van een GVO’.25

Het verdedigingsbelang kan ook in de knel raken doordat de kosten van eventueel zelf ingeschakelde deskundigen voor rekening van de verdachte komen. De griffier is bevoegd op grond van art. 16 Wet Tarieven in strafzaken een voorschot toe

24 Kamerstukken II 2006/07, 31 116, nr. 3, p. 4. Vgl. ook Kamerstukken II 2007/08, 29 271, Algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering, nr. 7, p. 2 en 3. Zie over het verband tussen Strafvordering 2001 en de Wet deskundige in strafzaken ook Groenhuijsen 2008, p. 936 e.v..

te kennen mits hij van oordeel is dat de kosten gemaakt worden in het belang van het onderzoek. En de verdachte kan op grond van art. 591 Sv na afloop van het onderzoek ter terechtzitting de rechter verzoeken om de gemaakte kosten te vergoeden. Kwakman vraagt zich af of de Nederlandse praktijk wel in overeenstemming is met de eis van het EHRM dat elke verdachte een ‘proper and adequate opportunity’ moet hebben om zijn verweer te onderbouwen.26

Kwakman zou het verdedigingsbelang vooral meer tot zijn recht willen laten komen in de fase van het vooronderzoek. Er zou in deze fase in ruimere mate gelegenheid moeten worden geboden voor door de verdediging geïnitieerd deskundigenonderzoek. De keerzijde daarvan is dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting dan eerder sprake kan zijn van verwerking van rechten door de verdediging.27 Tegelijk waarschuwt Kwakman voor een `veramerikanisering’ van het strafproces. Het recht van de verdediging om een eigen deskundigenonderzoek of een tegenonderzoek te mogen verrichten zou zich slecht verdragen met het streven naar de materiële waarheidsvinding als dat leidt tot inschakeling van ‘partij-deskundigen’ en een ‘partijenproces’. Dat gevaar is niet denkbeeldig en wordt, meent hij, in de hand gewerkt doordat in de praktijk ook het opsporings- en vervolgingsapparaat gedurende het vooronderzoek steeds vaker gebruik maakt van eigen deskundigen zonder dat daar een rechter aan te pas komt.28

Een ander kenmerk van de wettelijke regeling waarbij Kwakman kanttekeningen plaatst is de positie van de rechter. Hij concludeert dat zowel het OM als de verdediging voorafgaand aan de zitting invloed kan uitoefenen op de verschijning van deskundigen ter terechtzitting, terwijl de rechter pas in de loop van het onderzoek ter terechtzitting kan beslissen of hij al dan niet getuigen wenst op te roepen.29

Kwakman vestigt er verder de aandacht op dat in de wettelijke regeling van het deskundigenonderzoek geen criteria te vinden zijn die betrekking hebben op de deskundigheid van de in te schakelen deskundige dan wel de betrouwbaarheid van het onderzoek of de gehanteerde onderzoeksmethode. Het wordt aan de rechter overgelaten om te beoordelen wie als deskundige kan worden aangemerkt en of het onderzoek betrouwbaar is geweest.30 Hij signaleert dat niet alleen de rechter een verantwoordelijkheid heeft om te waarborgen dat deskundigenonderzoek in het kader van het strafproces voldoet aan de hoogste eisen van betrouwbaarheid en validiteit. 31 Hij is er een voorstander van om meer onafhankelijkheidswaarborgen te introduceren, ook omdat dit een tegenwicht kan vormen tegen de risico’s van partijdeskundigen voor de materiële waarheidsvinding. 32

Kwakman zou daarbij willen differentiëren tussen enerzijds onderzoeksmethoden waarover een grote mate van consensus bestaat wat betreft betrouwbaarheid en validiteit van resultaten, zoals bloedproef en DNA-onderzoek (deze zouden wettelijk kunnen worden gereguleerd) en anderzijds methoden waarover nog veel discussie bestaat. Daar zou een eventuele wettelijke regeling van het recht op contra-expertise bijvoorbeeld veel flexibeler van aard kunnen zijn. 33 Hij noemt een aantal kwaliteits- en onafhankelijkheidswaarborgen waar ten behoeve van de materiële waarheidsvinding en als complement van een recht op contra-expertise aan kan worden gedacht: 26 Kwakman, a.w., p. 356-357. 27 Kwakman, a.w., p. 366. 28 Kwakman, a.w., p. 386. 29 Kwakman, a.w., p. 354-355. 30 Kwakman, a.w., p. 355. 31 Kwakman, a.w., p. 366-367. 32 Kwakman, a.w., p. 387. 33 Kwakman, a.w., p. 366-367.

– een lijst met erkende deskundigen die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen (op te stellen in overleg met de betreffende beroepsorganisaties);

– een standaard-vragenlijst om de kwalificaties, ervaring, kennis e.d. van de in te schakelen deskundigen te kunnen toetsen;

– specifieke of algemene wettelijke voorschriften betreffende de wijze waarop een onderzoek dient te worden uitgevoerd dan wel de kwaliteit ervan kan worden gewaarborgd;

– amicus curiae-brieven (brieven van beroepsorganisaties of vakgenoten over de betrouwbaarheid van de onderzoeksmethode die door een ingeschakelde deskundige in een bepaald geval is gehanteerd);

– het opvragen van een curriculum vitae.34

Deze bevindingen resulteren, samengevat, in een aantal voorstellen. Voorgesteld wordt in de eerste plaats, typen onderzoek die daarvoor in aanmerking komen zoveel mogelijk wettelijk te reguleren. De betreffende regeling, die in een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling neergelegd zou kunnen worden, zou naast procedurele regels tevens de omvang van het recht op tegenonderzoek kunnen regelen.

Vervolgens wordt voorgesteld, na te gaan in hoeverre financiële drempels en andere drempels afbreuk kunnen doen aan het recht op betwisting van gevonden onderzoeksresultaten in de vorm van contra-expertise. Onderzocht zou moeten worden in hoeverre dergelijke drempels kunnen worden weggenomen zonder dat het kosten- en efficiency-aspect of proces-economische belangen uit het oog worden verloren. Gedacht zou kunnen worden aan een recht op restitutie van kosten of betaalde zekerheid indien het onderzoek voor de verdachte (wezenlijk) gunstiger onderzoeksresultaten oplevert, en/of een gunstiger voorschotregeling.

Specifiek inzake het vooronderzoek wordt voorgesteld de bevoegdheden van het opsporings- en vervolgingsapparaat om in het vooronderzoek deskundigen in te schakelen, uit te breiden en wettelijk te regelen. In deze wettelijke regeling zouden ook onafhankelijkheids- en kwaliteitswaarborgen opgenomen moeten worden, en voorts zouden de rechten van de verdachte bij dergelijk onderzoek geregeld moeten worden. Die rechten zouden vergelijkbaar moeten zijn met die welke bij deskundigenonderzoek in het gerechtelijk vooronderzoek gelden. Nagegaan zou moeten worden of de omvang van het recht op tegenonderzoek zou moeten verschillen naar gelang er al dan niet sprake is van (wettelijke) onafhankelijkheids- en kwaliteitswaarborgen met betrekking tot de van overheidswege ingeschakelde deskundigen.

Inzake het onderzoek ter terechtzitting wordt voorgesteld het verificatiekarakter van de zitting beter tot zijn recht te laten komen. In de eerste plaats zou moeten worden geverifieerd of de verdediging in het vooronderzoek in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld dan wel terecht is beperkt in haar bij voorkeur wettelijk afgebakende recht om de eventuele betwisting van deskundigenverklaringen of -rapporten adequaat voor te bereiden. Kwakman noemt ook mogelijke eventueel wettelijk te regelen ‘sancties’: bewijsuitsluiting, het alsnog in de gelegenheid worden gesteld een tegenonderzoek te doen verrichten, of zelfs niet-ontvankelijkverklaring van het OM. Die sancties zouden ook in aanmerking komen bij een tweede verificatie die ter terechtzitting zou moeten worden uitgevoerd: is het deskundigenonderzoek uitgevoerd volgens de wettelijke regels, voorzover het een onderzoeksmethode betreft die wettelijk gereguleerd is.

Ten slotte zouden tijdens het onderzoek ter terechtzitting de in het vooronderzoek geproduceerde deskundigenverslagen en verklaringen en de op het onderzoek ter terechtzitting geproduceerde deskundigenverklaringen moeten worden

geverifieerd. In de eerste plaats zouden de deskundigheid, de kwalificaties en de onafhankelijkheid van de ingeschakelde deskundigen moeten worden getoetst. Daarbij kunnen standaardvragenlijsten van nut zijn, maar ook lijsten van erkende onafhankelijke deskundigen, amicus curiae brieven en informatie ingewonnen bij beroepsorganisaties. Voor zover dat onvoldoende waarborgen oplevert voor de onafhankelijkheid of kwaliteit van de deskundige, moet de rechter zelf deskundigen kunnen oproepen die voldoen aan bepaalde kwaliteits- en onafhankelijkheidseisen. De rechter zou daarbij de keus moeten hebben uit een groot arsenaal onafhankelijke en gekwalificeerde deskundigen die aan bepaalde eisen voldoen, zodat hij minder afhankelijk wordt van de door OM en verdachte ingeschakelde partij-deskundigen. Voorts zou de verdediging tijdens het onderzoek ter terechtzitting optimaal in de gelegenheid gesteld moeten worden om haar recht op tegenspraak uit te oefenen en met name het recht om deskundigenmateriaal te betwisten, onder andere door haar in de gelegenheid te stellen zelf deskundigen te doen oproepen en te doen horen.35

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 33-36)