• No results found

Spel van betekenaars: symbolische identificatie

Persoonlijkheid, poëtica en de taak van de schrijver

3.7 Spel van betekenaars: symbolische identificatie

Hoewel het imaginaire spiegel-Ik zichzelf een tijd lang voor het sluitstuk van de we-reld kon houden, is dit imaginaire zelfbeeld dus gedoemd te mislukken. De perma-nente spanningen waaraan het onderhevig is, worden er niet minder om, en onder-tussen houdt de Ander ook maar niet op met spreken. Waarom blijft die ander vragen, wanneer het antwoord in hem, de Ik, kan worden gevonden?

Spoedig loopt dit uit op een nieuw trauma voor het kind. Wanneer die Ander im-mers maar niet ophoudt met ‘vragen’ en hem blijft bestoken met betekenaars, moet het kind op een goed moment ernstig aan het twijfelen slaan of hij eigenlijk wel het ‘antwoord’ is op de vraag van de Ander. Is hij wel degene die de hoofdprijs, de gehei-me schat van het spel, belichaamt, dat wat hem de macht schenkt om de spelregels naar zijn wens te manipuleren? De Ander blijkt zich bovendien niet alleen tot het kind te richten, maar houdt niet op met spreken, dat wil zeggen: vindt geen antwoord in het kind, maar spreekt ook ‘over het hoofd van het kind heen’.131

Kennelijk, zo moet het kind pijnlijk constateren, is hij toch niet de exclusieve invulling van de Ander, maar houdt deze niet op te verlangen naar een raadselachtig punt ‘voorbij’ het kind.132

De Ander, moet het kind teleurgesteld vaststellen, schiet erin tekort hem te bevredigen, omdat hem gebleken is dat hij niet het ‘unieke object’ is voor die Ander. Wat de Ander verlangt, ligt kennelijk toch ook nog steeds en altijd weer opnieuw ‘ergens anders’.133

Lacan heeft dit cruciale ogenblik dat zich in de wording van het subject aandient aanschouwelijk willen maken met zijn verwijzing naar de existentiële uitroep ‘Che vuoi?’ (‘wat wil je?’) door de Italiaans sprekende duivel die als een geest uit de fles verschijnt aan de hoofdpersoon in Le diable amoureux (1772), een novelle geschreven door de Fransman Jacques Cazotte.134

Het fantastische verhaal handelt over een ver-lichte edelman, Alvare, die zijn vrienden een loer wil draaien door in een séance een duivelsverschijning te ensceneren. Voor Lacan illustreert dit niets anders dan de imagi-naire spelhouding. Alvare waant zich de poppenspeler die denkt dat zijn wereld geen

131 De Kesel 2002, 42. 132 Lacan 1994, 142.

133 Vgl. Lacan 1981, 359. Engelse vertaling: Lacan 1993, 319; Lacan 1990, 244. Engelse vertaling: Lacan 1998, 218 en Lacan 1993, 71, 81-82 en 142. Zie ook: Chiesa 2007, 67-75.

134 Cazotte met naam en toenaam aangehaald in: Lacan 2013, 24-25. Zie ook: Lacan 1994, 169; Lacan 1966, 815-818. Engelse vertaling: Lacan 2006, 690-693. Zie voor de passage in Cazotte 1979, 59-61. Nederlandse ver-taling: Cazotte 1994. Zie voor uitleg: De Kesel 2002, 42 en 43 n. 44.

tekort kent. Maar wanneer die duivel dan vanuit het niets aan Alvare zelf verschijnt, breekt het tekort opeens ook zijn wereld binnen. ‘Wat moet je dan van mij?’, vraagt de duivel. Het is deze verontrustende open vraag waarop de hoofdpersoon geen ant-woord heeft. Hij weet zich geen raad met de vraag die hij op zich afgevuurd krijgt, waarna het verhaal zich ontspint als een zoektocht van de hoofdpersoon naar het ant-woord op die vraag van de duivel. Deze scène illustreert voor Lacan voortreffelijk het moment dat het lustwezen er niet meer in slaagt om zijn eigen ‘zijnstekort’ (‘manque de l’être’) te loochenen.135

Het Ik is nu gedwongen om een andere manier te vinden om die Ander aan zich te binden. Er is eigenlijk nog maar één mogelijke uitweg om zichzelf deelgenoot te maken van het betekenaarsuniversum dat zich blijft opdringen als een geheimzinnig ‘Spel’.136

Het lustwezen ziet zich gedwongen ‘ja’ te zeggen tegen het spel en het te aanvaarden (dat is waar Freuds notie van de ‘Bejahung’ voor staat).137

Het Ik accep-teert zijn status van pion door zijn talige ‘naam’ te accepteren, waarmee het zich laat inschrijven in het symbolische ‘spel van betekenaars’ (Lacan spreekt steeds van ‘jeu de signifiants’, ‘jeu symbolique’ of ‘jeu de mots’).138

Vanaf nu zit er niets anders op dan zich waar te maken als spreekwezen in de talige code die door de Ander wordt aange-reikt, in plaats van zelf te beslissen over de betekenis van de betekenaars. Tot wasdom komen als gesocialiseerd wezen, betekent voor Lacan dat het kind de Ander (buiten-wereld) niet meer ‘leest’ als een (imaginaire) ‘Moederfiguur’ die alles doet om hem te believen. Het betekent dat hij de Ander gaat zien als (symbolische) ‘Vaderfiguur’ die, als het afstandelijke gezicht van de symbolische orde, onafhankelijk van het kind ope-reert en die afstandelijk blijft zolang het kind volhoudt de zin en betekenis van alles om hem heen te zijn. Het is afgelopen met het privéspelletje! Het is niet meer aan het kind om de spelregels te verzinnen, dat wordt beslist door de Ander.

Anders gezegd: nu het niet meer lukt om zichzelf te beschouwen als de unieke ‘be-tekenis’ van die ‘betekenaars’, ziet het lustwezen zich gedwongen om zich dan maar te identificeren met die ‘enigmatische betekenaars’ van het spel zélf.139

Hij constitueert zich vanaf nu als ‘drager’, of, technisch uitgedrukt, ‘subject’ van betekenaars: hij gaat spreken met betekenaars die steeds weer naar andere betekenaars doorverwijzen, om-dat men tenslotte in een spel van betekenaars niet anders kan dan nog meer beteke-naars, nog meer verhalen te gebruiken om de eigen identiteit te beschrijven. Het Ik doet hiermee onbewust afstand van de idee zelf de sublieme hoofdprijs te zijn van de

135 Lacan 1966, 515 en 627. Engelse vertaling: Lacan 2006, 428 en 524. 136 Lacan 2013, 440.

137 Lacan 1966, 382, 387-392, 558, 660-662, 883. Engelse vertaling: Lacan 2006, 319, 323-327, 465-466, 55-555, 749-750.

138 Lacan 1966, 225, 247, 229, 414. Engelse vertaling: Lacan 2006, 272, 277 en 300, 496. Zie ook: Lacan 2013, 393, 398 en 445.

Ander. Hij stelt zich vanaf nu op als een medespeler in het grote symbolische taalspel van de samenleving waarin het houvast vindt.

Pas in deze onderwerping aan het maatschappelijke, arbitraire Spel waarvan de ultieme zin en betekenis duister blijven – wat de hele overgave aan de Ander een traumatische ervaring maakt – vormt het Ik zich als een talig denkend en sprekend ‘subject’. Het is niet toevallig dat het woord ‘subject’ etymologisch gerelateerd is aan ‘onderwerping’ (‘subjected to’, ‘assujetti a’140

). Het toetreden tot het hele Spel wordt onbewust niet als een vrije keuze ervaren. Het Spel wordt volgens Lacan onbewust gepercipieerd door het lustwezen als de fundamentele, eerste, primordiale ‘Wet’, die zich op absolute wijze, dit wil zeggen vanuit de op zichzelf functionerende beteke-naarsstroom, opdringt aan het lustwezen.141

Het lustwezen moet zich nu realiseren als verlangen en hij moet zich daarbij laten representeren door betekenaars, die het ver-plichten telkens weer naar andere betekenaars te verwijzen, zonder ooit zijn verlangen te realiseren (ook niet zijn verlangen om een reëel ‘zelf ’ te zijn). In die zin is het dus overgeleverd aan het spel van betekenaars als aan een absolute Wet.

De overgave aan het symbolische spel van betekenaars betekent dat het lustwezen voor zijn levensdagen definitief ‘gesepareerd’ en ‘gecastreerd’ zal zijn van de ultieme Betekenis, en zich laat ‘vervreemden’ in een symbolisch universum.142

Maar toch moet dit verlies als winst worden beschouwd. Bedenk dat het imaginaire spiegel-Ik een al te gefixeerd ‘totaalbeeld’ oplegde aan het polymorf pervers lustwezen, in de poging het tekort te loochenen dat zich uiteindelijk niet laat loochenen.143

Dit imaginaire spie-gelbeeld blijft belangrijk om überhaupt van een ‘Zelf ’ te kunnen blijven spreken, maar eenmaal overschreven (‘gecastreerd’) door intrinsiek tekortschietende betekenaars, kan het subject een symbolische spelhouding aannemen, die meer in de pas loopt met de niet aflatende eisen van zijn principieel ‘open’ lusteconomie.

Eenmaal opgenomen in het eindeloze spel van betekenaars, kan het Ik afstand doen van zijn gefixeerde (imaginaire) zelfrepresentatie die hem uiteindelijk tegen zal gaan staan. Hij kan zich nu laten representeren door steeds weer ‘een andere betekenaar’144

in de ‘rijkdom van betekenaars’,145

in een tempo, aldus Lacan, dat hem in staat stelt ‘om een zo laag mogelijke prikkelspanning te organiseren’.146

Het subject is hierdoor weliswaar nooit meer thuis bij zichzelf als de zin en betekenis van de wereld – Lacan

140 De Kesel 2012, 17.

141 Lacan 1966, 277. Engelse vertaling: Lacan 2006, 229. 142 Lacan 1990, 227-240. Engelse vertaling: Lacan 1998, 203-215.

143 Lacan 1966, 369-399; 879-887. Engelse vertaling: Lacan 2006, 308-333 en 746-745. 144 Lacan 1966, 621. Engelse vertaling: Lacan 2006, 519.

145 Lacan 1966, 806. Engelse vertaling: Lacan 2006, 682.

146 Het lustprincipe wordt door het spel van betekenaars in staat gesteld om zich als subject te manifesteren: ‘[…] porter le sujet de signifiant en signifiant, en mettant autant de signifiants qu’il est nécessaire à maintenir au plus bas le liveau de tension qui règle tout le functionnement de l’appareil psychique’. In: Lacan 1986, 143. Engelse vertaling: Lacan 1992, 119. Zie ook voor uitleg van dit citaat: Nusselder 2013, 65.

verwijst naar dichter Arthur Rimbauds uitdrukking ‘Ik is een ander’ (‘Je est un au-tre’) – maar in het symbolische woordenspel kan hij voortdurend overspringen van betekenaar naar betekenaar.147

Op die manier kan het verlangen dat vervulling zoekt worden geconserveerd in een voorstelling die doorverwijst naar een andere voorstel-ling, zodat dat het lustsubject niet vastloopt in een gefixeerde identiteit die hij kramp-achtig voor volmaakt en definitief vervullend houdt. Hier gaat een pacificerende, so-cialiserende werking van uit. De Kesel stelt het zo voor:

Als wij naar onszelf zoeken, moeten wij niet in onze (zelf)beelden gaan pluizen, maar in de woorden, de verhalen en, preciezer, in de materiële, op zich inhoudsloze betekenaars waarin we die beelden doen functioneren. ‘Ik is een ander’,inderdaad, maar die ander is niet enkel een beeld, het is eerst en vooral een verhaal, een set betekenaars. En wat doe ik met die agres-sie die de imaginaire ander in mij opriep? Die agresagres-sie kan ik nu veel beter kwijt. Ik kan nu de ander die ik ben vernietigen, ik kan erin knauwen en bijten, stukken uit hem losrukken, hem wijzigen en veranderen, zij het zonder dat er reëel veel verandert. Datgene waarin ik knauw en bijt, zijn immers woorden/betekenaars die, wanneer ik ze te lijf ga, soepeltjes naar steeds weer nieuwe betekenaars doorverwijzen. De gestalte waaraan ik mij spiegel, kan nu veranderen zonder dat meteen alles moet worden vernietigd.148

Lacan spreekt van een ‘wending naar het ludieke’ (‘tourne vers le ludique’).149

Spelen-derwijs kan het subject vanaf nu zoeken naar Betekenis in een oneindig spiegelvlak van betekenaars, zij het zonder ooit uit te komen bij het imaginaire drogbeeld van de ware, vervulde essentie van zijn ‘Zelf ’. Dit weerhoudt het subject ervan om oorlogs-zuchtig een gefixeerde imaginaire identiteit te verdedigen, een zelfbeeld dat almaar meer tegenwerking te verduren krijgt, omdat een zodanig rigide karakterpantser niet in staat is om flexibel om te gaan met spanningen die zo lang als hij leeft zullen blij-ven bestaan.150

Juist een meer onvervalst artificiëel, symbolisch spel, dat zich in al zijn vreemdheid aan het lustwezen ‘oplegt’ (Lacan) en ook altijd vreemd blijft, doet recht aan het gegeven dat het subject toch al nooit een ‘echte, reële grond’ (De Kesel) bezat, en als zodanig ‘op niets’ is gebouwd.151

In de technische termen van Lacan: nam het Ik voorheen de (moederlijke) Ander onbewust als ‘metafoor’ waar hijzelf dé betekenis van was, nu accepteert hij het Spel als Wet, dat zich inschrijft in de psyche als vaderlij-ke metafoor die de betevaderlij-kenis achterhoudt.152

Vanaf het moment dat het lustwezen het Spel affirmeert als de instantie waar betekenis wordt geproduceerd, kan hij niet anders meer dan verglijdend van betekenaar naar aangrenzende betekenaar (‘metonymisch’

147 Lacan 1978, 16. Engelse vertaling: Lacan 1991c, 7. 148 De Kesel 2003, 4-5.

149 Lacan 1990, 72. Engelse vertaling: Lacan 1998, 61. 150 Lacan 1978, 106-107. Engelse vertaling: Lacan 1991c, 84. 151 Lacan 1981. Engelse vertaling: Lacan 1993, 96; De Kesel 2002, 210. 152 Lacan 1966, 555 en 571. Engelse vertaling: Lacan 2006, 463 en 496.

volgens Lacan), blijven zoeken naar de betekenis, die altijd verborgen blijft in de veel-heid aan codes van de spelgemeenschap.153

Precies het artificiële spel met betekenaars/voorstellingen waaraan het kind zich heeft overgeleverd, is in staat om het polymorf perverse verlangen waarop de mens teruggaat ‘een min of meer bevredigende status te geven’ (De Kesel).154

Een voorstel-ling van een genot biedt uitzicht op een toekomstig genot, en nog voordat blijkt dat deze voorstelling niet geeft wat het belooft, heeft het al doorverwezen naar een andere voorstelling. Het spel van betekenaars verdringt en neutraliseert volgens Lacan de nei-ging tot ‘conflict’ en ‘vernietinei-ging’, en functioneert hiermee als minimale vereiste voor ‘enige harmonie’ met een buitenwereld waarmee het lustwezen nooit in een perfect harmonieus verband kan leven, omdat die buitenwereld nu eenmaal niet is afgestemd op zijn lustwens.155

Het is dus maar goed dat betekenaars steeds weer andere beteke-naars oproepen. Want bij uitstek deze symbolische functionaliteit, waarbij onbewuste voorstellingen overslaan in steeds weer andere voorstellingen, is in staat ‘om het spel in stand te houden’ en het geweld van de imaginaire logica in te perken.156