• No results found

Persoonlijkheid, poëtica en de taak van de schrijver

4.6 In de gesloten kamer: gevangen in het spel

Houdbaar is een imaginaire houding niet, weten we. Het blijkt dan ook uiterst hache-lijk voor de ik-figuur om zich de eigenaar van het zaligmakende huis te blijven voelen. Steeds wanneer hij denkt de ideale wereld te hebben veroverd, speelt de wet van de werkelijkheid hem parten. Wat verhindert hem toch om zich definitief aan zijn ideale eenheid te kunnen laven? Hij waagt zich in de bibliotheek, voor een cultuurhater als hij natuurlijk het hol van de leeuw. Hij bekijkt er een aantal boeken, maar besteedt al-leen aandacht aan de afbeeldingen. De ‘kleverige, gekleurde platen’ wijzen hem erop dat al die boeken over ‘vissen’ gaan. Dat leidt tot een onzalige gedachte. ‘Toen dit tot mij doordrong, smeet ik ze in de kast en kwam nooit meer in de bibliotheek terug.’81

De vissen verwijzen naar de symbolische identiteit van de wettige eigenaar, die ‘vis-senliefhebber’ moet zijn. Maar dat de ik-figuur niet zelf de unieke figuur is met het al-leenrecht om over de spelregels te beslissen, wenst hij natuurlijk niet te weten. ‘Ik wist iets, maar ik wilde juist niets weten, zijn naam niet, niet hoe hij er uitzag, niets! Hij had nooit bestaan, dàt was de waarheid!’82

Met alle macht tracht de ik-figuur zichzelf ervan te overtuigen dat alleen híj voorbestemd is om zich deze huiselijke utopie toe te eigenen. ‘Hij [de eigenaar] was de indringer geweest, niet ik. Hij zou dood zijn aan het einde van de oorlog, ik zou hier altijd blijven.’83

De vermaledijde tekens die erop wijzen dat hij niet degene is die het spelletje on-der controle heeft, blijven echter aandringen. Warempel staat ‘de eigenaar’ op een zeker moment voor de deur van het huis. Nota bene met de wet in de hand, een vergun-ning met stempels en een brief ondertekend door een generaal-majoor. De ik-figuur staat perplex: ‘Ik was niet meer de enige die in deze stad mocht komen!’ In het nauw gedreven, rest er maar één manier om zijn imaginaire eenheidsfantasie te beschermen: geweld. ‘Ik schouderde het geweer. Het hoofd van de man, de korrel en het vizier in één rechte lijn …’84

En wanneer blijkt dat ook de vrouw van de eigenaar is meegeko-men, zit er voor de protagonist niets anders op dan ook haar te wurgen.85

De vraag is echter of deze actie het gewenste effect sorteert. Het geweld leidt niet zozeer tot ge-not, maar tot een totale uitputting en radeloosheid. Wat wil de wereld van hem? Che

vuoi? Hij lijkt toch te aanvaarden dat er niet valt te ontkomen aan het symbolische

ge-heugen dat zijn hoofd bespeelt:

Toen ging ik rechtop zitten met mijn rug naar haar toe, mijn voorhoofd in mijn handen. Deze benen schaal met zijn bekleding van beweeglijk vel, daar komt alles vandaan: de andere

men-81 vw 7, 320. 82 vw 7, 320. 83 vw 7, 320. 84 vw 7, 323. 85 vw 7, 325.

sen, de wereld, de oorlog, de dromen, de woorden, de daden die zo vanzelf gaan dat men zich niet kan voorstellen ooit tot nadenken in staat geweest te zijn; zo vanzelf, alsof iemands daden de gedachten van de wereld zijn. Je zou een tweede hoofd moeten hebben om te begrijpen wat dat éne hoofd is, maar ik heb er maar een, hier is het in mijn handen, ik houd het vast op een manier waarop een mens nooit iets anders vasthoudt. Toch, als het niet door geleerden beweerd werd, dan zou je niet weten, dat het hoofd iets anders is dan een hand of een voet.86

Desnoods had hij de hele wereld willen vernietigen om het symbolische spel niet te hoeven spelen en te leven in de reële wereld van het ‘nu’: ‘Ik zal er niets van merken als de hele wereld verdwijnt, als alleen maar dit huis, dit gras, alles wat ik om mij heen kan zien, hetzelfde blijft.’87

Maar het laat zich nu niet meer ontkennen: hij was aldoor afhankelijk van het symbolische geheugen. De Bejahung hiervan gaat gepaard met een ‘lichtschijnsel’, zoals ook Lacan de symbolische castratie wel beschreven heeft als een ‘bliksem’ waarmee het subject wordt overmand.88

De ik-figuur komt tot de erkenning dat hij eigenlijk aldoor gecastreerd was geweest:

Toen wist ik plotseling dat ik toch aldoor met een dolk in mijn buik had rondgelopen en die dolk werd nu loodrecht omhooggeschoten in mijn hart. Mijn bloed verliet zijn gebruikelijke banen en kolkte rond als een ton.89

Nu zijn imaginaire eenheidspantser breekt, is het moment aangebroken om de con-frontatie aan te gaan met zijn symptoomvoorstelling: de gesloten kamer, waarin hij zijn castratie achter slot en grendel had proberen weg te stoppen.

Met uitgestrekte handen liep ik op de deur af. Een sleutel, waaraan een sleutelbos hing, stak in het slot. Ik was ongewapend. Ik naderde het einde, het was altijd in die kamer geweest en nu was het aangebroken: als een kist dynamiet. Ik nam de sleutel uit het slot en duwde de deur verder open. Een kat die ik bezeerde, schreeuwde. Ik zag aan zijn ogen te midden van licht-glimpen als in een zwarte grot van steenkool; licht kwam overal vandaan.90

De kamer die gesloten was, is plots geopend. Wat vindt hij in dat vertrek? Eigenlijk niets anders dan wat hij sinds het ineenstorten van zijn symbolische orde probeerde te ontkennen: de gebondenheid aan de wet van het betekenisloze spel. Vervulling bestaat niet en daarom vinden we ons slechts in meesterbetekenaars, autoritaire spelelemen-ten die hun onbestaande betekenis achterhouden en ‘imbeciel’ en ‘stom’ blijven, zoals Žižek het zegt.91

In de kamer stuit de ik-figuur op een oude, dove man die hem

aan-86 vw 7, 327. 87 vw 7, 327.

88 Lacan 1966, 504. Engelse vertaling: Lacan 2006, 420. 89 vw 7, 328.

90 vw 7, 328.

91 Hij zegt dat heel vaak, maar bijvoorbeeld zeer geprononceerd in For they know what they do: Enjoyment as a political factor: Žižek 2008c, 80-84.

ziet voor de Duitse kolonel en smeekt om hem met rust te laten. De oude man lijkt de belichaming te zijn van de symbolische orde: ‘Hij trok alle registers tegelijk open: zijn vissen, unieke collectie, cultuur, alleen op de wereld, schoondochter. Het was of een octopus een bioscooporgel bespeelde.’92

In de aanschouwing van deze geheim-zinnige scène breekt voor de hoofdpersoon het moment aan waarop hij afstand doet van de voorstelling dat hij zelf het sublieme reële object van de werkelijkheid is. Het dringt tot hem door dat het verlangde zich vanaf nu op een geheimzinnige plaats be-vindt: ‘Ik keek naar de aquaria, waarin de “paradijsvissen” zweefden door het groen als op een andere ster.’93

Van de weeromstuit lijkt de hoofdpersoon verlost te zijn ge-raakt van zijn imaginaire agressiviteit. Hij probeert de oude man ervan te overtuigen de kreet ‘Heil Hitler’ niet meer te gebruiken, omdat hij weet dat de partizanen in aan-tocht zijn. Maar wat blijkt, is dat deze figuur volledig toebehoort aan het symbolische systeem van het Derde Rijk: ‘Hij zei het alsof het hem werd voorgezegd. Ze hadden het hem ingestampt dat hij met zulke dingen te zeggen de Duitsers kon lijmen, zoals je vogeltjes kunt vangen door zout op straat te strooien. Hij dacht alleen aan de cultuur.’94

Zijn dagen lijken geteld, nu een symbolische wisseling van de wacht aanstaande is. Het verhaal ‘Het behouden huis’ laat goed zien met wat voor geweld de overgangs-fase tussen verschillende symbolische spelordes gepaard gaat. Dat geweld is het resul-taat van imaginaire spiegelvoorstellingen waarmee men kans denkt te zien om het Reële als het ware te koloniseren op het moment waarop de symbolische orde faalt. De ik-figuur ondernam een poging om de macht over de chaos te krijgen, door een huis te nemen als een voorstelling van de werkelijkheid waarmee hij zich kon inbeel-den samen te vallen met het reële. Nu die voorstelling de eigen onmogelijkheid heeft getoond, ziet hij in wat voor ‘eigenaardig spelletje’ de binnenstormende partizanen spelen wanneer ook zij grijpen naar de vervulling in het reële, wanneer ze zich in het huis tegoed doen aan ‘pruimenjenever’ en ‘vrouwen’.95

Het sadistische spelletje dat de partizanen met een ‘verguld frame’ opbouwen, toont de ik-figuur vooral de nietigheid van de vervulling die ze hier menen te kunnen winnen.

Zij trokken het behang van de muur en vergeleken wie de langste reep in één ruk had afge-scheurd. Hoe werd de winnaar beloond? De kolonel lag vastgebonden op de vloer, tegen de lambrizering. Zij hadden zijn hoofd door een schilderij geslagen, de lijst zat om zijn schouders. De winnaar ging naar hem toe en schopte hem. Toen riep hij iets tegen drie anderen die in de serre bezig waren geweest hun behoefte te doen in de bloemvazen en, hun broek ophalend, bij hem kwamen staan. Zij kantelden de vleugelpiano. Het deksel en de klankbodem wer-den eruit getrapt. De piano viel herhaaldelijk tegen de muur, het toetsenbord op de vloer. Zij wrikten een voor een de snaren uit het geraamte, die losschoten of braken met korte knallen.

92 vw 7, 330. 93 vw 7, 333. 94 vw 7, 333-334. 95 vw 7, 335-336.

Met de dikste snaren bonden zij de Duitser vast in het vergulde frame; als een dierenhuid spanden zij hem op. Hij was niet eens bewusteloos, al hield hij zijn ogen dicht. Maar zo nu en dan sloeg hij ze op en keek rond, en probeerde een punt van zijn zakdoek die hem kietelde, weg te blazen. Zijn lippen persten zich samen of hij iets proefde, zoals sommige mensen doen wanneer zij iets gezegd hebben dat zij zeer markant vinden. Maar hij zei niets.96

Intussen doorziet de ik-figuur dat de voorstelling van almacht geheel op bedrog be-rust. Zij die ‘voor kok moesten spelen’, denkt hij, ‘konden niets anders dan morsen.’97

De imaginaire eenheidsfantasie waarmee hij zijn wereld ordende, toont zich nu in haar tekort. Het huis komt hem voor als ‘enkel vuil’.98

Een desillusie rijker, laat hij zich weer opnemen in de symbolische orde. Hij ‘meldt’ zich bij de hoofdman en hoe-wel hij nooit echt veel van diens ‘opdrachten’ zal begrijpen, neemt hij er genoegen mee.99

Vanaf het moment dat hij weer spreekt, vindt hij ook de Spanjaard terug tegen wie hij zijn ‘verhaal’ kan afdraaien. Hiermee komt hij onbewust tot de acceptatie van het feit dat hij niet zelf het sublieme object van de wereld is. Vanaf nu begrijpt hij dat hij binnen het symbolische veld het spel om de symbolische hoofdprijs moet blijven spelen. Ook dat wordt duidelijk uitgebeeld. Buiten grist de ik-figuur ‘twee fototoe-stellen’ en een ‘polshorloge’ van het lichaam van de oorspronkelijke eigenaar. Het zijn symbolische hoofdprijzen (‘agalma’), die weliswaar terugverwijzen naar de (on)zalige spiegeltoestand in het huis dat het Reële gevangen moest houden, maar tegelijker-tijd het verlies hiervan markeren. Binnen de symbolische orde waarin de ik-figuur is teruggekeerd, zijn ze bruikbaar om status te winnen in de ogen van de medespelers: ‘Zij vroegen of ik de fototoestellen wilde ruilen. Ik voelde dat ik heel populair zou worden.’10 0

Maar met de terugkeer in het symbolische, is de imaginaire komedie van een eenwording met de chaos van het Reële verloren geraakt.

Ik keek voor de laatste maal om naar het huis. Alle ruiten waren uit hun sponningen gebar-sten. Ik zag armzalig dood riet in de bossen naar beneden hangen uit de gebroken plafonds die de hemel hebben voorgesteld. Ik keek het huis diep in de doodzieke keel.

Het was of het ook aldoor komedie had gespeeld, en zich nu pas liet zien zoals het in wer-kelijkheid altijd was geweest: een hol, tochtig brok steen, inwendig vol afbraak en vuiligheid.101

Zoals geldt voor de gedramatiseerde verteller van ‘Preambule’, moet de hoofdpersoon van ‘Het behouden huis’ het vanaf nu doen met een ‘restant’ van het reële, bewaard in de op zichzelf betekenisloze symbolen als fototoestellen en horloges. De fantasie

96 vw 7, 338-339. 97 vw 7, 337. 98 vw 7, 341. 99 vw 7, 335. 100 vw 7, 342. 101 vw 7, 342.

die hij opbouwde om zich buitenspel te kunnen wanen, is geïmplodeerd. Het verhaal heeft hem terug in het spel gezet, maar niet zonder hem de chaotische achterkant van het spel te tonen. Dat Hermans de imaginaire voorstelling van de hoofdpersoon ten onder liet gaan aan diens eigen geweld, en dat hij de hoofdpersoon de ‘dolste spron-gen’ liet maken om dat geweld vervolgens met ‘hoog spel’ te smoren, dat ontging Mu-lisch volledig, overtuigd als deze was van het heil van het communisme. Toch is de strategie die Hermans in dit verhaal toepast, zeker niet uniek in diens oeuvre. In het verhaal ‘Glas’ zien we dezelfde spelethiek in werking: waar de hoofdpersoon in alle ernst denkt samen te vallen met het reële, dient het spel zich na verloop van tijd on-verbiddelijk weer aan.