• No results found

Waar Gertie is, moet Debora komen: de symbolisering van het tekort

Ik heb altijd gelijk/‘Achter borden verboden toegang’

5.8 Waar Gertie is, moet Debora komen: de symbolisering van het tekort

Het echec van de politieke partij voert Lodewijk uiteindelijk terug naar zijn ouders, wat de inleiding vormt voor een fantasmatische ervaring. Om dit goed te kunnen dui-den, moeten we eerst nog eens terugblikken op de geschiedenis van Lodewijks jeugd en zijn verhouding met Gertie, die de lezer parallel aan de oprichting van de partij kreeg gepresenteerd. Lodewijk beleefde het ouderlijk huis als een Victoriaans basti-on, geregeerd door een autoritaire vader, die hem geen eigen weg gunde om een ge-wenste identiteit na te jagen. Voortdurend werd Lodewijk het gebrek aan finan ciële middelen en perspectief onder de neus gewreven. En net zoals het voor Hermans zelf moet zijn geweest (zie paragraaf 3.2), vertolkte moeder Stegman, uit angst voor alles wat vreemd en anders was, dezelfde paternaliserende rol. Ze wees haar zoon onop-houdelijk op de bordjes ‘Verboden toegang’ die ze tegenkwamen tijdens de gezamen-lijke boswandelingen.

Hij zag plotseling zijn moeder staan oreren, op een hete zandweg, een zwarte hoed op, rood hoofd, zweetplekken onder haar oksels. ‘Maar man, daar mag je toch niet in. Daar in de ver-te staat een bordje verboden toegang en kijk eens, hier staat ook al een bordje verboden toegang! Zie je nou wel dat ik gelijk heb …’97

Voor Lodewijk neemt moeder eveneens de gedaante aan van een vaderlijk superego (rood hoofd, zweetplekken onder haar oksels), die het gezag van vader (Kom hier!’) bestendigt op het moment dat ze haar ‘gelijk’ opeist, namelijk dat zich voorbij de bordjes niets anders bevindt dan een ‘verboden bos’ dat nooit mag worden betreden. Het gezin bleef dan ook ‘zover mogelijk bij de gevreesde bordjes vandaan’.98

Voor het uitroepen van het taboe was moeder mede verantwoordelijk: ‘Dat vond mijn moe-der veilig op die manier, alles verbieden, alles onmogelijk maken, niets uitleggen, niets vertellen.’99

Zelfs het huis leek het verbod uit te drukken.

95 vw 2, 206. 96 vw 2, 206. 97 vw 2, 175. 98 vw 2, 175. 99 vw 2, 65.

Mijn moeder heeft al haar kasten op slot. Als zij iets uit de huishoudkast moet hebben, opent zij de la van een buffet. Daar ligt de sleutel van een andere la. En in die la ligt de sleutel van het muziekkastje. En in het muziekkastje ligt de sleutel van de huishoudkast. Het hele huis is een estafette van sleutels.10 0

Lodewijk voelde zich klein gehouden. Het werd hem verboden gevolg te geven aan zijn eigen verlangen. Wat het allemaal nog erger maakte, was dat zus Debora, althans in de perceptie van haar broer, wél ruim baan kreeg. Zij was de oogappel van het ge-zin. Samen met Leendert studeerde ze rechten, en zette ze zich in voor de ‘Menselij-ke Waardigheid’ die overduidelijk verwijst naar het humanisme van Menno ter Braak: ‘Dat oerbrave meisje! En dan kwam hij [Leendert] haar halen in zijn auto om naar lezingen te gaan over Het Nationaal-Socialisme als Rancuneleer, of over de Mense-lijke waardigheid. Jawel!’101

Ze gold dan ook als het ‘Gouden Sleuteltje’ van vader en moeder. Dat ze aan de Zuidelijke Wandelweg door toedoen van Leendert stierf, deed hier niets aan af. Ze werd vereeuwigd tot het sublieme object in de ogen van de ou-ders.102

Voor Lodewijk betekende dit dat hij het thuisfront ervoer als een muur die hem uitsloot van alle aanspraak op die status. De redding had moeten komen van de symbolische orde, waarin eindeloos naar die ultieme status kan worden gezocht, zodat men niet onder ogen hoeft te zien dat die status helemaal niet bestaat. Maar in plaats daarvan ging Lodewijk zich verzetten tegen die orde, zeker nadat de studie Indologie op een dood spoor was beland. Psychologisch gezien zette hij zich dusdoende in we-zen al buitenspel: in het ‘verboden bos’ voorbij het grensbordje ‘Verboden toegang’. In Nederlands-Indië dacht hij vervolgens daadwerkelijk een primordiaal domein van alles of niets te hebben gevonden, waar hij zijn ‘unieke stoutmoedigheid’ en ‘bijna on-voorstelbare durf ’ kon laten gelden en direct kon acteren als een almachtige generaal, ook al had hij daar nooit voor doorgeleerd.103

Dat deze imaginaire houding van almacht uit niets dan onmacht voortkwam, wil-de bij Lowil-dewijk ook na wil-de weinig glorieuze terugkomst in Newil-derland niet indalen.104

Op een perverse manier probeert hij het eigen tekort te ontkennen, bijvoorbeeld door de manier waarop hij zijn vriendin Gertie gevangen houdt. Eigenlijk vindt hij Gertie maar ‘vreselijk om te zien’, maar een vrouw die naar zijn smaak in allerlei opzichten tekortschiet, is precies wat hij nodig heeft om het tekort bij zichzelf vandaan te hou-den.105

We zien dit perverse ‘spel van aantrekken en afstoten’ (zie paragraaf 3.9)

duide-100 vw 2, 98.

101 vw 2, 60. Zie ook pagina 101 en Menno ter Braak, Het nationaal-socialisme als rancuneleer (Assen 1937), op-genomen in Braak vw 570-594, waarin tevens het essay ‘Don Quichotte of de menselijke waardigheid’, 240-262.

102 vw 2, 100.

103 Vgl. vw 2, 66-67, 77 en 257.

104 Zie over het belang van het thema van onmacht en almacht bij Hermans: Raat 1995. 105 vw 2, 132.

lijk in werking wanneer hij Gertie mee uit winkelen neemt.106

Het stel arriveert bij het luxe warenhuis Hirsch, waar Lodewijk zich herinnert hoe Debora hier vier keer per dag moet zijn langsgekomen op de weg naar school. Het gezin was te arm om zich deze kleren voor Debora te kunnen veroorloven, en Lodewijk veronderstelt dat ze de etalages met jaloezie moet hebben gadegeslagen.107

Hier ziet Lodewijk kans om postuum haar mythische positie van het sublieme object in te nemen. Lodewijk heeft namelijk het geld van de familie Van Peekum op zak. Kortstondig denkt hij aan ‘alles’ wat hij miste tijdens zijn jeugd, om vervolgens Debora in te ruilen voor Gertie. Nu waant hij zich in staat om deze nietszeggende vrouw, die in zijn ogen een en al tekort representeert, op te dirken tot een seksbom die alle verlangens bevredigt.

Toen zag hij haar in spiegelbeeld, haar kale regenjas, haar brillenglazen, bij een roze torso dat omspannen werd door een zwartsatijnen harnas en verchroomde standaards waar nevelach-tige nachthemden van afstroomden.

‘Je moet ook kousen kopen.’

Zij drukte haar vettige haren tegen zijn wang.

‘Ik ben zo gelukkig! Gekke Lodewijk, gekke Lodewijk. Kom, zouden we nu niet verder-lopen?’

Hij wees naar een gele sweater, geëtaleerd op een van die metalen geraamtes met kogel-vormige houten borsten die in en uitgeschroefd kunnen worden.

‘Dat zou jou goed staan,’ zei hij, denkend: ik zal je veel laten eten, elke dag. Zij moet wor-den uitgeschroefd! – Van die borsten waarmee filmsterren iemand op een plaatje aankijken met een gezicht van: Denk eraan, het zijn twee bommen die bijna ontploffen! Omhels mij, of je krijgt de stukken in je gezicht!108

Het is niet zijn vriendin die Lodewijk hier aanbidt, want in dit narcistische tafereel aanbidt hij vooral zichzelf. Hij moet haar steeds weer neerzetten als iemand die ge-tekend is door een tekort (bebrild, met ‘vettige haren’, enzovoort), zodat hij zichzelf kan zien als degene die de macht heeft om dat tekort op te vullen. Hij is het die haar kleren kiest. Door haar pervers te modelleren, kan hij zich inbeelden dat hij het unie-ke reële gelijk in pacht heeft, een ‘gelijk’ dat hij niet onderhevig acht aan aangeleerde symbolische modeopvattingen en andere sociale codes: ‘Ik kies verdomd vlug. Ik heb het jong geleerd. Ik mocht op vrije middagen niet op straat spelen. Ik was te voor-naam voor de jongens van onze buurt […].’109

Toch lukt het ook hier niet blijvend om de symbolische associaties op een afstand te houden en dichtbij zijn reële gelijk te blijven. Wat frustreert, is dat Gertie maar niet ophoudt te spreken over ‘geestelijke waarden’ (symbolische idealen), die Lodewijk associeert met het woord ‘prijs’ en dus met zijn vader, die over niets anders kon spreken dan de financiën.

106 vw 2, 132-140. 107 vw 2, 136. 108 vw 2, 134. 109 vw 2, 139.

Mijn vader zei: Geld van andere mensen opmaken, dat kunnen ze goed. Met een vlag in een optocht lopen en maar schreeuwen van de maatschappij deugt niet. – Maar ze vergeten dat ze zelf niet deugen.110

Het leidt tot een gevoel van ‘raadselachtige beklemming’ dat hem ‘overrompelt’.111

In-eens – en zijns ondanks – overmant hem het gevoel dat het niet mogelijk is aan het symbolische universum te ontsnappen: ‘Hij zag zijn vader niet als persoon, of zelfs maar als geestverschijning vaag voor zich. Hij was van hem omhuld, als door een sar-rende gevangenis van elastiek.’112

Alle imaginaire trucs van de verbeelding ten spijt, lukt het maar niet om de sultan-positie van het reële te handhaven. Dat geldt ook voor de scène waarin hij Gertie gevangen houdt. Hij kan haar blijven versieren, haar leeg-heid blijven vullen met de volleeg-heid waar hij zichzelf voor houdt, maar het reële tekort blijkt niet op te vullen.

De sultan van Djocja heeft veertig vrouwen, geëpileerd van wenkbrauw tot voetzool! Die Gertie! Er bestaan vrouwen die diamanten dragen en kleren van Fath of Dior. Er zijn vrou-wen die goed piano spelen of eerste prijzen winnen met wedstrijdvliegen. Of tenminste een goed parfum gebruiken. Maar zij stinkt. De vrouwen van de sultan van Djocja mogen haast niet drinken om goed droog te blijven. Veertig vrouwen. Ben ik nog wel een man in ver-gelijking met zo’n sultan? Verpleegsters lopen de legers achterna zoals in vroeger eeuwen de hyena’s. Ze stinkt naar lysol, bloed en dood. De sultan van Djocja … Goed, daar heb ik niets mee te maken.113

Is het moment van het ‘che vuoi’ dan toch naderbij gekomen? Het lijkt er wel op wanneer Lodewijk letterlijk uitroept: ‘Wat moet ik?’ […] ‘Hoe had ik het moeten klaarspelen?’114

Het dringt tot hem door dat hij iets ‘alleruitzonderlijks’ had moeten zijn om zich buiten de symbolische orde te plaatsen en zijn vader (en eigenlijk ieder-een) te overtroeven. Maar het Reële vertegenwoordigen, dat is iets wat hij nu onhaal-baar acht: ‘het grootste zou nog niet groot genoeg zijn geweest’.115

Van de weeromstuit besluit Lodewijk zijn ouderlijk huis te bezoeken en zijn gym-nasiumdiploma op te halen, om werk te zoeken. Wat dan blijkt, is dat hij zich gewon-nen geeft aan de bestaande spelregels. Als een ‘afgericht dier’ loopt hij thuis de trap op om zijn afgedragen legerpak te verruilen voor burgermanskledij.116

Hoewel het leger-uniform eveneens staat voor een symbolisch keurslijf, wordt hier juist met het afstand

110 vw 2, 139. 111 vw 2, 139. 112 vw 2, 205. 113 vw 2, 288. 114 vw 2, 254-255. 115 vw 2, 255. 116 vw 2, 256 en 287.

doen van het pak de symbolische castratie uitgedrukt,117

omdat hij het legerpak niet associeert met de wet, maar met de reële vrijheid van het chaotische oorlogsgebied van Indonesië. Dat hij het burgerpak aantrekt, betekent hier dat hij deze imaginaire illusie moet opgeven. Dat wordt nog eens bevestigd wanneer zijn vader begint te doceren over mensen die ‘de gebraden haan uithangen van andermans centen’. Plotseling ziet Lodewijk tegelijkertijd een tweede, meer abstracte instantie meespreken, een symbo-lische autoriteit die hij maar beter kan gehoorzamen: ‘Hij weet niets, maar hij is goed op de hoogte. Hij heeft een tweede gezicht! Hij weet alles!’118

Moeder blijkt niet de gevangenisdirectrice te zijn die ze in zijn herinneringen was. Ze geeft hem nota bene de sleutel om de zolder open te doen. Het blijkt de sleutel die toegang biedt tot het symbolische spel. Op zolder stuit Lodewijk op allerlei spel-letjes, tijdschriften, kranten en advertenties die hem in contact brengen met zijn sym-bolische identiteit. Zo vindt hij als eerste de blokkendoos waarmee een mannetje ge-bouwd kan worden. Het spel herinnert eraan dat zijn ouders toekeken en hielpen om de puzzel in elkaar te zetten. Hij kan niet anders dan constateren dat hij niet degene is die heel de werkelijkheid naar zijn eigen hand kan zetten. De puzzel die hij aantreft, is nog net zo onoplosbaar als vroeger, toen zijn ouders te hulp schoten wanneer het niet lukte de stukken op de juiste manier in elkaar te schuiven.

Hij nam de blokken uit het doosje, bouwde voor het eerst van zijn leven het mannetje op zonder dat er wakende ogen op hem rustten, brak het echter onmiddellijk weer af en slaagde er niet in de blokken weer in het doosje te krijgen, waar ze precies in behoorden te passen.119

Nee, hij was nooit de generaal als Lodewijk Napoleon geweest, maar hooguit een hulpeloos ‘verwrongen soldaatje’, zoals de poppetjes, gekregen van grootvader.120

Ver-volgens richt Lodewijks aandacht zich op de krantenberichten en advertenties die zijn moeder heeft bewaard. Het zijn berichten over ‘gedenkwaardige gebeurtenis-sen’, vooral royaltynieuws.121

Zijn oog glijdt verder over de pagina’s in een avondblad van 10 mei 1940: de dag van de Duitse inval van Nederland. Bericht: in een Engels-talige radiorede heeft de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken het Rijk en de hulpbronnen ter beschikking gesteld aan de geallieerde troepen in de strijd tegen Duitsland. ‘Door de toetreding van Nederland beheerschen de Geallieerden het overgrote deel

van de tin-, rubber-, copra- en palmolieproductie.’122

Waarop Lodewijk opnieuw het gevoel bekruipt alsof hij iets moet ‘inslikken’: ‘Who holds Indonesia, holds … Well, we don’t

117 Zoals wel het geval was in hoofdstuk drie, paragraaf 4.5. 118 vw 2, 266.

119 vw 2, 268. 120 vw 2, 270. 121 vw 2, 270. 122 vw 2, 275.

hold it anymore!’123

Indonesië was het onontgonnen gebied waar Lodewijk de plaats van het superego wilde innemen, maar het land is onder gezag van internationale spel-regels komen te staan. Als hij hier al dat Reële had, dan is het nu verloren. En alsof de gifbeker nog niet leeg genoeg is, leert hij dat zijn manier om Gertie om te vormen tot een sekssymbool, helemaal niet uit zijn eigen koker kwam, maar hem evengoed was ingegeven door de mode uit zijn jeugd.124

En vervolgens wordt hij plotsklaps geconfronteerd met de overlijdensadvertentie van zijn zus. De advertentie doet Lodewijk nog eens beseffen dat de symbolische orde niet correspondeert met de realiteit zoals die is. Van een ongeval was immers geen sprake, het was een moord of zelfmoord. Maar wanneer hij terugdenkt aan het be-grafenisritueel waarbij vader voorlas uit Shakespeare’s The Tempest (‘O, I have suffered with those that I saw suffer’), moet hij bekennen dat het tenminste ‘klonk als zijn ant-woord op de vraag waarom zij het had gedaan.’125

Het symbolische spel, hoe

inconsis-123 vw 2, 275. 124 vw 2, 276. 125 vw 2, 282.

tent ook, voorziet het ondraaglijke en onbegrijpelijke toch van een zekere betekenis. Lodewijk geeft het tegenstribbelen op. ‘Heel goed’, denkt hij, ‘terwijl hij opstond in de chaos van krantenpapier, boeken, speelgoed en oudroest.’126

Omdat hij heeft geaccepteerd dat de betekenis niet bij hem ligt, maar afhankelijk is van een sociaal spel, is de noodzaak verdwenen om zijn vriendin Gertie aan te hou-den. Door te bekennen dat hij geld stal van de Van Peekums, weet hij haar van zich af te schudden. En dan, wanneer Gertie zich uit de voeten heeft gemaakt, wordt hij nog maar eens geconfronteerd met de inconsistente veelheid aan symbolische boodschap-pen waardoor hij zich aangesproken voelt. Vanaf een reclamezuil vertellen deze ge-boden wat hij moet doen om tot de symbolische orde toe te treden en bevredigd te worden in zijn bestaan – de militante houding moet bijvoorbeeld worden ingewisseld voor altruïsme ten opzichte van het Indonesische eiland Ambon, maar ook het drin-ken van Amerikaanse frisdrank wordt aangemoedigd. Het gaat niet eens zozeer om de inhoud van die symbolische boodschappen, want op een volgende reclamezuil kan net zo goed het tegenovergestelde worden beweerd. Waar het om gaat is de ervaring dat hij zich onmogelijk aan deze betekenaars kan onttrekken, dat hij door ze wordt aan-getrokken, omdat hij tekort schiet, zoals iedereen. En die ervaring van tekort brengt hem eindelijk terug bij zijn persoonlijke fantasma van het verlies dat hij lange tijd had proberen te ontkennen, en waarin zijn zus een hoofdrol vertolkt.

dorst kent geen seizoen drinkt coca-cola stichting ‘door de eeuwen trouw’

helpt ambon!

Plotseling had hij de indruk dat de voetstappen weer luider werden, dat Gertie zich bedacht had en terugkeerde. Toen het geluid zeer dichtbij gekomen was, waagde hij het om de be-plakte cylinder heen naar de zijstraat te gluren.

Maar het was Debora die de hoek omkwam en rustig naast hem voortwandelde zonder iets te zeggen.

Zij liep daar maar gewoon in de wintersavond. Hij had het koud in zijn dunne regenjas. Maar zij wandelde daar zomaar zonder mantel, met haar platte boezem onder haar blauwe truitje, zelf gebreid, slordig. Je mag wel eens breien leren, hoe moet jij nu ooit een goede huisvrouw

worden?127

Met dit dramatische symbolische castratiemoment (het cursief is van de impliciete au-teur en benadrukt dat het om de stem van vader of moeder gaat) komt het definitief tot een perspectiefwisseling bij Lodewijk. Het was niet zo dat Debora bij voorbaat het hebbeding was van vader en moeder. Ook zij werd geplaagd door hun dwingelandij.

126 vw 2, 283. 127 vw 2, 297.

Maar ze protesteerde op haar eigen manier. Ze hield zich niet aan het traditionele ver-haal van de ouders, of het seksistische ideaalbeeld van Lodewijk. Ze breide haar eigen trui, ze realiseerde haar verlangen in een eigen verhaal, wat haar op een bepaalde ma-nier zo autonoom maakt als een Hoofse dame:

Zij had niets te maken met Fit-Form’s antwoord op 1940! Zij las liever Plato, Homerus en Shakespeare. Daar was zij, in haar voor de mode van 1940 veel te lange rok, haar dikke katoe-nen kousen, haar grote puntschoekatoe-nen met een riempje over de wreef. Daar liep zij met haar grote passen of zij haar handelskoffertje met schriften, Latijnse en Griekse boeken naar het gymnasium zeulde. Maar zij droeg niets. Ze keek zo nu en dan glimlachend naar hem op, ze zei nog altijd geen woord. Zij verloor niet haar kleuren in het natriumlicht.128

Dat zijn ‘superieure, grote zuster’ in boekenwijsheden verdween, vindt Lodewijk mee-lijwekkend. Maar intussen is er wel iets veranderd in de manier waarop hij zich tot haar verhoudt. Als een schim ‘in het licht van het natriumlicht’ symboliseert ze zijn verlies van het reële. Eerder stelde Lodewijk zich voor dat hij haar buitenaardse plaats kon innemen. Hij zag zichzelf beschenen door het neonlicht (zie paragraaf 5.5): hij was degene in het bezit van de sleutel tot de wereld (Key). Hij had het absolute gelijk in handen. Het was een voorstelling die hij volhield, onder andere door Gertie in zijn spelletje te vangen. Maar nu beseft hij dat Debora met haar dood het antwoord op het verlangen met zich meesleurde ‘aan de lopende band van de tijd’.129

Van een alwetend subject met het antwoord op alles, transformeert Lodewijk in die van iemand die niets anders kan dan verlangend zijn orakel te bevragen. Hij kan niet meer volhouden zélf