• No results found

Ik heb altijd gelijk/‘Achter borden verboden toegang’

5.5 De wet stellen

Uit een volgende fantasie die bij Lodewijk opkomt, kunnen we opmaken waarom diens symbolische identificatie met het taalspel van vader en vaderland spaak liep. Zijn gedachten dwalen af naar een oudejaarsavond bij oom en tante. Zijn strenge vader, die pronkt met een fles wijn die door oom is betaald, benoemt zus Debora als de ‘lust in huis’. Vandaar dat zij wél een cadeautje krijgt, terwijl Lodewijk als ‘bron van onrust’ wordt overgeslagen.50

Waargebeurd of niet, duidelijk mag zijn dat Lodewijk nooit een voorbeeld in vader kon zien waarmee hij zich kon identificeren. De gastheer uithan-gen zonder eiuithan-gen wijn, maakte de vader des huizes als een keizer zonder kleren, die

47 vw 2, 40. 48 vw 2, 43. 49 vw 2, 44. 50 vw 2, 43.

volgens de zoon het recht niet had om de zus uit te roepen tot de oogappel van de ouders. Aanvankelijk kon Lodewijk een alternatieve Vader vinden in het leger, waarin hij carrière kon maken en vaders beeld logenstraffen: ‘Jaren later zou het voor ieder-een vanzelfspreken. Ik zou het ver brengen! Ik was gieder-een rebel!’51

Maar toen hij degra-deerde in het leger, faalde dat plan en trok hij zich terug uit de orde. Hij geeft voor er soeverein buiten te staan, en er dus de macht over te hebben. Dat blijkt al bij de aan-komst in Nederland, wanneer hij een ‘zeer jonge soldaat’ terecht wijst nadat deze hem vriendschappelijk op de schouder klopte (‘Zo, ouwe!’). Op het eerste gezicht lijkt het erop dat Lodewijk een opvoedkundige boodschap in dienst van de symbolische orde verkondigt. Schijn bedriegt echter, want het gaat er niet alleen om wat iemand zegt, maar ook welke subjecthouding daarin besloten ligt.

Ik zal jou eens iets vertellen! Het kan je te pas komen in de burgermaatschappij! Ik heb een negentiende-eeuwse opvoeding gehad! Ik weet hoe het hoort! Ik ben met de harde hand opgevoed, maar ik weet mij te gedragen! Ik houd niet van gemeenzaamheid tussen meerde-ren en mindemeerde-ren. Nu niet en nooit! Als je in dienst bent dan hoor je tot het laatst je plaats te weten! En niet alleen in dienst, vergis je niet!

Discipline! … Eerbied voor de regels! Dat is het enige wat gelukkig maakt! Maar jij bent een van die personen, die denken te kunnen slagen niet door zichzelf te veranderen, maar door de regels te veranderen. Wie kan de regels veranderen? Niemand! De regels worden an-ders, maar niemand kan zich erop beroepen dat hij het zelf heeft gedaan! Jij bent waarschijn-lijk een van die ongelukkigen die denken dat als ze zich bij een revolutionaire partij hebben aangesloten, dat ze dan de regels hebben veranderd. Een teleurstelling staat je te wachten, mijn jongen! Jij zal later iedereen de schuld geven, behalve jezelf! Maar hij die wil slagen, werkelijk wil slagen, die neemt de gestelde regels in acht en probeert op die manier anderen te overtref-fen. Dat is de enig mogelijke overwinning! Heb je dit begrepen? Ruk in!’52

Lodewijk gebiedt de jonge soldaat om zich aan de spelregels te houden, maar uit al-les blijkt dat hij zichzelf niet onderworpen acht aan wet die hij verkondigt. Uit zijn gedachten blijkt dat de spelregels voor hem niets meer betekenen dan een ‘stichtelijk tafereeltje’.53

Dusdoende acteert hij niet als een symbolische vaderfiguur, die zichzelf ook gecastreerd weet, maar als een ‘reële meester’ die perverse en sadistische trekken vertoont. Lodewijk zegt dan wel dat niemand zich erop kan beroepen de oorsprong van de wet te zijn, maar handelt met zijn geschreeuw alsof dit wel kan. Deze erken-ning/ontkenning (‘loochening’) blijkt nog eens extra uit het feit hij de moraalridder uithangt, terwijl hij zich een groot geldbedrag toe-eigent dat hij vanuit Indonesië had moeten meebrengen voor de familie Van Peekum.54

En ook zijn fantasmatische we-reld ondersteunt de diagnose dat Lodewijk de wet perverteert door zich de meester

51 vw 2, 44. 52 vw 2, 45. 53 vw 2, 36. 54 vw 2, 265.

te wanen in een ongereguleerde ruimte die buitenspel gelegen is. In die ruimte waant hij zich het volle subject van een matriarchale wereld, zoals eerder al in het schip. De ruimte toont zich opnieuw wanneer hij urineert ‘achter de Stadsschouwburg’, op-nieuw een plaats voorbij de menselijke komedie.55

Geholpen door wat de omgeving hem aanreikt, beeldt hij zich in samen te vallen met een (baar)moederlijk-utopische omgeving.

Hij deed er lang over, luisterend naar de geluiden van een aan de overkant van de gracht ge-legen melkfabriek, die witte stoom afblies over het water, luisterend naar het boem-boem-boem van het orkest in een met bruine luiken afgesloten dancing. Boem-boem-boem-boem-boem-boem-boem, bijna gelijk met het kloppen in zijn hoofd. Hij las de blauwe neonreclame boven de deur: utopia.56

Het woord ‘utopie’, waarnaar de bar is vernoemd die Lodewijk ziet, heeft niet toe-vallig de betekenis van een onbestaande plek: een ‘non-plaats’ (‘ou-topia’).57

Wat voor ieder ander een utopie moet blijven, een verlangen dus, acht Lodewijk een betreed-bare wereld. Voor hem vertegenwoordigt het etablissement ook weer de buitenplaats waar ‘ze’ hem niet kunnen vinden om hem te ‘ondervragen’ en hem ‘urenlang bezig [te] houden’.58

Maar voor wie is hij zo bang? Wie is ‘ze’? Mogelijk is dat de politie, die hem zoekt vanwege zijn aandeel in het gevecht aan boord van het schip. Toch blijkt zijn angst niet zozeer gebaseerd op deze dreiging. Wat hem vooral angst inboezemt, is alles wat met spelregels te maken heeft. Daaraan valt echter moeilijk te ontsnappen: de symbolische orde achtervolgt hem tot in de bar. De barman knoopt een gesprek aan en zegt Lodewijk dat hij niet van politieke spelletjes houdt, maar voegt eraan toe dat hij het voetbal als ‘heilig’ beschouwt. ‘Als er meer gevoetbald werd, dan zou er nooit meer oorlog komen!’59

Een gast valt de barman bij met de stelling dat de menselijke natuur moet worden beteugeld in spelvormen:

[De] mens moet iets hebben waarvoor hij kan vechten. Hij moet iets hebben om te kunnen overwinnen. Dat is de menselijke natuur, dat krijg je er nooit uit. En daarom: voetbal is de oplossing. Maar wat zie je vandaag de dag gebeuren? De landen kopen voetballers zoals ze vroeger in een ander land soldaten kochten.60

Vervolgens ziet Lodewijk de barman als een schaker die ‘een borrelglas naar voren zet als een schaakstuk’ en even later ‘een paar nieuwe zetten’ doet ‘in de simultaanpartij tegen de dorst’.61

Hij kan zijn spelhaat nauwelijks onderdrukken, zoals blijkt uit de

55 vw 2, 77. 56 vw 2, 78.

57 Zoals reeds opgemerkt door Laurens Ham: Ham 2015, 251, n. 75. 58 vw 2, 78.

59 vw 2, 79-80. 60 vw 2, 80.

dwangmatige manier waarop hij aan een luciferdoosje frunnikt en zijn aandacht ver-legt naar een jongedame die samen met een student de bar binnenloopt. De barman is de eerste die probeert om de aandacht van het meisje te trekken. Dat doet hij uit-gerekend met een spel dobbelstenen. Steeds komt het juiste aantal dobbelsteenogen omhoog te liggen.62

En wanneer Lodewijk vervolgens een poging onderneemt om haar te verleiden met een ernstig verhaal over Nederlands-Indië, komt de barman wederom tussenbeide. Ditmaal met een luciferspelletje.63

De maat is vol. Het lucifer-doosje dat hij vasthield, glipt uit zijn handen, en de lucifers spatten uiteen als een spel Mikado. Tot wat voor gevaarlijke houding de afkeer van het spel leidt, blijkt nog maar eens wanneer hij zijn lucifers opraapt en daarbij het been van de jongedame aanraakt. De student en de vrouw houden hem vervolgens voor een viezerik, en eisen excu-ses. Lodewijk roept ze na dat hij niet aan dat soort spelletjes doet, en loopt naar het plaveisel dat ‘vaal blauw zag van neonlicht’: ‘Of hij thuishoorde in hetzelfde licht dat de student en het meisje bescheen, nee of hij daar alléén had behoren te staan, blauw lichtend als een madonna in de zwarte nacht.’64

Hij waant zich de uitverkorene van de moederlijke wereld. Die status geeft hem de autoriteit om de dienst uit te maken: ‘Ik wist altijd alles. Ik heb altijd gelijk.’65