• No results found

Operationele doelen

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 95-102)

Hoofdstuk 5 Interviews met sleutelrespondenten

2 Doelstellingen

2.2 Operationele doelen

De geïnterviewden hebben uiteenlopende operationele doelen genoemd. Een voor een ieder in het oog springend operationeel doel is dat van de vulling van het register. Wil het register een rol van betekenis kunnen spelen, dan is het noodzakelijk dat zich voldoende deskundigen van voldoende kwaliteit laten registreren. Wat is daar voor nodig? Om te beginnen moet de dekkingsgraad van het register voldoende zijn en daarnaast moeten de geregistreerde deskundigen over voldoende kwaliteit beschikken. We zullen eerst ingaan op die kwaliteitsaspecten, vervolgens op de dekkingsgraad en daarna behandelen we de antwoorden op de vraag aan welke voorwaarden moet zijn voldaan willen kwaliteit en dekkingsgraad voldoende zijn. Vervolgens komen de afbakening van deskundigheidsgebieden, de gefaseerde invoering, de toetsing en het tempo van toetsing en de overgangssituatie aan de orde. De verwachtingen die de respondenten ten aanzien van deze onderwerpen hebben en de eventuele normen en criteria die zij daarbij naar voren hebben gebracht zullen daarbij worden besproken.

Kwaliteitseisen en de beoordeling daarvan.

Eerder is in hoofdstuk 4, par. 3 beschreven dat de normstellingadviescommissies zich buigen over de te stellen kwaliteitseisen. Deze normstellingadviescommissies zoeken naar gedeelde normen en communiceren daarover met het veld. Naar aanleiding van deze adviezen worden door het College van het NRGD de kwaliteitscriteria vastgesteld, op basis waarvan dan toetsing zal plaatsvinden. Ten tijde van de interviews waren deze kwaliteitscriteria nog niet definitief vastgesteld. Iedere geïnterviewde noemde in ieder geval als een operationeel doel: ‘het kaf van het koren scheiden’ bij de deskundigen. Sommigen zeiden dat het register een succes zou zijn als de kwaliteit van de deskundige gegarandeerd is. Een respondent merkte op dat

het gaat om de kwaliteit van de groep die is geregistreerd: wat moet die groep kunnen? Over wat precies kwalitatief goede deskundigen zijn en aan welke criteria geregistreerde deskundigen moeten voldoen, lopen de meningen soms uiteen. De respondenten noemen dan in hoofdzaak deskundigheid op het eigen vakgebied alsmede forensische expertise.

Deskundigheid op het eigen vakgebied

Uit de interviews komt naar voren dat het heel lastig is precieze kwaliteitseisen te formuleren die zien op de deskundigheid van de deskundige op zijn vakgebied. In algemene termen wordt door iedereen gezegd dat het deskundigenregister het ‘kaf van het koren moet scheiden’ of ‘de rotte appels uit de mand moet halen’. Een enkeling noemt dat er vervolgens naar gestreefd moet worden de kwaliteit van de overblijvende groep te verhogen.

Wanneer over verschillende vakgebieden wordt gesproken, blijkt dat de geïnterviewden het moeilijk vinden kwaliteit in algemene bewoordingen te definiëren. Iemand merkte op dat onder vakgenoten vaak wel bekend is wie goed is, maar dat het moeilijk is dat in harde criteria weer te geven. Een ander noemde dat inzichtelijker moet worden gemaakt wat iemands achtergrond en ervaring precies is. Van de zijde van de deskundigen wordt opgemerkt dat bij veel deskundigen regelmatig door de eigen beroepsgroep wordt getoetst of ze aan de kwaliteitsnormen voldoen. Hier moet worden gedacht aan terugkerende herregistratie in registers anders dan het deskundigenregister, zoals het BIG-register. Iets dergelijks geldt ook voor DNA-deskundigen. De verwachting is dat het deskundigenregister geen wezenlijk andere kwaliteitseisen zal stellen dan die de beroepsgroep zelf al stelt. Opgemerkt werd dat het deskundigenregister ‘up to date kennis’ van de deskundige toetst, en dat daarmee niets gezegd is over de inhoud van die kennis. Een geïnterviewde geeft aan het belangrijk te vinden dat de deskundige zijn inhoudelijke vakbekwaamheid kan aantonen. Dit kan blijken uit wetenschappelijke publicaties en relevante ervaring. Het gepromoveerd zijn in een bepaald vakgebied wordt als algemene eis wat te hoog gevonden, maar het met een zekere regelmaat publiceren van wetenschappelijke producten wordt wel als indicatie van kwaliteit gezien. Geïnterviewden van de afnemerszijde vinden het lastig kwaliteitscriteria te formuleren. Enkelen spreken de verwachting uit dat de (algemene) vakbekwaamheid getoetst is of gegarandeerd wordt door het deskundigenregister, zonder aan te kunnen geven wat getoetst moet worden.

Verschillende geïnterviewden wijzen bij het beoordelen van de kwaliteit op de afbakening van het deskundigheidsgebied. Daarop zal hierna nog worden teruggekomen, maar in dit verband wordt er al vast op gewezen dat een precieze afbakening van het deskundigheidsgebied kan bijdragen aan het waarborgen van de kwaliteit op het vakgebied. Voor zowel deskundigen als afnemers wordt daarmee inzichtelijk welke vragen een deskundige op basis van zijn deskundigheid kan beantwoorden en wanneer de deskundige aan de grenzen van zijn kennis komt.

Door verschillende respondenten wordt inzicht in statistiek als een belangrijk onderdeel van de vakinhoudelijke bagage genoemd. Van afnemerszijde werd dit van belang geacht bij met name bewijskwesties. De deskundige heeft deze kennis nodig om zijn bevindingen te kunnen beoordelen en waarderen. Maar statistiek wordt ook belangrijk gevonden in de vertaling van onderzoeksresultaten naar de forensische context. Wat is bijvoorbeeld de zeldzaamheidswaarde van een DNA-profiel? Een deskundige moet in staat zijn dit te bepalen, maar hij moet dit ook op een begrijpelijke manier kunnen rapporteren aan juristen. Hierbij werd overigens opgemerkt dat ook van juristen de nodige inspanningen mogen worden gevergd om het betoog van de deskundige te kunnen volgen. Er is gezegd dat juristen dikwijls nog wel de conclusie kunnen volgen, maar niet de manier waarop die conclusie tot stand is gekomen. Hiermee zijn we overigens al bij het tweede punt gekomen dat door de

respondenten van belang wordt geacht voor forensisch deskundigen en dat in de volgende paragraaf ‘forensische expertise en ervaring’ verder wordt uitgewerkt. Van deskundigenzijde is met betrekking tot het waarborgen van kwaliteit ook gewezen op de kwaliteitsbevorderende werking van een multidisciplinaire aanpak. Bij instituten als het NFI en het PBC215 wordt gewerkt met deskundigen uit verschillende disciplines die over hetzelfde probleem nadenken. Dit werd door iemand als ‘kritische massa’ aangeduid. Een ander benoemde de ‘objectiverende functie’ van multidisciplinair onderzoek. Door deze werkwijze komt een verschil in inzicht of uitkomst boven tafel en dat kan en zal worden bediscussieerd. Hierdoor wordt de vakinhoudelijke kwaliteit van het deskundigenoordeel verhoogd. Bij het thema ‘institutionalisering’ zal nog op dit punt worden teruggekomen (par. 3.6).

Verder wordt door verschillende geïnterviewden heel in het algemeen gewezen op de eisen die worden gesteld in de wet- en regelgeving en de gedragscode.

Forensische expertise en ervaring

Voldoende forensische expertise en ervaring wordt door alle geïnterviewden van groot belang geacht. Deze forensische expertise is van wezenlijk belang voor een heldere communicatie tussen de deskundigen en de juristen (afnemers). Aan die communicatie schort het nogal eens. Door geïnterviewden wordt dan gewezen op enkele geruchtmakende zaken waar het in het verleden is misgegaan, zoals de ’Puttense moordzaak’, de ‘Schiedammer parkmoord’ en ‘Lucia de B.’. Aan de communicatie tussen deskundigen en juristen zal hierna nog uitgebreider aandacht worden besteed (par. 4.2).

Van afnemerszijde wordt de verwachting uitgesproken dat geregistreerde deskundigen een betere forensische kennis zullen hebben dan niet-geregistreerde deskundigen. Algemeen wordt genoemd dat verbetering van de forensische kennis kan worden bereikt door het volgen van opleidingen die gericht zijn op het rapporteren pro justitia. Eén respondent gaf aan dat forensische kennis en ervaring getoetst zou moeten worden door een algemeen examen.Van deskundigenzijde wordt gememoreerd dat bij verschillende deskundigheidsgebieden al ontwikkelingen kunnen worden gesignaleerd als vakinhoudelijke en forensische scholing, onder supervisie rapporteren en controle van rapportages.

Van afnemerszijde wordt gezegd dat forensische kennis vooral van belang is in verband met waardering en beoordeling van bevindingen en de formulering van de uitspraken die de deskundige daarover in de pro justitia rapportage doet. Een andere geïnterviewde verwoordt het belang als ‘dat de deskundige beseft in welke context hij terecht is gekomen’. De deskundige moet zich niet aan die context conformeren of zijn begrippenkader aanpassen, maar moet beseffen waar het om gaat. Hij moet weten welke rol zijn rapportage in het strafproces kan spelen en moet bedenken dat hij niet ‘halverwege de rit’ van gedachten kan veranderen.

Van deskundigenzijde wordt eveneens het belang van forensische kennis benadrukt. Genoemd wordt dat het belangrijkste is dat de deskundige begrijpelijk aan de opdrachtgever kan rapporteren. Het gaat om de vertaling naar de forensische problematiek. Zo wordt bijvoorbeeld genoemd dat de deskundige zich moet realiseren dat de rechter voorlichten iets anders is dan een wetenschappelijk debat voeren.

Met betrekking tot gedragsdeskundig onderzoek wordt door enkele geïnterviewden vanuit zowel deskundigenzijde als afnemerszijde opgemerkt dat de conclusies een zekere ‘hardheid’ moeten hebben. In de forensische context kan geen diagnose worden gesteld die na verloop van tijd kan worden bijgesteld.

Door een geïnterviewde wordt opgemerkt dat het niet gemakkelijk is om rapportages te toetsen. Gedacht kan worden aan het beoordelen van een aantal uitgebrachte rapporten van een deskundige. Dan zou gekeken moeten worden of aan de forensisch relevante onderwerpen aandacht is besteed. Op het moment dat daar grote lacunes worden gesignaleerd is er een aanwijzing dat de deskundige steken laat vallen. Omgekeerd kan echter niet worden gezegd dat als de forensisch relevante onderwerpen wel worden besproken, dat ook een goed rapport is. Dan zou nog bekeken moeten worden of het rapport overtuigend antwoord geeft op die punten waar een juridisch probleem zit. Dat zal per zaak verschillen en het zal heel lastig zijn dat goed te beoordelen.

Door verschillende geïnterviewden wordt benadrukt dat de deskundige ervaring met de strafrechtelijke context moet hebben opgedaan. Een geregistreerde deskundige moet met een zekere frequentie forensisch rapporteren. Met betrekking tot dit punt is er door een geïnterviewde op gewezen dat deze ervaring alleen zinvol is als het gaat om beoordeelde en getoetste ervaring.

Enkele geïnterviewden zijn ingegaan op mogelijke complicaties bij het toelaten van buitenlandse deskundigen tot het deskundigenregister. De vraag rijst of deze deskundigen de benodigde forensische kennis hebben. Die forensische kennis is in sommige gevallen typisch Nederlands. Verder wordt nog gewezen op een mogelijke taalbarrière. In welke taal wordt gerapporteerd en als dat niet de Nederlandse taal is, wie betaalt de vertaalkosten?

Dekkingsgraad

Er is gevraagd naar de minimale of voldoende vulling van het register per deskundigheidsgebied. Deze vraag werd op twee manieren geïnterpreteerd, namelijk: (1) of er voldoende deskundigen geregistreerd zijn om een vakinhoudelijke discussie mogelijk te maken en (2) of er voldoende capaciteit is om aan de vraag van de afnemers te voldoen. Wat betreft de eerste subvraag werden antwoorden gegeven variërend van drie á vier personen tot tien personen. Dat gaat om betrekkelijk geringe aantallen.

Bij de tweede subvraag werd onderscheid gemaakt naar het betreffende deskundigheidsgebied. Met name bij de gedragsdeskundigen voorzien enkele geïnterviewden problemen. Jaarlijks worden ruim 8000 rapportages opgemaakt en daarvoor zijn naar schatting honderden gedragsdeskundigen nodig (er werd een schatting van 700 personen gemaakt). Bij het PBC worden jaarlijks zo’n 250 rapportages gemaakt. De overige deskundigen zullen uit het veld moeten komen, maar daar heerst nu al een tekort. Deze situatie is extra nijpend doordat deze groep deskundigen kampt met capaciteitsproblemen door vergrijzing.

Met betrekking tot de forensische gedragsdeskundigen is verder gewezen op regionale schaarsteproblemen. In het Noorden van het land wordt dat bijvoorbeeld zichtbaar. Daar zijn gedragsdeskundigen die eerst de indicatie stellen en vervolgens zelf het onderzoek doen. Dit wordt niet zuiver genoemd.

Behalve een schaarsteprobleem in zijn algemeenheid worden ook specifieke capaciteitsproblemen genoemd, te weten gedragsdeskundigen die over jeugdigen rapporteren en gedragsdeskundigen die in zware of publiciteitsgevoelige zaken kunnen rapporteren. Op het terrein van de DNA-deskundigen worden wat betreft de dekkingsgraad geen grote problemen verwacht. Wel zijn er vragen rondom de toetsing en het tempo van toetsing. Bij de derde categorie deskundigen die voor registratie in aanmerking komen, de handschrift-deskundigen, worden eveneens geen problemen verwacht. Er is een concrete verwachting uitgesproken dat aan het einde van 2010 ongeveer 30 handschrift-deskundigen zullen zijn geregistreerd.

Mogelijk onvoldoende dekking, of anders gezegd capaciteitsproblemen, baren enkele geïnterviewden zorgen. Onvoldoende capaciteit zou de tevredenheid van de afnemers en het gebruiksgemak en daarmee samenhangend het succes van het

deskundigenregister in negatieve zin kunnen bepalen. Op de tevredenheid van de afnemers zal hierna nog worden teruggekomen. Om tot voldoende dekking te kunnen komen, moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Verschillende onderwerpen spelen daarbij een rol, zoals de verwachte registratiebereidheid. Maar ook moeten de deskundigheidsgebieden op een werkbare manier afgebakend worden, moeten de normen die voor een bepaald veld gehanteerd zullen worden helder in kaart gebracht zijn en moet ook de feitelijke toetsing van deskundigen aan die normen kunnen plaatsvinden. We gaan nu eerst verder in op het onderwerp registratiebereidheid.

Registratiebereidheid

De geïnterviewden is gevraagd naar hun verwachtingen betreffende de registratiebereidheid van de deskundigen. De verwachtingen hierover lopen uiteen. De algemene verwachting van de respondenten met betrekking tot het deskundigenregister is al met al toch gematigd positief. Wel wordt gewaarschuwd voor teveel optimisme. Meerdere respondenten wijzen er op dat het veld (van deskundigen) nog zeer gereserveerd is.

Enerzijds is er de verwachting dat de bereidheid groot zal zijn bij deskundigen die al in de forensische context werkzaam zijn. Voor hen is het immers hun broodwinning. Hierbij wordt met name gedacht aan deskundigen die verbonden zijn aan, of werkzaam zijn bij instituten als het IFS, NFI, NIFP, (voormalig) PBC etc. Veel van deze deskundigen waren tot 1 januari 2010 zogenaamde ‘vaste gerechtelijke deskundigen’. Enkele respondenten verwachten dat niet veel ‘nieuwe’ mensen zich zullen laten registreren. Een indicator voor succes zou zijn: in hoeverre laten behalve de vroegere vaste gerechtelijke deskundigen ook ‘nieuwe’ deskundigen zich registreren? Een contra-indicatie voor succes zou zijn de mate waarin de vroegere vaste gerechtelijke deskundigen zich niet laten registreren. Dit is echter nauwelijks na te gaan omdat er geen sluitende registratie is van de vroegere gerechtelijke deskundigen.

Voor registratie worden verschillende argumenten aangevoerd. Bijvoorbeeld dat de instituten/organisaties er belang bij hebben dat hun deskundigen worden geregistreerd. Vanuit die instituten wordt registratie als een kwaliteitsstap gezien en daarom wordt registratie gestimuleerd. Een stimulerende houding van de organisatie of het instituut waaraan de deskundige verbonden is, wordt ook wel als een randvoorwaarde voor registratie gezien. Verder wordt aangevoerd dat deskundigen het zelf ook zouden willen. Zij zouden registratie als een erkenning van hun deskundigheid zien.

Een ander argument dat wordt aangevoerd is dat in de disciplines die in eerste instantie het register zullen bevolken, de registratiebereidheid groot zal zijn omdat de rechter alleen gebruik zal willen maken van geregistreerde deskundigen. Als dat het geval is, is voor deze deskundigen registratie noodzakelijk.

Bij deskundigen die verbonden zijn aan een instituut of organisatie wordt de verwachting uitgesproken dat eerst de beste mensen zich zullen laten registreren. Instituten en organisaties zullen niet willen dat hun medewerkers worden afgebrand. Door verschillende personen is de vraag opgeworpen wat er zal gebeuren als het deskundigenregister een deskundige niet registreert terwijl de organisatie waaraan hij verbonden is meent dat hij een goede deskundige is.

Zoals gezegd zijn de meningen van de geïnterviewden over de registratiebereidheid verdeeld. Er zijn ook respondenten die verwachten dat de deskundigen ‘de kat uit de boom zullen kijken’. Argument voor deze opvatting is dat nog niet precies duidelijk is wat de voordelen voor de deskundigen zijn om zich te laten registreren. Als het gemakkelijk blijkt te zijn buiten het register om te ‘shoppen’ zal het voor deskundigen niet zo aantrekkelijk zijn om zich te laten registreren. De moeite die ze daarvoor moeten doen weegt dan niet op tegen de verwachte baten. Verwacht wordt dat een al

te grote vrijblijvendheid voor de afnemers om te putten uit het deskundigenregister, van invloed zal zijn op de registratiebereidheid van de deskundigen.

Ook wordt door enkele respondenten genoemd dat bekende deskundigen de moeite van registratie wellicht niet willen nemen, omdat ze redeneren dat de partijen hem of haar zo ook wel weten te vinden. Dit zou kunnen spelen bij deskundigen voor wie het optreden als forensisch deskundige geen broodwinning is. De respondenten geven daarentegen aan dat dit niet geldt voor de bekende deskundige die de doelstelling van het deskundigenregister onderschrijft en op grond van morele overwegingen zich zal willen laten registreren.

Verder wordt opgemerkt dat universitaire deskundigen zich waarschijnlijk eveneens niet laten registreren. Zij missen veelal de benodigde forensische kennis. Zij kunnen worden getypeerd als ‘one shotters’ en zullen vermoedelijk in zogenaamde exotische gevallen worden ingeschakeld. Op het punt van de exotische gevallen komen we nog terug.

Een ander argument dat wordt genoemd is dat door de hoge eisen die de wet en de gedragscode aan de geregistreerde deskundige stellen, deskundigen kopschuw zouden kunnen worden, of sterker nog dat daardoor deskundigen ‘de kont tegen de krib gooien’ en zich niet willen laten registreren. In dit verband is genoemd dat het deskundigenregister meer waarborgen biedt voor de afnemers (juristen) dan voor de geregistreerde deskundigen.

Demarcatie en fasering

Het deskundigenregister wordt gefaseerd gevuld. Vooreerst gaat het (naar zich ten tijde van de interviews liet aanzien) om drie deskundigheidsgebieden: DNA, handschriftdeskundigen en gedragsdeskundigen. Daarbij is het van belang de deskundigheidsgebieden goed af te bakenen. De geïnterviewden is gevraagd naar de demarcatie en de fasering van de openstelling van verschillende deskundigheids-gebieden.

Algemeen wordt onderschreven dat het deskundigenregister openstaat voor die vakgebieden die voldoende ver ontwikkeld zijn. Vervolgens is het van groot belang het vakgebied goed af te bakenen. Door een precieze afbakening wordt -zoals gezegd- zowel voor de deskundigen als voor de afnemers inzichtelijk welke vragen een deskundige kan beantwoorden en wanneer een deskundige aan de grenzen van zijn kennis komt. Zo wordt door enkelen opgemerkt dat deskundigen zich in de rechtszaal soms ‘breder maken dan ze eigenlijk zijn’ en dat deskundigen niet altijd aan zichzelf de (kritische) vraag stellen: ‘waar houdt mijn kennis op?’. Verder kan demarcatie bijdragen aan het inzichtelijk maken welke werkzaamheden door de deskundige worden verricht. Bovendien kan demarcatie meebrengen dat kritischer naar een deskundigheidsgebied wordt gekeken omdat gevraagd wordt wetenschappelijk te expliciteren waarop die deskundigheid is gebaseerd.

Bij de demarcatie kunnen zich echter lastige vragen voordoen, zelfs als er over de afbakening op zich, het profiel, niet zoveel discussie is. Zo wordt door een geïnterviewde de vraag opgeworpen hoe om te gaan met ‘grijze gebieden’ die niet tot de ‘common body of knowledge’ behoren. Behalve de vraag of het gebied voldoende ver ontwikkeld is, kunnen ook vragen rijzen over de wetenschappelijke robuustheid van het gebied en kan de vraag spelen of het betreffende gebied voldoende volume heeft om als zelfstandig gebied te worden aangemerkt (subspecialisatie). Er kan voor gekozen worden het ‘grijze gebied’ in te sluiten of juist uit te sluiten. Wordt het ‘grijze gebied’ ingesloten dan moet aan de afnemers helder worden gemaakt dat het een ‘grijs gebied’ betreft. Duidelijk moet zijn dat de deskundige slechts in algemene zin

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 95-102)