• No results found

Het gerechtelijk vooronderzoek: de rol van de Officier van Justitie

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 193-197)

Hoofdstuk 8 De rol van de deskundige in het Franse strafproces

2 De taak en de rol van de magistraat

2.3 Het gerechtelijk vooronderzoek: de rol van de Officier van Justitie

Vanwege zijn essentiële rol bij het zoeken naar de materiële waarheid in het kader van het strafproces, heeft de wetgever het openbaar ministerie (ook wat betreft het inschakelen van deskundigen) een belangrijke rol toebedeeld. Op grond van art. 82, eerste alinea, CPP kan de Officier van Justitie, bijvoorbeeld bij gelegenheid van de voordracht van de zaak, de onderzoeksrechter verzoeken om alle handelingen te verrichten die de OvJ nuttig acht in het kader van de materiële waarheidsvinding en voorts de onderzoeksrechter verzoeken alle maatregelen te treffen die de OvJ in dat verband noodzakelijk acht. Zowel bij de aanvang van het gerechtelijk vooronderzoek als tijdens het vooronderzoek kan het openbaar ministerie de rechter in dat verband verzoeken om een deskundigenonderzoek of een contra-expertise te doen verrichten, of kan hij verzoeken een nieuw deskundigenonderzoek te starten. Dit kan de Officier van Justitie slechts bewerkstelligen door een op schrift gesteld verzoek met daarin de concrete vragen die aan de deskundige dienen te worden voorgelegd. Door middel van deze concrete vragen kan de OvJ richting geven aan het onderzoek. De rechter mag dit verzoek slechts weigeren door middel van een met redenen omklede beslissing. Zie hiervoor eveneens art. 156 CPP.

Het nieuwe art. 161-1 CPP biedt de Officier van Justitie overigens dezelfde mogelijkheid als waarover de (andere) ‘partijen’ beschikken (zie paragraaf 3). Ook hij ontvangt een kopie van de beslissing van de onderzoeksrechter betreffende het deskundigenonderzoek waartoe opdracht is gegeven. En ook hij mag de onderzoeksrechter vervolgens verzoeken (op de voorgeschreven wijze van de voorlaatste alinea van art. 81 CPP) om de vragen die zijn opgesteld voor de deskundigen, te wijzigen of aan te vullen. Ook kan hij in dat verband verzoeken één of meer extra deskundigen naar zijn keuze te benoemen, mits die zijn geregistreerd in één van de registers (zie paragraaf 4). De rechter heeft dan een periode van tien dagen om op dit verzoek te beslissen. Weigert de rechter hierop in te gaan, dan is ook in dat geval een met redenen omklede beslissing vereist.

3 De tegensprekelijkheid

Op grond van art. 6 EVRM hebben partijen recht op een eerlijk (straf)proces. Dat geldt ook met betrekking tot het deskundigenonderzoek indien daartoe in het kader van het strafproces wordt besloten. Op dit vereiste van een eerlijk en contradictoir strafproces wordt in het inleidende artikel van de CPP nog eens nadrukkelijk gewezen en het is dan ook niet zo vreemd dat de partijen in een strafproces (o.a.) de

mogelijkheid wordt geboden om te interveniëren in een eventueel deskundigenonderzoek. Zo kunnen partijen bijvoorbeeld op grond van art. 167 CPP verzoeken om een contra-expertise te laten plaatsvinden. Echter, het strafproces heeft niet in alle fasen van het onderzoek een tegensprekelijk karakter. Zoals bleek, heeft met name het opsporingsonderzoek een uitgesproken inquisitoir karakter. Dat wil zeggen dat de verdachte en/of de civiele partij in die fase van het onderzoek nauwelijks of geen inbreng hebben. Dat wordt pas anders als er een GVO wordt gestart.

Zodra dat het geval is, kunnen zowel de Officier van Justitie als de andere procesactoren (de verdachte en de civiele partij) de rechter verzoeken een deskundigenonderzoek te doen starten. Dit verzoek dient wel aan een aantal formaliteiten te voldoen om ontvankelijk te zijn.407 Voorts hebben zij allen op grond van art. 156 CCP de bevoegdheid om vragen op te stellen die zij aan de desbetreffende deskundige willen voorleggen en die zij beantwoord willen zien.

De nieuwe artikelen 161-1 en 161-2, die van kracht zijn geworden sinds de inwerkingtreding van de wet n◦ 2007-291 van 5 maart 2007,408 beogen het contradictoire (tegensprekelijke) karakter van de strafprocedure te versterken en in die zin wat meer evenwicht (‘equality’) te brengen in het strafproces. Deze artikelen hebben een nieuwe mogelijkheid voor de partijen in het leven geroepen om de beslissingen van de onderzoeksrechter te beïnvloeden. Op grond van art. 161-1 CPP ontvangen de advocaten van de partijen (alsook de Officier van Justitie) onverwijld een afschrift van de beslissing waarin een deskundigenonderzoek is gelast. De partijen hebben dan een periode van tien dagen waarin zij, op de wijze als voorgeschreven in art. 81, derde alinea, CPP de reeds opgestelde vragen kunnen doen aanvullen of wijzigen. Bovendien kunnen partijen ook verzoeken om een andere deskundige of deskundigen aan te stellen naast de reeds aangestelde deskundige(n). De rechter dient binnen tien dagen op dit verzoek te reageren. Bij een negatief oordeel geschiedt dit door middel van een gemotiveerde beslissing. Neemt de rechter geen besluit of overtreedt hij deze termijn, dan hebben partijen de mogelijkheid om binnen tien dagen in beroep te gaan bij de president van de onderzoekskamer. Zie voor dit alles art. 161-1 CCP.

Het nieuwe art. 161-1 CPP heeft het contradictoire karakter van het deskundigenonderzoek dus aanzienlijk versterkt, maar in een enkel opzicht ook beperkt in die zin, dat de regeling - zoals al bleek - niet (of slechts deels) van toepassing is in geval van spoed of in geval de communicatie tussen de deskundige en de partijen (zoals voorzien in alinea 1 van art. 161-1 CPP) de afronding van het onderzoek belemmert, dan wel in het geval van deskundigenonderzoeken waarvan de conclusies geen betrekking hebben op de vraag of de verdachte al dan niet schuldig is (waarbij het nog maar de vraag is of het wel mogelijk is dat laatste altijd eenduidig vast te stellen).409 Op grond van het decreet van 3 mei 2007 is daarnaast nog een laatste zin aan art. 161-1 CPP toegevoegd: de bepalingen van art. 161-1 zijn evenmin van toepassing indien er sprake is van een medisch deskundigenonderzoek dat tot onderwerp heeft het vaststellen van de omvang van de schade die door het slachtoffer is geleden. Daarnaast kan meer algemeen worden vastgesteld dat de tegensprekelijkheid met betrekking tot het deskundigenonderzoek in het kader van het strafproces minder ver gaat dan in civiele procedures. Immers, anders dan in

407 Zie de wettelijke regeling van art. 156 e.v. CPP, bijlage A-1.

408 De beslissing om het contradictoire karakter het strafvorderlijke deskundigenonderzoek te versterken was (nog afgezien van de druk die de advocatuur op dit punt voortdurend heeft uitgeoefend op justitie en op de wetgever) het gevolg van het parlementaire onderzoek naar aanleiding van de bekende Outreaux-zaak, welke zaak destijds veel stof heeft doen opwaaien. Zie daarvoor bijlage B-3.

civiele procedures voorziet ook de nieuwe regeling van art. 161-1 e.v. CPP niet in de mogelijkheid om partijen in elk stadium van het onderzoek te betrekken bij het deskundigenonderzoek zelf, dan wel bij de beslissingen die dienaangaande (moeten) worden genomen.

Het nieuwe art. 161-2 CPP voorziet in dit verband nog in een regeling voor het geval de deskundige meer dan een jaar nodig heeft om zijn onderzoek af te ronden. De onderzoeksrechter kan de deskundige dan verzoeken een voortgangsverslag te overleggen ten behoeve van de partijen. De partijen kunnen daarop reageren. Ook

deze vernieuwing versterkt het tegensprekelijke karakter van het

deskundigenonderzoek. De toepassing van deze bepaling kan er toe leiden dat de deskundige opnieuw onderzoek moet doen, om de deugdelijkheid van zijn eigen bevindingen in het tussentijdse rapport na te gaan, voordat de deskundige het definitieve rapport opstelt.410

Ondanks dat de nieuwe regeling niet voorziet in de mogelijkheid om in elke fase van het onderzoek te worden betrokken bij het deskundigenonderzoek zelf, dan wel bij de beslissingen die daaromtrent moeten worden genomen, kunnen de partijen ook gedurende het onderzoek nog wel enige controle uitoefenen op het verloop daarvan. Het mag dan zo zijn dat ze zelf geen toegang hebben tot de (interne) afwikkeling van het onderzoek en dat ze ook niet spontaan kunnen interveniëren (als ze al aanwezig zijn), maar door tussenkomst van de rechter kunnen zij het onderzoek nog wel enigszins sturen. Want op grond van art 165 CPP kunnen zij de rechter verzoeken de deskundige opdracht te geven om bepaalde onderzoeken uit te voeren of om personen die bepaalde informatie van technische aard kunnen verstrekken, te horen.

Ook nadat de deskundige zijn onderzoek heeft afgerond en zijn rapport heeft gepresenteerd, is de rol van de verdachte en de civiele partij nog niet helemaal uitgespeeld. Het nieuwe art. 167-2 CPP regelt dat de onderzoeksrechter na het indienen van het rapport de belanghebbende partijen en hun advocaten moet oproepen om hen kennis te laten nemen van de conclusies van de deskundigen. De rechter kan daartoe aan de deskundige vragen om eerst een voorlopig rapport op te stellen voordat hij verslag doet van zijn bevindingen in een definitief rapport.

De onderzoeksrechter bepaalt vervolgens de termijn waarbinnen de partijen op het voorlopige dekundigenrapport kunnen reageren en hun vragen kunnen doorgeven. Zo nodig wordt de deskundige opgeroepen om zijn rapport in dat verband nader te komen toelichten.

Gedurende deze periode (die tenminste vijftien dagen dient te duren, dan wel een maand indien het een onderzoek betreft op het gebied van accountancy of financieel terrein), wordt het dossier ter beschikking gesteld aan de advocaten van de partijen. Zie hiervoor lid 3 van art. 167 CCP. Binnen deze periode is een zogenaamd contra-expertiseverzoek mogelijk.

De deskundige stelt zijn definitieve rapport pas op nadat hij acht heeft geslagen op de op- en aanmerkingen van de partijen. Indien de partijen geen opmerkingen hebben dan wordt dit voorlopige rapport als definitief beschouwd (art. 167-2 CPP). Na deze periode is het niet meer mogelijk een verzoek in te dienen voor een contra-expertise, of een aanvulling op het deskundigenonderzoek, dan wel een nieuw deskundigenonderzoek met betrekking tot hetzelfde onderwerp. Dat alles echter onder het voorbehoud van nieuwe feiten/informatie.

Als de conclusies van het deskundigenonderzoek tot gevolg hebben dat de rechter neigt naar een ontslag van alle rechtsvervolging op grond van art 122-1 1e alinea CPP, dan wordt de contra-expertise waarom de civiele partij heeft verzocht (binnen de gestelde vijftien dagen) rechtens voorgeschreven. Deze contra-expertise wordt uitgevoerd door tenminste twee deskundigen. Buiten dat geval kan de rechter de

gepresenteerde vragen weigeren met inachtneming van de voorschriften van art. 81 alinea 10 CPP. Zijn negatieve beslissing dient in dat geval met redenen te zijn omkleed en te worden genomen binnen een maand na ontvangst van het verzoek. Deze beslissing is vervolgens vatbaar voor beroep. In dat geval is een al dan niet gunstig advies van de president van de onderzoekskamer doorslaggevend voor de vraag of het onderzoek alsnog doorgang kan vinden (zie art 186-1 2e alinea).411

Betwisting van van de geproduceerde deskundigenrapporten vindt dus voor het grootste deel plaats in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek en niet op het onderzoek ter terechtzitting (dit onder andere om te voorkomen dat er op het onderzoek ter terechtzitting teveel tijd verloren gaat met allerlei - voor de jury onbegrijpelijke - technische discussies). Dat wil zeggen dat met name het GVO, wat betreft het deskundigenonderzoek, een zeker 'contradictoir' karakter heeft. Voor zover in andere fasen van het strafproces (al of nog) deskundigen worden ingeschakeld, is de regeling in grote lijnen van overeenkomstige toepassing. Echter, kiest een procespartij er voor om geen gebruik te maken van de mogelijkheid om tijdens het GVO een deskundigenonderzoek te betwisten en doet hij dat pas voor het eerst op het OTT, dan loopt hij het risico dat dit nadelige gevolgen heeft voor het gewicht dat aan zijn verklaringen en bezwaren wordt toegekend.412 Van rechtsverwerking is in dat geval weliswaar geen sprake, maar gebleken is dat de rechter en de jury aanmerkelijk minder waarde hechten aan de bezwaren die de desbetreffende procespartij tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, dan aan de bezwaren die reeds tijdens het gerechtelijk vooronderzoek werden geuit. Overigens kan de rechtbank in dergelijke gevallen besluiten de zaak te verwijzen naar de onderzoeksrechter, hetgeen ook regelmatig gebeurt. De door het hierboven besproken art. 167 CPP beoogde tijdsbesparing en een effectief gebruik van de beperkte zittingscapaciteit (door de tegensprekelijkheid te concentreren op het GVO) lijken daarmee te worden doorkruist.413

Ook als op het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende informatie bevat om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen, kan de rechtbank aanvullend onderzoek doen verrichten. Daarmee wordt één van de rechters belast. Deze kan dan zo nodig opnieuw deskundigen inschakelen. 414 Daarnaast kan de rechtbank deskundigen oproepen voor verhoor. Dat geldt ook voor deskundigen die al in een eerder stadium een rapport hebben ingediend. Hen kan worden gevraagd het schriftelijk verslag van hun bevindingen te komen toelichten. Als de rechtbank dat nodig acht, kan een eerder benoemde deskundige worden vervangen, maar dat is alleen mogelijk als daarover vooraf van gedachten is gewisseld met alle procespartijen. De rechtbank kan zo nodig ook deskundigen inschakelen voor de bepaling van de schade die een slachtoffer heeft geleden (in geval van een action civile).

Om te voorkomen dat er op het OTT teveel tijd verloren gaat aan onbegrijpelijke, technische verhandelingen en discussies (vgl. ook de ratio van art. 167 CPP), is het de verdachte of diens advocaat niet toegestaan zijn verdediging (i.c. de bevraging van een deskundige die is opgeroepen op het OTT om zijn rapport te komen toelichten) een al te technisch karakter te geven.415 De verdediging kan daarentegen wel de conclusies uit het deskundigenrapport aanvechten en dat kan aanleiding zijn voor de

411 Bouloc, 2008, p. 729.

412 Vgl. Kwakman 2000.

413 Zie Stephanie , 1996, p. 606.

16 Vgl. de 'Messures d' instruction supplementaires', in Procédure Pénale, p. 698.

rechtbank om aanvullend deskundigenonderzoek te gelasten. Het is overigens niet geheel duidelijk hoe de conclusies van een deskundige kunnen worden betwist zonder dat de eventuele bevraging van de deskundige een technisch karakter mag hebben.

In document Het deskundigenregister in strafzaken (pagina 193-197)