• No results found

Publiekscampagnes door het Voedingscentrum In 2002 is het Voedingscentrum gestart met de

3 WAT DOET DE OVERHEID AAN GEZONDE VOEDING ?

Tekstblok 3.2: Publiekscampagnes door het Voedingscentrum In 2002 is het Voedingscentrum gestart met de

vijfjarige campagne ‘Maak je niet dik!’. Het doel van deze landelijke campagne is het voorkómen van overgewicht. De campagne is het vervolg op eerdere publiekscampagnes ‘Let op vet’ (1991 tot en met 1995) en ‘Goede voeding, wat let je?’ (1997 tot en met 2001). Deze landelijke publiekscampag- nes kenmerken zich door een combinatie van ver- schillende activiteiten, gericht op zowel de con- sument als de omgeving. Naast het aanbieden van massamediale voorlichting en individuele voorlichting (bijvoorbeeld via eettesten en recep- ten) wordt ook productaanpassing gestimuleerd. De campagnes kennen een gefaseerde uitvoe- ring, waarbij in het begin wordt gewerkt aan bewustwording bij de doelgroep en in een latere fase meer nadruk ligt op gedragsverandering. De campagnes richten zich zowel op de algemene bevolking als ook op specifieke doelgroepen.

Doelstellingen en doelgroepen zijn (mede) geba- seerd op resultaten uit de voedselconsumptie- peilingen. De campagnes worden door de Stuur- groep Goede Voeding voorbereid en aangestuurd. Deze Stuurgroep is in 1987 van overheidswege ingesteld met als taak de uitvoering van de Richt- lijnen Goede Voeding van de Voedingsraad met primair het accent op verlaging van de vetcon- sumptie. Het is een samenwerkingsverband tus- sen organisaties op het terrein van levensmidde- len en voeding die zich bezig houden met productie, handel, voorlichting, consumenten en overheid. De Stuurgroep richtte zich van oor- sprong naast de coördinatie van voorlichtings- campagnes en acties ook op het modificeren van het voedingsmiddelenaanbod. Sinds de Stuur- groep als project is opgenomen in het Voedings- centrum zijn de activiteiten op het gebied van het aanbod stil komen te liggen.

levensmiddelen (zoals jodering van brood, keuken- en pekelzout). Momenteel liggen er voorstellen bij de Europese Raad en het Europees Parlement over regelgeving ten aanzien van claims van producenten voor bepaalde voedingsproducten zoals functio- nele voedingsmiddelen, en ten aanzien van voedselverrijking (zie ook hoofdstuk 6).

Onderzoek als voorwaarde voor effectief beleid

Naast genoemde instrumenten heeft de overheid ook vaak gekozen voor het laten verrichten van onderzoek, gemotiveerd vanuit het belang van onderzoek als voor- waarde voor effectief beleid. Er is geïnvesteerd in onderzoek en kennisvergaring over voedselpatronen van de burgers en de relatie tussen gezondheidsproblemen en de voeding en er is een infrastructuur voor voedingsonderzoek opgebouwd. Zo is er een peilingsysteem ontwikkeld waarmee structureel gegevens over de voedselconsumptie van de Nederlandse bevolking worden verzameld. Resultaten hiervan zijn leidend bij het formuleren van beleidsdoelen en prioriteiten.

Samenvattend: De rijksoverheid heeft bij het beleid gericht op gezonde voeding voor- namelijk gekozen voor de inzet van stimulerende instrumenten. De consument wordt – vooral via voorlichting – gestimuleerd gezond te eten en de producent wordt – voor- al via overleg – gestimuleerd tot het produceren van een gezonder voedselaanbod. Dit past binnen de gehanteerde rolopvatting ten aanzien van gezonde voeding. Het beleid kenmerkt zich – in tegenstelling tot het beleid gericht op voedselveiligheid (zie

hoofdstuk 5) – door weinig wet- en regelgeving.

3.4

Effecten van het beleid in de praktijk

In de vorige paragraaf is beschreven welke instrumenten de overheid heeft ingezet om de door haar gestelde doelen te bereiken. In deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten hiervan.

Toenemende aandacht voor evaluatie

Informatie over de effecten van voedingsinterventies is niet ruim voorhanden. In ‘Effecten van preventie’ (Gunning-Schepers & Jansen, 1997) wordt opgemerkt dat de voor de werkzaamheid benodigde informatie (op basis van gecontroleerde interven- tiestudies) zeker in Nederland vaak beperkt aanwezig is en dat bepaalde typen inter- venties (met name wet- en regelgeving) zich niet lenen voor experimentele evaluatie. Ook de beschikbare informatie over doeltreffendheid is voor verbetering vatbaar. Met de komst in 1996 van ZON (huidige ZonMw), de intermediaire organisatie voor pro- grammering en financiering van onderzoeksprogramma’s op het terrein van preven- tie en gezondheidszorg, is een stap voorwaarts gezet. Het Preventieprogramma van ZonMw vormt het kader waarbinnen onderzoek, ontwikkeling, evaluatie en imple- mentatie van preventieve interventies – ook op het gebied van gezonde voeding – worden aangestuurd. Binnen dit programma wordt onder meer effectiviteits- en doel- matigheidsonderzoek naar voorlichtingsinterventies gericht op gezonde voeding uit-

3 ONS ETEN GEMETEN

gevoerd. Ook vindt binnen dit programma evaluatieonderzoek van publiekscampag- nes plaats. Echter, het ZonMW budget staat thans onder zware druk.

Effecten van massamediale gezondheidsvoorlichting: vooral bewustwording

Hoewel massamediale voorlichtingscampagnes niet goed zijn te evalueren (Gunning- Schepers & Jansen, 1997), wordt in het algemeen gesteld dat ze het bewustzijn be- treffende de gevolgen van voedingsgedrag en de kennis over risicoverlagend gedrag kunnen doen toenemen. Maessen (2001) geeft in haar rapport over de publieks- campagnes van het Voedingscentrum aan dat uit (overzicht)studies in de literatuur blijkt dat massamediale voorlichting het meest leidt tot effecten op kennis en dat effecten op attitude en gedrag minder vaak worden geconstateerd. In ‘Effecten van preventie’ (Gunning-Schepers & Jansen, 1997) wordt aangegeven dat van voor- lichtingsprogramma’s die alleen bedoeld zijn om informatie naar de doelgroep over te brengen (zoals postbus 51-spots) geen directe gezondheidseffecten verwacht mogen worden. Het nut ligt vooral op het gebied van de ‘agenda-setting’ (het breed onder de aandacht brengen van een onderwerp). Gezondheidseffecten zullen eerder optreden bij programma’s die naast het geven van informatie, ook de houding ten aanzien van (on)gezond gedrag beïnvloeden en de vaardigheden voor het ontwikke- len van een gezonde leefstijl vergroten.

Geïntegreerde landelijke publiekscampagnes hebben meer effect

De publiekscampagnes van het Voedingscentrum gaan verder dan alleen maar mas- samediale voorlichting en omvatten meerdere deelactiviteiten, gericht op de consu- ment en het bedrijfsleven (zie tekstblok 3.2). Deze campagnes zijn uitvoerig tijdens en na afloop geëvalueerd. Ook vond een nulmeting plaats. In de verschillende campag- nejaren zijn effectevaluaties uitgevoerd waarbij onder meer werd gekeken naar bekendheid van de campagne bij de doelgroep en naar aspecten van het voedings- gedrag, zoals kennis, bewustwording, attitude en intentie (zie hoofdstuk 8 voor begrippen). Ook zijn er procesevaluaties uitgevoerd. De resultaten van de tussentijdse evaluaties hebben soms tot aanpassingen in de opzet en de uitvoering van campagne- onderdelen geleid.

In tekstblokken 3.3 en 3.4 worden de evaluaties van deze campagnes beschreven. Tij- dens de ‘Let op Vet’ campagne is de vetconsumptie landelijk iets verbeterd, maar de effecten van ‘Goede voeding, wat let je’, vielen tegen. Het tegenvallende effect zou te maken kunnen hebben met de gecompliceerde boodschap. Het Voedingscentrum heeft er daarom bewust voor gekozen om in de huidige campagne ‘Maak je niet dik’ weer één boodschap uit te dragen.

Er zijn geen effectstudies uitgevoerd voor enkele landelijke interventies die door de overheid gestimuleerd of toegepast werden om consumenten te informeren, zoals eti- kettering, beeldmerk groente en fruit, en dieetadviezen.

Gesubsidieerde groente- en fruitverstrekking op school: nog afwachten

Naar de effecten van gesubsidieerde schoolmelkverstrekking is nooit onderzoek uit- gevoerd. Voor het effect van de recent gestarte gesubsidieerde groente- en fruitver- strekking is het nog te vroeg om iets zinnigs te zeggen over de effectiviteit. Begin 2003 heeft een nulmeting plaatsgevonden. In 2004 en 2005 vinden vervolgmetingen plaats, zodat na afloop kan worden gesteld of het project al dan niet succesvol is geweest.

Positieve effecten van afspraken met bedrijfsleven

In het RIVM rapport ‘Effecten van preventie’ (Gunning-Schepers & Jansen, 1997) wordt gesteld dat veranderingen in het aanbod van levensmiddelen de interventies van over- heidswege kunnen ondersteunen of zelfs overbodig kunnen maken. Voor de reductie van (verzadigd) vetconsumptie zou dit gelden voor de samenstelling van margarines, producten met een verlaagd vetgehalte en vetvervangers. Ook functionele voedings- middelen worden genoemd als ontwikkeling die het voedselpakket kan verbeteren. De effectiviteit van wetgeving is moeilijk vast te stellen. Het is echter wel aannemelijk dat

3 ONS ETEN GEMETEN

Tekstblok 3.4: ‘Goede voeding, wat let je’ (1997 t/m 2001) gericht op verhoging van de inname van complexe koolhydraten, voedingsvezels en antioxidanten.

Uit de tussenmeting bleek dat na twee jaren er kleine positieve veranderingen in determinanten van gedrag (met uitzondering van fruit) waren die zouden kunnen leiden tot een positieve verande- ring in consumptie. Echter de belangrijkste bar- rière voor een werkelijke gedragsverandering (misconceptie) bleek nog steeds te bestaan (Maessen, 2001). De doelgroep vindt dat er niet

gezond genoeg wordt gegeten maar betrekt dit meer op zijn omgeving dan op zich zelf. De cam- pagne blijkt dan ook geen positieve gedragsver- andering te hebben veroorzaakt, sterker nog de groente- en fruitconsumptie is zelfs gedaald. Er blijkt wel een redelijke bekendheid bij de doel- groep en de aandacht en kennis ten opzichte van goede voeding is enigszins verhoogd.

Tekstblok 3.3: ‘Let op vet’ (1991 t/m 1995) gericht op het verminderen van de (verzadigd) vetconsumptie. Uit de evaluaties bleek een redelijke bekendheid

met de campagne en enig effect op bewustwor- ding van de vetproblematiek. Het eerste campag- nejaar scoort op bijna alle punten beter dan de andere jaren. Maessen (2001) stelt dat dit ver- band kan houden met het grotere budget en het grotere aantal activiteiten. Doelstellingen van de tweede en derde campagne(jaren), verbeteren van de attitude zijn niet bereikt. Er bleken ook weinig verschuivingen in gedrag of determinan- ten van het gedrag van de doelgroep. Het alge- mene doel van de campagne (gedragsverande- ring) was volgens de evaluaties niet gehaald. Uit de voedselconsumptiepeiling blijkt dat de vet- consumptie in de tussentijd wel iets is verbeterd. De inname van vet is gedaald van 40,0 energie- procent in 1987/1988 naar 36,9 in 1992 en verza- digd vet van 16,5 naar 14,1. In het RIVM rapport ‘Effecten van preventie’ (Gunning-Schepers & Jansen, 1997) wordt opgemerkt dat het onduide- lijk is of de verlaagde vetconsumptie nu het

gevolg was van veranderingen in de vraag (con- sument) of in het aanbod (producent). In de cam- pagne werden allerlei activiteiten van producen- ten gestimuleerd, hetgeen vooral in het eerste jaar heeft geleid tot extra reclame, introductie van (ver)nieuw(d)e producten met een laag vet- gehalte en tijdelijke prijsverlagingen. Hierin heeft de koepel van de supermarkten (CBL) een actieve rol gespeeld. In het RIVM rapport wordt over deze geïntegreerde aanpak verder opgemerkt: “de meerwaarde van de combinatie van interventies gericht op zowel het aanbod als de vraag naar voedingsmiddelen blijft weliswaar moeilijk te kwantificeren, maar is wel te beredeneren. Zo ontstaat er door de intersectorale samenwerking op landelijke schaal meer afstemming en consis- tentie in de uit te dragen boodschap en activitei- ten die daaraan verbonden zijn. Tevens biedt een ruim van tevoren bekende voorlichtingsboodschap en thema’s daarin allerlei aanknopingspunten voor (commerciële) initiatieven die het aanbod en daarmee de vraag blijvend kunnen veranderen”.

de jodering van brood- en keukenzout (Warenwetregeling) een bijdrage heeft geleverd aan het bestrijden van het jodiumtekort (struma) in de Nederlandse samenleving. Samenvattend zijn er enkele voorbeelden te zien van min of meer succesvolle voe- dingsinterventies, met name als er sprake is van een geïntegreerde aanpak, waarin zowel het bedrijfsleven als de consument worden aangesproken.

3.5

Inspanningen gericht op de belangrijkste

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN