• No results found

Geen spelbreker maar een speler, dat is de these die centraal staat in dit boek. De schrij-ver Hermans is een speler, die met zijn romans en schrij-verhalen een literaire vorm van kri-tiek bedreef waarvoor men tot nu toe geen oog heeft gehad, en die op allerlei manie-ren inhaakt op het actuele denken over mens en maatschappij. Dit perspectief laat de ethische functie van zijn literatuur in de samenleving uit de verf komen.

Om zicht te krijgen op het maatschappelijk belang van Hermans’ literatuur gebruik ik een literatuurwetenschappelijk perspectief geënt op twee benaderingen die gelden als elkaars tegenpolen binnen het veld van de cultuurwetenschap: esthetica én cultural

studies. Esthetica staat voor het denken over de verbeelding en de waarde van kunst

als kunst. De esthetica probeert de vinger te leggen op de bijzondere schoonheids-ervaring die literatuur als kunstvoorstelling kan bieden, en die zich onderscheidt van ervaringen in andere culturele domeinen zoals ideologie, religie of de wetenschap.174

De ‘cultural studies’-benadering laat diametraal daartegenover zien hoe literatuur

al-171 vw 11, 143. 172 vw 11, 137.

173 Zie bijvoorbeeld: Raat 2010, 156-158.

tijd deel uitmaakt van andere sociale spelmodellen die de realiteit vormen: van poli-tiek en ideologie tot rechtspraak, zingeving en moraal. Ik sluit me volmondig aan bij de leidende gedachte van deze cultuurwetenschap, namelijk dat kunst en literatuur, politiek en psychologie, ontwikkelingen in de wetenschap, traditie, religiositeit, ethiek en zingeving, dagelijkse omgangsvormen, seksualiteit en gender geen ‘gescheiden we-relden’ zijn, maar een ‘dynamisch geheel’ vormen, en maakt dat de literaire tekst niet zonder zijn context kan worden beschreven.175

Cultural studies en aanverwante bena-deringen als ‘New Historicism’ en ideologiekritiek bleven lange tijd verscholen in de periferie van de naoorlogse neerlandistiek.176

Centraal in de Nederlandse letterkunde stond immers de status aparte (‘autonomie’) van literatuur. Het literaire werk moest gerekend tot het domein van het zuiver esthetische. De contextuele benadering roept immers de vrees op dat het kunstwerk wordt gereduceerd tot een discursief medium en daarmee louter als een doorgeefluik wordt gezien van politieke en morele bood-schappen, een gevaar dat de cultuurfilosoof Maarten Doorman bij de cultural studies-benadering vreest:

Literatuurwetenschap, filosofie, sociale wetenschappen en academische maatschappijkritiek verenigden zich in de praktijk van cultural studies, waarin niet alleen de kunstenaar maar ook het kunstwerk uit het zicht begon te raken omdat het als voertuig van ideeën, maatschappij-hervorming en academische metakritiek verdampte.177

Ook ik denk dat literatuur (als kunstvorm) alleen op maatschappelijke waarde kan worden geschat wanneer men de esthetische factor onderkent die literatuur in het spel brengt. De literaire schrijver is geen filosoof, socioloog, historicus, politicus of natuurwetenschapper en juist daarom kan hij/zij iets toevoegen. Maar wat de litera-tuur toevoegt aan het sociale, kan alleen worden beschreven door de context erbij te betrekken. Daarom wil ik ook een bijdrage leveren aan de neerlandistische her-waardering van cultural studies en de ‘cultural turn’ die thans gaande is, en ook aan-sluiten bij wat wel ‘ethische wending’ in de literatuurwetenschap wordt genoemd.178

In het speldenken vond ik een mogelijkheid esthetica en cultural studies te combi-neren, waardoor de omissies van beide richtingen zoveel mogelijk kunnen worden

175 Hanssen 2006, 210.

176 Zie Baetens & Verstraete 2002, Vaessens 2009, 225, Meijer 2013, Hanssen 2006, 210-211 en Heynders 2009. 177 Doorman 2004, 139.

178 Een goed voorbeeld van een onderzoek naar hoe Multatuli’s literatuur in verband kan worden gebracht met de ideologische context is de dissertatie De buik van de lezer (2008) door Saskia Pieterse. Léon Hanssen las Vasalis duidelijk vanuit een cultural studies-perspectief in Een misverstand om in te geloven (2007. Verder valt te denken aan het onderzoek van neerlandici als Agnes Andeweg, Rosemarie Buikema, Maaike Meijer en Frans-Willem Korsten. Zie over de ‘ethische wending’ in de literatuurwetenschappen, onder meer in gang gezet door Wayne Booth, Martha Nussbaum, Richard Rorty en Derek Attridge: Davis 2001. Zie ook: Dijk 2013, Ruiter & Smulders 2015 en de eerste dissertatie in het Nederlands taalgebied die aansluiting zoekt bij de ethische wen-ding: Sergier 2012, over Frans Kellendonk.

ondervangen, en we het werk van een moderne schrijver als Hermans kunnen be-grijpen als een uniek esthetisch spel dat juist in die hoedanigheid maatschappijkri-tische waarde en een ethische functie heeft. Met de beproefde methode van de in-terdisciplinaire literatuurwetenschap, waarin narratologie en minitieuze analyse van de tekstuele details (‘close reading’) – in dit geval – in dienst wordt gesteld van het speldenken, wil ik een perspectief ontwikkelen op het maatschappelijke belang van Hermans’ artistieke productie. Ik zal zijn essays, verhalen, romans en zijn fotografie onder de loep nemen en deze bezien als een specifiek soort spel in het grote spel van ideologie en wetenschap.

Maar voordat ik daartoe overga, zal ik, in hoofdstuk twee, de academische recep-tie van Hermans beschrijven. Hierin is vooral de norecep-tie van het modernisme bepalend geweest. Door de specifieke invulling die in de Hermans-literatuur aan het moder-nismeconcept is gegeven, is volgens mij een te beperkt beeld ontstaan van het spel dat Hermans als literaire schrijver heeft gespeeld. Dat is het beeld van de modernistische schrijver als afzijdige figuur die moedwillig buitenspel staat, en geen mogelijkheden ziet om de werkelijkheid kritisch tegemoet te treden en een ethisch oordeel te vellen. Modernisten verhielden zich sceptisch tegenover de werkelijkheid. Als gevolg hiervan zou de boodschap van hun literatuur niet meer kunnen behelzen dan epistemologisch en ethisch nihilisme. De werkelijkheid is onkenbaar, dus valt er ook niet te oordelen over ‘waarheid’ of ‘leugen’, laat staan over ‘goed’ of ‘kwaad’.179

Door Hermans’ werk op te vatten als een epistemologie en ethiek van het spel zie ik mogelijkheden om dit beeld bij te stellen, overigens zonder het centrale modernistische uitgangspunt van de ‘onkenbaarheid van de werkelijkheid’ helemaal ongedaan te wil-len maken. Maar Hermans’ literatuur laat zien dat de onkenbaarheid niet automatisch voert tot epistemologisch en/of ethisch relativisme. Ook in een wereld die wordt gere-guleerd door spelhoudingen en spelvormen die geen vaste grond kennen en een ‘indivi-dueel hypothetisch ontwerp’ vormen (Raat), kan men over die spelhoudingen en spel-vormen kritisch oordelen.180

Dat dit speldenken al besloten ligt in Hermans’ literatuur-opvattingen, laat ik zien in hoofdstuk drie, het eerste interpretatieve hoofdstuk, waarin ik de vergelijking zoek tussen Hermans’ poëticale essayistiek en het speldenken dat ik destilleer uit de filosofie van psychiater-filosoof Jacques Lacan en filosoof Slavoj Žižek. Hun speltheorie overbrugt naar mijn idee de kloof tussen cultural studies en esthetica.181

Vervolgens concentreer ik mij op Hermans’ fictionele werk. In hoofdstuk vier bespreek ik een verhalend essay (‘Preambule’) in relatie met twee complexe

verha-179 Raat 2010, 156-157. 180 Raat 2010, 156.

181 Zie de inleidingen op cultural studies door Barker 2012 (pagina 97 e.v.) en Lewis 2008 (pagina 137-140) waarin Lacan een belangrijke plaats is toegekend. Zie ook het artikel over Lacan en cultural studies door Davis 1991 en de cultural studies-toepassingen met behulp van Lacan in MacCannell 1986, MacCannell 1991, Paradis 20 07 en Vadolas 2009. Zie voor de Lacaniaanse esthetica Vande Veire 2007, 271-301.

len uit de verhalenbundel Paranoia, ‘Het behouden huis’ en ‘Glas’. Het zijn verhalen die tot nu toe zijn geïnterpreteerd als hét voorbeeld van de totale onkenbaarheid van de werkelijkheid. Er zou in deze verhalen geen onderscheid meer te maken zijn tussen geestelijk gezond en waanzinnig. Evenmin tussen goed en kwaad: louter ‘het recht van de sterkste’ zou bepalend zijn voor wie het gelijk aan zijn zijde krijgt.182

Ik wil laten zien dat de verhalen inzicht verschaffen in de werkelijkheid als spel. Het maakt deze verhalen niet minder subversief, maar toont juist dat ethiek berust op slechts een leeg spel, dat geen vaste grond kent, maar daarom dwingender is dan elk idealisme.

In het vijfde hoofdstuk laat ik zien hoe Hermans’ spelfilosofie beslissend was in polemieken en debatten over ideologie en politiek die in zijn tijd actueel waren. Ik bespreek de roman Ik heb altijd gelijk (1951), beroemd en berucht geworden in de li-teratuurgeschiedenis vanwege de rechtszaak die werd aangespannen tegen de auteur. Daarna richt ik me ook op de historische casuïstiek van de Tweede Wereldoorlog in-zake de dubbelspion Christiaan – ‘King Kong’- Lindemans en de malafide jodenhel-per Friedrich Weinreb. Meer dan dat Hermans als een onderzoeksreporter de uitein-delijke waarheid omtrent deze personen wilde achterhalen, wees hij hen een plaats toe in de menselijke komedie.

In het zesde hoofdstuk kom ik terug bij wat de lakmoesproef voor de geloofwaar-digheid van het spelperspectief kan heten: de natuurwetenschap. Zoals we gezien heb-ben, speelt ‘science’ een grote rol in Hermans’ leven en wereldbeeld. De natuurweten-schap speelt ook een belangrijke rol in zijn verhalen. In tegenstelling tot wat uiten-treuren beweerd is, namelijk dat Hermans ook met zijn literaire verhalen een scherp onderscheid wilde maken tussen waarheid en fictie, ben ik van mening dat het spel-denken in zijn werk een wetenschapskritiek behelst.183

Ik bespreek de roman Nooit

meer slapen (1966) in relatie tot het motief van de fotografie. De camera was voor

Her-mans het medium bij uitstek om de concrete werkelijkheid haarscherp en vrijwel on-bemiddeld te representeren. Het artistieke belang van zijn eigen fotografie en het in-termediale verband tussen de fotografie en de literatuur worden echter pas begrijpe-lijk vanuit het spelparadigma. De foto vormt de enigmatische kern waar het spel van de mens voortdurend omheen blijft cirkelen.

182 Raat 1985, 189.

183 Het standpunt dat Hermans via de literatuur de geest klaarstoomde voor de natuurwetenschappelijke en geologische blik op de werkelijkheid wordt bijvoorbeeld verwoord in: Vermeiren 1986, 106; Kusters 1999, Rui-ter 2001, Havenaar 2003, 43 en 97 en Bruyn 2013.

1.8 Verantwoording

Wat betreft de primaire literatuur die als het corpus van dit onderzoek geldt, een se-lectie uit het oeuvre van Hermans, verwijs ik zoveel mogelijk naar de geannoteerde

Volledige Werken, met vakkundige precisie bezorgd door de editeurs van het Huygens

Instituut voor Nederlandse Geschiedenis te Den Haag en fraai uitgegeven door De

Bezige Bij. Sinds 2005 is ongeveer de helft verschenen van de Volledige Werken-reeks,

die in de nabije toekomst 24 banden omvat (vw 1-24). De nawoorden van de

Volle-dige Werken ontsluiten bovendien een schat aan informatie betreffende het

correspon-dentiearchief van Hermans, aanwezig in het Letterkundig Museum in Den Haag. Te-vens heb ik ter ondersteuning van mijn interpretaties geprofiteerd van de tweedelige biografie van Willem Otterspeer (2013, 2015). Ik kreeg overigens zelf de toestemming van de erven Hermans en het Willem Frederik Hermans Instituut (wfhi) om corres-pondentie op te sporen uit het correscorres-pondentiearchief, dat niet publiekelijk toegan-kelijk is. Daarnaast heb ik ‘ondersteunend bewijs’ uit de vele geschreven interviews die Hermans toestond, niet ongebruikt gelaten. De meest interessante interviews zijn door Frans A. Janssen verzameld in de handzame en gemakkelijk raadpleegbare inter-viewbundel Scheppend nihilisme. Wanneer het betreffende interview hier te vinden is, wordt naar de pagina’s verwezen in de laatste en uitgebreide druk van Scheppend nihi -lisme (sn). Citaten uit een vreemde taal heb in het Nederlands geciteerd, tenzij anders aangegeven met gebruik van een bestaande vertaling. Wanneer er geen Nederlandse vertaling beschikbaar is maar wel een Engelse, verwijs ik vanwege de vaak betere be-schikbaarheid en hanteerbaarheid ook naar de vindplaats in die editie.

Moderniteit, modernisme en de ‘onmogelijkheid’