• No results found

Willem Frederik Hermans’ receptiegeschiedenis als exclusief modernist

Moderniteit, modernisme en de ‘onmogelijkheid’ van ethiek en engagement

2.3 Willem Frederik Hermans’ receptiegeschiedenis als exclusief modernist

Literatuurhistorici zijn het er wel over eens dat de zojuist besproken ‘avantgarde’ (Re-nato Poggioli56

), ook wel aangeduid als ‘historische avantgarde’ omdat het specifiek gaat om kunststromingen die opkwamen in het begin van de twintigste eeuw (Peter Bürger57

), in staat is om een substantieel aantal modernistische bewegingen (zoals fu-turisme, dadaïsme, constructivisme en surrealisme) met elkaar in verband te brengen. Maar volgens literatuurwetenschapper Matei Calinescu vertoont de avantgarde ook een opvallende blinde vlek voor Europese auteurs als Proust, Joyce, Kafka en Mann, die in dezelfde periode actief waren. Dat waren eenlingen die in hun literatuur wel degelijk reflecteerden op de moderniteit, maar veel minder vijandig stonden tegen-over de traditie, minder radicaal waren in hun vormvernieuwing, en zich moeilijk la-ten beschrijven met een term uit de oorlogsvoering (avantgarde is immers benaming voor de voorhoede in het leger), omdat ze niet geneigd waren tot groepsvorming die moest leiden tot een totale omverwerping en esthetisering van de bestaande werke-lijkheid. ‘Deze auteurs hebben inderdaad nauwelijks iets of niets gemeen met typische avantgarde-bewegingen als futurisme, dadaïsme of surrealisme.’58

Vandaar dat hij een ‘onderscheid’ noodzakelijk vindt tussen het modernismeconcept en de dominante subgroep daarbinnen van de avantgarde.

53 Zie over deze aanpassingsleer van de Nieuwe Zakelijkheid: Lethen 1994. 54 Poggioli 1968, Hewitt 1993 en Vaessens 2013, 286.

55 Kundera 1987, 22. 56 Poggioli 1968. 57 Bürger 1974.

Ook de neerlandistiek koos voor dit onderscheid en beschouwt de avantgarde doorgaans als een belangrijke subgroep binnen het bredere modernisme, waarin ook andere groepen zijn aan te wijzen.59

Om de genoemde eenlingen te duiden als een aparte subgroep binnen het modernisme, naast en tegenover de avantgardisten, hebben neerlandici verschillende termen gemunt, zoals ‘gematigd modernisme’, ‘intellectu-eel modernisme’ of meestal ‘exclusief modernisme’.60

Deze termen gaan terug op het specifieke modernismebegrip dat uitgewerkt is door literatuurhistorici Douwe Fok-kema en Elrud Ibsch.61

In hun standaardwerk Het Modernisme in de Europese Letterkunde (1984) beschrijven zij een aantal schrijvers uit de periode 1900-1940 die zich eveneens bewust blijken te zijn van de breuk tussen subject en object, maar die niet geloven in een nieuwe universeel geldende invulling van die leegte, zoals de avantgarde voor ogen stond. Fokkema en Ibsch doelen inderdaad op auteurs als Joyce, Proust, Woolf, Gide, Musil, Svevo en Mann, die in verband worden gebracht met de Nederlandse schrijvers als Ter Braak, Du Perron en Van Bruggen. In hun werk leggen zij volgens Fokkema en Ibsch de nadruk op de noties ‘bewustzijn’, ‘waarneming’ en ‘onthechting’.62

Vanuit de opvatting dat de moderne breuk tussen binnenwereld en buitenwereld onophefbaar is, ziet de modernistische eenling zich genoopt om een eigen, subjectieve, hoogstper-soonlijke wereld op te bouwen. Fokkema en Ibsch:

Centrum van het Modernistische semantische universum is het individuele bewustzijn, dat zich zo min mogelijk door invloeden van buiten laat imponeren en zich tegenover de bui-tenwereld gereserveerd opstelt, om vanuit een zo onafhankelijk mogelijke uitgangspositie de wereld te observeren.63

De exclusief modernistische poëtica is dus in hoge mate gekoppeld aan het subject dat tegenover de vreemde buitenwereld kwam te staan. Volgens Ernst van Alphen bouwt de modernist een literaire cocon om zich heen, als een ‘wapenende’ tegenreactie op de ‘overweldigende bedreigingen van de moderniteit’.64

Ook Georg Lukács stelde eerder al in zijn Theorie van de roman (Theorie des Romans, 1920) dat modernistische schrijvers zoals Franz Kafka ‘de autarkie van de subjectiviteit’ als ‘een wanhopige vorm van zelf-verdediging’ voerden ‘tegenover een wereld die als uitzichtloos en vernederend’ moet

59 Fontijn & Polak 1986, Berg & Dorleijn 2002, 5 en Beekman 2010. 60 Fontijn & Polak 1986 en Bel 2015, 675-681.

61 Fokkema & Ibsch 1984, Ibsch 1991, Stralen 1996, 44; Vaessens 1998, 4-23; Baetens 2003, Bel 2003, Goud 20 03, Bax 2007, 285; Mathijsen 2009, 9; en Postma 2007, 151. De neerlandistiek spreekt ook wel van ‘gematigd modernisme’ of ‘ intellectueel modernisme’, wat op hetzelfde neerkomt als ‘exclusief modernisme’. Het was A.L. Sötemann die in een Engelstalig artikel de term ‘non-spectacular modernism’ heeft gemunt: Sötemann 1976.

62 Fokkema & Ibsch 1984, 45. 63 Fokkema & Ibsch 1984, 45. 64 Alphen 2007, 345.

worden beschouwd.65

Nu is er veel voor te zeggen dat Hermans veel gemeen heeft met deze modernistische aftakking. Hij verafschuwde grote idealen en morele codes. Buiten de natuurwetenschap, waarvan hij net als de exclusief modernisten dacht dat deze maar heel ‘gedeeltelijk en tijdelijk’ in staat is om het bestaan in universele termen te ordenen, zag Hermans de fictie als enige mogelijkheid om orde te scheppen. Hij opteerde voor een literaire ‘persoonlijke mythologie’ of ‘hoogst persoonlijke orde’, die geen univer-sele blauwdruk voor zingeving in het collectief van de gemeenschap kon realiseren.66

Hoewel Hermans niet tot de door Fokkema en Ibsch beschreven generatie van ex-clusief modernisten werd gerekend, is het wel zo dat de Hermansiaanse poëtica gebruikt wordt om het exclusief modernisme achteraf te duiden. Zo resoneert in de manier waarop Sander Bax op het exclusief modernisme terugblikt, onmiskenbaar de Herman-siaanse poëtica van de literatuur als hoogst persoonlijke ordening van de werkelijkheid:

De modernistische auteurs beschouwen de wereld als onkenbaar en proberen daarin via li-teratuur een hoogstpersoonlijke eenheid te scheppen. In veel modernistische teksten komen we een hoofdpersoon tegen die op een subjectieve manier zijn leven probeert te ordenen.67

Bovendien hebben veel interpreten Hermans beschreven als een nazaat van het ex-clusief modernisme. Soms expliciet, vaker nog impliciet. Frans A. Janssen bevestigt de exclusief modernistische classificatie in zijn essaybundel Bedriegers en bedrogenen (1980) bijvoorbeeld impliciet, wanneer hij stelt dat in Hermans’ romanwereld ‘alles orde, zin en functie heeft met het doel de chaos en de zinloosheid van de situatie van de mens te tonen’.68

Van dezelfde strekking is de bijdrage van Wilbert Smulders en Willem Glau-demans in het Kritisch Lexicon van de Moderne Nederlandstalige literatuur:

Hermans gaat ervan uit dat de mens de werkelijkheid die hem omringt en waarvan hij deel uitmaakt, niet kan kennen. De realiteit is te complex, te dubbelzinnig en in wezen chaotisch. Waarheid bestaat niet. Niets kan met zekerheid bekend zijn (voor de verworvenheden van de exacte wetenschappen maakt Hermans een uitzondering). Met dit idee kan men echter niet leven. Om zichzelf in stand te houden schept ieder mens een beeld van de werkelijk-heid waaraan hij zijn zekerwerkelijk-heid ontleent. […]. Dit zelfgeschapen beeld van de werkelijkwerkelijk-heid is echter, volgens Hermans, een mythe – al zullen weinigen dit (uit zelfbehoud) toegeven – want het schept orde en legt verbanden waar deze er in de chaotische werkelijkheid niet zijn. Aangezien elk mens behept is met zo’n mythisch werkelijkheidsbeeld zal het contact met andere mensen vrijwel altijd aanleiding geven tot misverstand, onbegrip, meningsverschillen, wantrouwen, misleiding (moedwillig of niet) en bedrog.69

65 Lukács 1973, 123.

66 Vgl. vw 11, 134, 138 en 126 en Fokkema & Ibsch 1984, 45. Fokkema en Ibsch schrijven dat de (exclusief) modernisten de wetenschap niet ‘afwijzen’, maar ‘de classificatie en het determinisme’ en de almachtspretentie van de natuurwetenschap wantrouwen.

67 Bax 2007, 286. 68 Janssen 1980, 115.

In zijn proefschrift over de poëtica van Hermans, De mythe van het tweede hoofd (1990), presenteert Glaudemans een soortgelijke visie. Via de literatuur beoogde Her-mans een ‘tweede hoofd’ te scheppen, van waaruit hij de ‘onberekenbaarheid van het onbewuste’ in artistieke zin kon temmen. Alleen de literatuur als persoonlijke mytho-logie maakte het mogelijk om de freudiaanse en nietzscheaanse ‘chaos van het onder-bewuste’ te kunnen ‘overzien en overmeesteren’.70

Glaudemans:

De mythe van het tweede hoofd is een poging te ontsnappen aan de chaos van het eerste hoofd, het is het verlangen de veranderlijkheid van de tijd te kunnen overmeesteren, een ij-zeren geheugen te bezitten dat niets vergeet, en met het denken de werkelijkheid te kunnen doorgronden, het is de wens compleet bewaard te blijven.71

Die wensdroom kan het verband tussen mens en wereld echter niet herstellen, hoe-zeer Hermans ook verwoede pogingen deed om de wereld te beschrijven/represen-teren (de mimetische poëtica), anderen te beïnvloeden (de pragmatische poëtica) en zijn romantische temperament en innerlijke gevoelsleven te tonen (de expressieve of personalistische poëtica).72

Het medium waarmee de schrijver dit alles tot stand brengt blijft ‘een kunstmatige en in wezen onbestaanbare constructie, en daarom een [per-soonlijke] mythe’ van wat zich eigenlijk maar niet in taal laat vastleggen.73

Raat brengt Hermans in zijn Hermans-studie Literatuur als noodzaak (2010) expli-ciet in verband met het exclusief modernismebegrip van Fokkema en Ibsch, iets wat in het verlengde ligt van zijn dissertatie uit 1985, De vervalste wereld van Willem Frede -rik Hermans.74

Hierin beschreef Raat Hermans’ verhalenbundel Paranoia (1953) als een literair universum dat de onkenbaarheid van de werkelijkheid uitbeeldt. De schrijver voert waanzinnige protagonisten op die hoogst particuliere wanen scheppen om de werkelijkheid te begrijpen. ‘Het hoeft langzamerhand geen betoog meer’, zegt Raat, ‘dat het werk van Hermans is doordesemd van epistemologische twijfel, om geen krachtiger term – bijvoorbeeld nihilisme – te bezigen’.75

De scepsis tegenover elke poging om de chaotische buitenwereld te begrijpen, lijkt sterk op de ‘modernistische twijfel’, zoals die is beschreven door Fokkema en Ibsch.76

De wijsgerige bevestiging hiervan biedt Baudoin Yans’ filosofisch georiënteerde dissertatie De God Bedrogen Be -drogen de God (1993). Yans beschrijft de verwantschap van Hermans met typisch mo-70 Glaudemans 1990, 353.

71 Glaudemans 1990, 351.

72 Deze standaardpoëtica’s, waarbij de ‘autonomistische poëtica’ (kunst representeert alleen zichzelf/ l’art pour l’art) nog niet is genoemd, vinden we terug in Abrams 1953. Het poëticaonderzoek is vooral door Sötemann en Van den Akker in Nederland geïntroduceerd: Sötemann 1985 en Van den Akker 1985.

73 Glaudemans 1990, 243. 74 Raat 2010, 155-160. 75 Raat 2010, 157.

76 Raat 2010, 156-157. Nota bene: Raat verwijst ook naar Mertens die Hermans onderbrengt bij het ‘episte-mologisch nihilisme’ dat zo kenmerkend is voor de exclusief modernisten: Mertens 1988, 148.

dernistische inspiratiebronnen als Schopenhauer, Freud, Nietzsche en Wittgenstein. Ook vanuit het perspectief van Yans spreekt een modernistisch, tragisch wereldbeeld, namelijk dat van de onmachtige bedrogene, die wordt bespeeld door de verraderlijke buitenwereld.77

De polemiekenbundel Mandarijnen op zwavelzuur (1964) lijkt in strijd te zijn met Hermans’ kwalificatie als exclusief modernist. De zelfverzekerdheid die de schrijver daar etaleert, lijkt te vloeken met de modernistische (zelf)twijfel en daaruit voortko-mende ‘gereserveerde’ instelling van de exclusief modernisten. Maar ook Hermans’ polemiek zal uiteindelijk vooral het typisch exclusief modernistische wereldbeeld be-vestigen.78

Smulders stelt bijvoorbeeld dat Hermans ook met de voor hem zo ken-merkende retorische agressiviteit het idee van de onkenbaarheid juist onderstreept in

Mandarijnen:

Dat in de werkelijkheid vrijheid een illusie is, is een gegeven, aldus Hermans. Iedereen is op alle mogelijke manieren met handen en voeten gebonden, afhankelijk en onmachtig. Maar wie erin slaagt dat illusoire genadeloos te verbeelden, weet zich als het ware aan zijn eigen onvrijheid te onttrekken.79

Ook Hermans’ polemiek schept dus een persoonlijke mythologie en hij bleef daarmee vooral het wantrouwende subject tegenover de wereld.

2.4 Hermans’ exclusief modernisme tegenover surrealisme,