• No results found

Systemen van zelfregulering voor onderscheid tussen toegestane en niet-toegestane claims voor SGV’s en gezondheidsproducten.

6 HOE GEZOND EN VEILIG ZIJN FUNCTIONELE VOEDINGSMIDDELEN EN VOEDINGS-

Tekstblok 6.4: Systemen van zelfregulering voor onderscheid tussen toegestane en niet-toegestane claims voor SGV’s en gezondheidsproducten.

Nu

Er zijn in Nederland momenteel drie soorten claims wettelijk toegestaan voor voedingsmiddelen: • Nutriëntenclaim

Een bewering die de hoeveelheid van een nutriënt in een voedingsmiddel omschrijft (bijvoorbeeld ‘vetarm’, ‘vezelrijk’) • Nutriëntenfunctieclaim

Een bewering die de hoeveelheid van een nu- triënt of voedingsstof in het product omschijft en die de functie van het nutriënt in het lichaam vermeldt (bijvoorbeeld ‘rijk aan calcium; calci- um is nodig voor de opbouw van botten’) • Gezondheidsclaim

Een bewering die stelt, de indruk wil wekken of doet uitkomen, dat een voedingsmiddel bijzon- dere eigenschappen zou bezitten ten aanzien van het bevorderen of in stand houden van de gezondheid van de gebruiker (bijvoorbeeld ‘helpt u uw cholesterol te verlagen’, ‘voor het behoud van soepele gewrichten’).

Niet toegestaan zijn medische claims: Een medische claim is een vermelding of een voorstelling die aan de waar eigenschappen toe- schrijft inzake het voorkómen, behandelen of genezen van een ziekte van de mens, of die toe- spelingen maakt op zodanige eigenschappen. Het gebruik van dergelijke vermeldingen of voor- stellingen is krachtens de Warenwet verboden.

Toekomst

In het voorstel voor een nieuwe Europese veror- dening m.b.t voedings- en gezondheidsclaims (165/2003) wordt voorgesteld om de volgende claims toe te staan voor voedingsmiddelen: • Voedingsclaim

Elke bewering die beweert, suggereert of impli- ceert dat een voedingsmiddel bepaalde nutri- tionele eigenschappen heeft door de energie (calorische waarde) die het levert, in verlaagd of verhoogd tempo levert of niet levert en/of door nutriënten of andere stoffen die het bevat, in verlaagde of verhoogde hoeveelheden bevat of niet bevat.

• Gezondheidsclaim

Elke bewering die beweert, suggereert of impli- ceert dat er een verband bestaat tussen een voedingsmiddelencategorie, een voedingsmid- del of een bestanddeel daarvan en gezondheid. • Claim over ziekterisicoreductie

Elke gezondheidsclaim die beweert, suggereert of impliceert dat consumptie van een voedings- middelencategorie, een voedingsmiddel of een bestanddeel daarvan, een risicofactor voor het ontstaan van ziekte bij de mens in significante mate reduceert.

Het bedrijfsleven heeft een systeem van zelfregu- lering opgezet in de vorm van de Leidraad Code Aanprijzing Gezondheidsproducten (CAG), onder- gebracht bij de Keuringsraad Aanprijzing Gezond- heidsproducten (www.koagkag.nl). Op grond daarvan zijn in reclame-uitingen voor SGV’s en gezondheidsproducten gezondheidsgerelateerde aanprijzingen alleen toegestaan ‘indien er op geen enkele wijze, direct of indirect, sprake is van een aanprijzing met geneeskundige inhoud of een toespeling daarop’. De CAG bevat een lijst met bijna 1000 gezondheidsaanprijzingen die als richtlijn dienen voor het vervaardigen van recla- me-uitingen. Deze lijst heeft als doel inzichtelijk te maken waar de grens ligt tussen toegestane en niet-toegestane claims. Voor consumenten is het onderscheid tussen bijvoorbeeld ‘voor een goede

bloeddruk’ (niet toegestaan) en ‘goed voor de bloeddruk’ (wel toegestaan) echter moeilijk te begrijpen.

Daarnaast bestaat nog een tweede systeem van zelfregulering, de Nederlandse Reclame Code. Een ieder die van mening is dat een reclame- uiting in strijd is met de Nederlandse Reclame Code kan een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie. In de Reclame Code is onder meer opgenomen dat ‘reclame in overstemming moet zijn met de wet, de waarheid, de goede smaak en het fatsoen’. De Reclame Code Com- missie kan op grond van dit artikel nagaan of een reclame-uiting al dan niet in overeenstemming is met het wettelijke verbod op medische claims.

tekstblok 6.3). Claims over ziekterisicoreductie worden ingedeeld bij de gezondheids-

claims en worden eveneens toegelaten onder bepaalde voorwaarden. Centraal staat dat claims alleen mogen worden gebruikt als tevoren is vastgesteld dat ze een vol- doende wetenschappelijke basis hebben. De wetenschappelijke beoordeling van de claims is gedelegeerd aan de Europese Voedselveiligheid Autoriteit (EFSA).

6.4

Potentiële gezondheidswinst

6.4.1 Bij wie kan gebruik van SGV’s en gezondheidsproducten

tot gezondheidswinst leiden ?

Voor gezonde consumenten die zich aan de ‘Richtlijnen Goede Voeding’ houden zal het in het algemeen niet nodig zijn om SGV’s of gezondheidsproducten te gebruiken. Gebruik hiervan zal voor deze consumenten geen of weinig gezondheidswinst opleve- ren. In een aantal situaties en bij specifieke groepen kan consumptie van SGV’s en gezondheidsproducten echter wel tot gezondheidswinst leiden. Hieronder volgt een beschrijving van deze situaties ingedeeld naar ‘het aanvullen van een suboptimale micronutriëntstatus’ en ‘het verlagen van ziekterisico en ziektelast’.

Het aanvullen van een suboptimale micronutriëntstatus

Bij enkele groepen van de Nederlandse bevolking kan de normale voeding niet in de gewenste micronutriëntenbehoefte voorzien. Voor deze subgroepen wordt suppletie van een specifiek vitamine geadviseerd (zie tabel 6.4). Daarnaast wordt standaard jodi- um toegevoegd aan bakkerszout, keukenzout, tafelzout en pekelzout om een optima- le jodiuminname in de algehele bevolking te waarborgen via de consumptie van brood, broodvervangers en bepaalde vleeswaren. Verder kunnen extra micronutriën- ten zinvol zijn voor personen met een niet-evenwichtig voedingspatroon. Een klassiek voorbeeld van een risicogroep zijn de ouderen en dan met name de geïnstitutionali- seerde ouderen (zie hoofdstuk 2). Veelal door gebrek aan eetlust wordt er onvoldoende gegeten. Voor een adequate energievoorziening heeft dit niet snel grote gevolgen aangezien men door een inactievere leefstijl ook minder energie nodig heeft. De micronutriëntenbehoefte blijft echter wel hetzelfde, waardoor er sneller kans is op het onstaan van een suboptimale voedingstoestand. Ook in het geval van ziekte en/of langdurig medicijngebruik is er soms sprake van een verhoogde behoefte aan bepaal- de micronutriënten. Voorbeelden van andere mogelijke risicogroepen zijn veganis- ten, macrobioten en andere personen die zeer weinig producten van dierlijke oor- sprong eten (Dagnelie, 2003). Deze groepen hebben kans op onder meer een vitamine B12 tekort. Daarnaast worden alcoholisten als riscicogroep gezien. Alcoholisten heb- ben veelal een te eenzijdig voedingspatroon en voorts beïnvloedt alcohol de opname van vitamine B1 in de darm. Naast ouderen lopen ook allochtone vrouwen die weinig buiten komen kans op een tekort aan vitamine D. Tenslotte kunnen er bij mensen met allergieën, door het vermijden van bepaalde voedingsmiddelen, of bij mensen die rigoreus afslanken tekorten aan bepaalde micronutriënten ontstaan.

6 ONS ETEN GEMETEN

Het verlagen van ziekterisico en ziektelast

Voeding kan zowel de kans op het ontstaan van ziekte beïnvloeden alsook de ziekte- last. In het licht van de conclusies van de Gezondheidsraad over de te voeren claims op producten (zie paragraaf 6.3.3) wordt hiermee hetzelfde bedoeld als het in stand houden en/of verbeteren van de gezondheid. Door het gebruik van bepaalde SGV’s of gezondheidsproducten kan de kans op (chronische) ziekten gereduceerd worden. Zo kan het gebruik van producten met meervoudig onverzadigde vetzuren, verminderde transvetzuren en producten verrijkt met plantensterolen en -stanolen de serumlipi- denstatus gunstig beïnvloeden en het risico op coronaire hartziekten reduceren. Voorts is er momenteel veel onderzoek gaande naar de effecten van specifieke voed- selingrediënten op het ontstaan en/of voorkómen van (chronische) ziekten. Goede voorbeelden zijn het onderzoek naar het risicoverlagende effect van foliumzuur en flavonoïden op kanker en hart- en vaatziekten en het onderzoek naar de stimulerende werking van pre- en probiotica op de dikke darm. Nog maar sinds kort worden er pre- biotische vezels toegevoegd aan babyvoeding om de darmflora van flesgevoede zui- gelingen zodanig te beïnvloeden dat deze meer gaat lijken op de optimaal geachte darmflora van borstgevoede zuigelingen. Ook van zeer recente datum is de introduc- tie van brood verrijkt met de voedingsvezel inuline welke ook positief op de darmflora inwerkt. De hiermee gepaard gaande claim heeft met succes de gedragscode van het Voedingscentrum doorlopen, en dus wordt het beoogde gezondheidsbevorderende effect afdoende bewezen geacht. Een voorbeeld van reductie van ziektelast zou het effect van bepaalde probiotica op onder andere de duur van de acute diarree bij

ONS ETEN GEMETEN 6

Tabel 6.4: Overzicht van nutriënten waarvoor momenteel suppletie binnen groepen van de Nederlandse bevolking wordt geadviseerd.

Subgroep Micronutriënt Dosis Werkzaamheid Opmerkingen

Borstgevoede Vitamine K 25 µg/dag Bloedstolling Na geboorte is suppletie standaard.

zuigelingen Suppletie is niet nodig bij flesvoeding

tot 3 maanden omdat deze vitamine K bevat.

Borstgevoede Vitamine D 5 µg/dag Opbouw van Bij een donkere huidskleur en weinig zuigelingen botten en gebit buiten spelen wordt 10 µg/d aanbevolen.

en kinderen Suppletie is niet nodig bij flesvoeding

tot 4 jaar omdat deze bevat vitamine D bevat. Bij

overstap naar gewone melk is suppletie wel weer nodig.

Vrouwen met Foliumzuur 400 µg/dag Ter voorkoming Gebruik: van 4 weken voor tot 8 weken

zwanger- van neurale na conceptie.

schapswens buisafwijkingen

Zwangere en Vitamine D 5 µg/dag Opbouw van

lacterende botten en gebit

vrouwen van het kind

Senioren: Vitamine D 2,5-10 Behoud van Suppletie wordt aangeraden wegens

vrouwen µg/dag botmassa verminderde synthesecapaciteit van

vanaf 50 jaar verouderende huid, het minder buiten

mannen komen en een lagere absolute voedings-

vanaf 60 jaar inname. De dosering is afhankelijk van

kleine kinderen kunnen zijn. Uit meta-analyses blijkt een wetenschappelijk bewezen, geringe, reductie van één dag (Van Niel et al., 2002).

Helaas worden ook veel SGV’s en gezondheidsproducten aangeprezen met niet wetenschappelijk bewezen claims gericht op het bestrijden van veel voorkomende gezondheidsproblemen, zoals het verbeteren van de weerstand, het bestrijden van overgewicht, slapeloosheid, vermoeidheid en geheugenverlies (zie tekstblok 6.5). In veel gevallen zijn de claims voor deze producten misleidend voor de consument.

6.4.2

Gezondheidswinst in de praktijk

De mate van gezondheidswinst die in de praktijk bereikt wordt, zal waarschijnlijk afwijken van de gezondheidswinst die in de onderzoeksfase behaald wordt. Hiervoor is een aantal verklaringen te geven:

Dosering en gebruik

In klinische studies liggen de dosering, frequentie van gebruik en de periode van gebruik vast. In de dagelijkse praktijk zijn consumenten vrij in het consumeren van deze producten en de kans bestaat dat ze het product niet volgens het gebruiksadvies (in juiste dosering, frequentie en gedurende een bepaalde periode) gebruiken. Dit kan resulteren in minder of helemaal geen gezondheidswinst. Een eerste aanwijzing hier- voor geeft de “postlaunch monitoring” studie van Unilever in opdracht van de Euro- pese Commissie naar het gebruikersprofiel van margarines verrijkt met plantenstero- len (SCF, 2002). Hieruit blijkt dat consumenten in de praktijk minder margarine smeren dan geadviseerd wordt. Het effect op het LDL-cholesterolgehalte zal dienten- gevolge dan waarschijnlijk ook lager zijn.

Interindividuele verschillen

Andere belangrijke factoren die van invloed zijn op de uiteindelijke gezondheidswinst zijn interindividuele verschillen, zoals verschillen in leefstijl (bewegingspatroon), voe-

6 ONS ETEN GEMETEN

Tekstblok 6.5: Illustratie van claims waarmee specifieke ingrediënten uit gezondheidsproducten

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN