• No results found

Persoonlijkheid, poëtica en de taak van de schrijver

3.6 Spiegelspel: imaginaire identificatie

Als corps morcelé, een verbrokkeld lustlichaam bestaande uit een chaotisch amalgaam van onafhankelijk van elkaar opererende lustplekken die stuk voor stuk schreeuwen om bevrediging, wordt het kind volledig bespeeld door de buitenwereld. Het lustwe-zen bezit immers nog helemaal geen ‘Ik’, een eenheidsinstantie die de verspreide lust-functies coördineert. Lacan legt uit hoe het lustwezen zich pas via een listig identifi-catiespel met de anderen aan dit stadium van hulpeloosheid weet te onttrekken. Spe-lend met beelden die het van zichzelf en van anderen maakt zal het zich een eerste Ik construeren.

Deze wording van het Ik laat zich misschien nog het best beschrijven als een Ba-ron Münchausen-actie waarmee het lustwezen, via identificatie met een spiegelbeeld, zich aan zijn haren uit het moeras trekt en een min of meer stabiel Ik verwerft. Een Ik dat zich kan inbeelden meester te zijn van de chaotische flipperkast vol lustplek-ken, die hij was.112

Lacan heeft deze ontwikkeling beschreven in zijn beroemde voor-dracht van ‘Het spiegelstadium als vormend voor de functie van het Ik’ (1949), waar-van de oorspronkelijke, maar verloren geraakte versie overigens dateert uit 1936.113

In het spiegelbeeld – of in anderen waaraan het kind zich spiegelt – ontwaart het nog verbrokkelde amalgaam van lusteisen, plotseling, als vanuit het niets, een samenhan-gende gestalte waarmee het zich kan identificeren. Nu pas kan het lustwezen zich als

110 Lacan 1966, 70, 97 en 104. Engelse vertaling: Lacan 2006, 55, 78 en 85. 111 Lacan 2013, 159.

112 De Kesel 2002, 35. Zie voor de specifieke scène in het avontuur van Baron Münchausen door Rudolf Erich Raspe (1736-1794): Raspe 1977, 43. Hermans schreef overigens met veel bewondering over Raspe en zijn held Münchausen in Het sadistische universum 1 onder de titel ‘De zwarte humor van de baron Von

Mün-chausen’: vw 11, 35-44.

113 Het spiegelstadium is de Lacaniaanse versie van Freuds theorie van het narcisme. Zie voor een introductie in Freuds theorie van het narcisme zijn ‘Ter introductie van het narcisme’: Freud w 6, 326-355.

een eenheid constitueren. Dit noemt Lacan het imaginaire zelfbeeld. Het gaat gepaard met een jubelervaring.114

Volgens Lacan is dit beeld, verworven via de spiegel, de grond voor het menselijke Zelf, zijn Ik.115

De onderliggende, heterogene lusteconomie van het uitgangsstadium is hiermee helemaal niet verdwenen, maar wordt eerder, zo kan gezegd, ‘overschreven’ door een meer uniforme ordeningsinstantie, die in de coördi-natie van lustfactoren voorziet.

Wel moet worden bedacht dat het ontstaan van dit primaire eerste Ik, in de eerste plaats een gewiekste omdichting is geweest, die zich volledig afspeelt op het niveau van een virtueel, imaginair ‘spiegelspel’ met de omgeving (‘jeu en miroir’), waarin het lust-wezen een identiteit ontsteelt aan de ander.116

Op reëel niveau is het jonge kind daar-om nog niet minder hulpeloos en nog steeds volledig afhankelijk van zijn daar-omgeving. Maar zich spiegelend aan de anderen, speelt het infantiele lustwezen dat niet hij de an-deren nodig heeft, maar de anan-deren hém nodig hebben. Zijn imaginaire list bestaat erin te doen alsof het tekort aan lust niet bij hem ligt, maar dat hij zelf de vervulling is van het tekort van de ander.117

In realiteit is het lustwezen nog een en al ‘vraag’ (‘deman-de’) om lust, maar het kind draait de zaak om, en beeldt zich imaginair in dat het de anderen zijn die ‘vragen’ hebben naar het ‘antwoord’ dat bij hem ligt.118

Lacan noemt dit de ‘imaginaire identificatie’ van het kind die de rol aanneemt van ‘His Majesty the Baby’. De majesteitelijke baby waant zich de zin en bestaansreden van alles wat is.119

Deze imaginaire voorstelling van de werkelijkheid biedt ook meteen de mogelijk-heid betekenis te geven aan de overdaad aan vreemde, anders maar betekenisloze zee van woorden, kushandjes, grimassen en kuchjes waardoor hij van boven de wieg wordt overspoeld. Het lustwezen beschouwt deze rare tekens of symbolen als de vraag van de Ander. Hij komt dan tot de vaststelling dat hijzelf wel de betekenis moet zijn van al deze betekenaars die vanuit de buitenwereld op hem af worden gevuurd. Hij waant zich de ‘signifié de l’Autre’, de exclusieve invulling van het tekort van de Ander.120

Ofwel hij waant zich de raison d’être, de ‘missing link’ die de buitenwereld voorziet van de in totale lust voorzienende, ‘geliefkoosde compleetheid’.121

Dit verklaart meteen ook zijn gedrag als de majesteitelijke baby, die in zijn spiegelspel met de wereld overal zichzelf ziet gerepresenteerd (alles verwijst immers naar hem), en zich daarom het recht toe-eigent om de gemeenschappelijk geldende spelregels naar eigen goeddunken toe te

114 Lacan 1975, 190-191. Engelse vertaling: Lacan 1991b, 168.

115 Lacan 1966, 95. Engelse vertaling: Lacan 2006, 76. Zie ook: Gekle 1996. 116 Lacan 1975, 202. Engelse vertaling: Lacan 1991b, 179 en 179 n.5. 117 Lacan 1975, 191-194. Engelse vertaling: Lacan 1991b, 169-170. 118 Lacan 1966, 814. Engelse vertaling: Lacan 2006, 689-690. 119 Lacan 1966, 59 en 105. Engelse vertaling: Lacan 2006, 44 en 86.

120 Lacan 2013, 27. Dit wordt veel vaker gethematiseerd. Vgl. idem. pagina 167, 179 en 230. Of waar Lacan spreekt van het ‘Ik van het discours’ in: Lacan 1966, 809. Zie ook: De Kesel 2002, 42 en Van Haute 2000, 149-154.

passen. Hij waant zichzelf het sluitstuk van die wereld, dat de wereld compleet maakt tot een genotgevend geheel. Denk aan kinderen, zegt Lacan, die ervan genieten om woorden doelbewust foutief toe te passen, alsof zij het alleenrecht hebben genomen om te beslissen over de betekenis ervan.122

Dankzij de imaginaire identificatie met het spiegelbeeld kan het lustwezen zichzelf zien als de ‘ideale eenheid’, als een ‘heilzaam imago’.123

Maar hoe zaligmakend deze imaginaire zijnsmodus ook mag lijken, erg functioneel en houdbaar is hij niet. Al was het maar omdat het zopas verworven beeld van het Ik een al te dwingende, rigoureuze ‘fixatie’ is van de ‘oorspronkelijke, organische chaos’ waaraan het lustwezen zich dacht te hebben ontrokken.124

Wanneer keer op keer blijkt dat het niet zo is dat hij als een almachtige marionettenspeler de lust schenkende, eerste ‘ander’ (‘moeder’) aan een touwtje heeft, maar dat zij ‘komt en gaat’, moet hij op een goed moment aanvaarden dat er nog steeds iets tekort schiet, en dat hij toch niet samenvalt met de essentie van de werkelijkheid.125

Definitieve bevrediging blijkt dan onmogelijk.

De radeloosheid die hier het gevolg van is, uit zich in agressie en rivaliteit jegens de Ander, die hij percipieert in symptomatische angstfantasieën van verbrokkeling.126

Sterker nog, uiteindelijk zal de agressie om het aanhoudende tekort zich gaan richten op het gefixeerde beeld van het Ik zelf, dat hoe langer hoe minder als oplossing wordt ervaren en steeds meer gaat gelden als een sta in de weg die het lustwezen ervan weer-houdt werkelijk lustvol en compleet bevredigd op te gaan in de Ander, de buitenwe-reld. Hierin vindt volgens Lacan het paranoïde fantasiebeeld van de ‘dubbelganger’ zijn oorsprong, als de veruitwendiging van het spiegelbeeld van de ‘ideale eenheid’, die het lustwezen frustreert om daadwerkelijk tot lust te komen.127

In laatste instantie moet ook dit zelfbeeld ‘vernietigd’ worden om de eenwording met de realiteit tot stand te brengen.128

Ook dat zou echter een wanhoopsdaad zijn, die hem alleen maar weer zou terugwerpen op het door onlust geplaagde corps morcelé.

Volgens Lacan treedt er vervolgens een ‘culturele interventie’ op die noodzakelijk is om dit imaginaire, ‘alles verslindende spel’ te doorbreken.129

Het spiegelspel zet im-mers voortdurend aan tot een gekmakende, onleefbare tweestrijd tussen de perfecte orde waarvoor het kind garant meent te staan en de totale chaos die het bedreigt.130

Het Ik is in het spiegelspel volledig in beslag genomen door het gevecht om het

defi-122 Lacan 1975, 188-189, 202 en 255. Engelse vertaling: Lacan 1991b, 166-167, 179 en 230. 123 Lacan 1966, 113. Engelse vertaling: Lacan 2006, 92.

124 Lacan 1966, 116. Engelse vertaling: Lacan 2006, 94. 125 Lacan 1998a, 175 en Pluth 2007, 69-72.

126 Zie hiervoor Lacans essay ‘Agressiviteit in psychoanalyse’. In: Lacan 1966, 82-123. Zie ook Lacan 1966, 809-810. Engelse vertaling: Lacan 2006, 82-101 en 685-686.

127 Lacan 1966, 95 en 109. Engelse vertaling: Lacan 2006, 76-77 en 88-89. 128 Lacan 1975, 195-196. Engelse vertaling: Lacan 1991b, 172.

129 Lacan 1975, 194. Engelse vertaling: Lacan 1991b, 171. 130 Lacan 1966, 98. Engelse vertaling: Lacan 2006, 79.

nitieve antwoord te zijn voor de Ander, dat hem onvoorwaardelijke bevrediging moet schenken. Wil het kind sociaal kunnen gaan functioneren, dan moet het dit spiegelspel laten vervangen door een ‘spel van betekenaars’.