• No results found

problemen op het gebied van gezonde voeding

Uit hoofdstuk 2 kwamen enkele belangrijke voedingsproblemen naar voren waarmee nog een aanzienlijke gezondheidswinst te behalen zou zijn. Hieronder wordt de aan- dacht en inzet van de overheid voor deze voedingsproblemen beschreven.

Overgewicht

Overgewicht heeft tot voor enkele jaren geen prioriteit gehad. Het was in de nota ‘Nederland: Goed Gevoed?’ echter wel als één van de doelen van het voedingsbeleid geformuleerd (zie tekstblok 3.1). Eind 2002 wordt in een reactie op het advies van de Gezondheidsraad over de voedselconsumptiepeilingen (VCP) aangegeven welke maat- regelen ten aanzien van overgewicht inmiddels zijn genomen. Zo is de Gezondheids- raad om een advies over obesitas gevraagd, het kenniscentrum overgewicht (ter bevordering van informatieverstrekking en van preventie van overgewicht) ingesteld en gefinancierd, en het Voedingscentrum verzocht de publiekscampagne ‘Maak je niet dik’ te ontwikkelen en uit te voeren. Vervolgens is in de nota ‘Langer gezond leven’ overgewicht uitgeroepen tot speerpunt. De aanpak is nog in ontwikkeling, en de overheid streeft hierbij naar een brede coalitie van betrokken partijen. Zo heeft in mei 2003 een startconferentie met 25 maatschappelijke partijen plaatsgevonden. Tij- dens deze conferentie zijn thema’s en actiepunten benoemd. Een belangrijk actiepunt is dat het kabinet met aanbieders van voedingsmiddelen èn beweegactiviteiten afspraken wil maken over het gemakkelijker maken van de gezonde keuze.

Vetinname

Verminderen van de vetinname werd al in de eerste voortgangsrapportage van de beleidsnota uit 1983 als doel geformuleerd. De publiekscampagne ‘Let op vet’ werd ingezet om dit doel te bereiken. Ook in de volgende publiekscampagnes (‘Goed gevoed, wat let je’ en ‘Maak je niet dik!’) is de vermindering van de vetinname en de verbetering van de vetzuursamenstelling een belangrijk doel. De overheid voert ten aanzien van vetten een tweesporenbeleid. De consument wordt gestimuleerd tot min- der vetinname en consumptie van ‘betere’ vetten en de producent wordt gestimu- leerd tot productaanpassing. In de nota ‘Langer gezond leven’ staat dat het kabinet het bedrijfsleven stimuleert producten met minder vetgehalte en verbeterde vetzuur- samenstelling te ontwikkelen. In dit kader heeft het Voedingscentrum in 2003 een projectplan ‘verborgen vetten’ opgesteld om samen met het bedrijfsleven de kennis hierover te vergroten.

Groente- en fruitconsumptie

Het verhogen van de groente- en fruitconsumptie is ook al jaren een belangrijke doel- stelling van de overheid. De tweede publiekscampagne was opgezet om dit doel te bereiken, maar blijkt hier niet in te zijn geslaagd. De consumptie van groente en fruit neemt al jaren af. Daarnaast zijn de volgende landelijke initiatieven bedoeld om de consument te stimuleren meer groenten en fruit te gaan consumeren:

• het Beeldmerk groente en fruit dat producenten op hun producten kunnen afbeel- den ter informatie aan de consument

de campagne ‘schoolgruiten’ (zie paragraaf 3.3), waarin schoolkinderen twee maal per week gratis een stuk fruit of groente ontvangen

• de in 2003 gestarte campagne ‘lekker in je vel met groente en fruit’ waarin wordt ingespeeld op de voedingstrend “wellness”. De campagne wil jongvolwassenen via het benadrukken van de korte termijn effecten van groente en fruit (bijdrage aan een gezond gewicht, behoud van voldoende weerstand en het leveren van energie) aansporen tot een hogere consumptie. Dit is een initiatief van AGF Promotie Nederland.

Wat betreft de twee voedingsproblemen die samenhangen met een specifieke levens- fase, kan het volgende geconstateerd worden:

Ouderen

Ouderen worden in de nota ‘Nederland: Goed Gevoed’ (1998) als een aparte doel- groep benoemd. Onderkend werd het risico van ondervoeding. Er werd een actiepro- gramma aangekondigd dat vooral gericht was op deskundigheidsbevordering van zorgverleners. Er zou onderzoek naar de voedingsstatus en naar mogelijkheden ter verbetering hiervan worden gestart, en het op de markt brengen van voedingsmidde- len met een hoge voedingswaarde zou gestimuleerd worden. In de nota ‘Langer gezond leven’ wordt niet meer ingegaan op de voedingsstatus van ouderen. Hun situ- atie wordt kennelijk niet als probleem beschouwd.

Borstvoeding

Reeds jaren wordt onderkend dat het percentage zuigelingen in Nederland dat borst- voeding krijgt lager dan gewenst is. De overheid heeft als doel gesteld het percentage te verhogen en heeft hiervoor ook maatregelen getroffen. Zo is in de Warenwetregeling zuigelingenvoeding onder meer een verbod op de aanprijzing van volledige zuigelin- genvoeding (door de industrie) opgenomen. Daarnaast geldt de Internationale Gedrags- code van de WHO voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moe- dermelk. De Voedsel en Waren Autoriteit/Keuringsdienst van Waren voert een actief en repressief handhavingsbeleid. Eind jaren negentig zijn er vanuit het Voedingscentrum richtlijnen over zuigelingenvoeding opgesteld. Deze richtlijnen zijn opgenomen in een IGZ-bulletin voor voedingsadvisering voor 0-4 jarigen bedoeld voor zorgverleners. De Stichting Zorg voor Borstvoeding, die wordt gefinancierd door ZonMw, is actief in het kader van de wereldwijde Baby Friendly Hospital Initiative. Onderdeel hiervan is het certificeren van ziekenhuizen met een actief borstvoedingsbeleid.

3 ONS ETEN GEMETEN

In de nota ‘Langer gezond leven’ wordt gesteld dat er weliswaar sprake is van een stij- gende trend, maar dat het percentage borstgevoede zuigelingen nog steeds te laag is. Als doel wordt gesteld dat in 2010 tenminste 25% van de zuigelingen gedurende 6 maanden borstvoeding krijgt. Hiertoe heeft het Voedingscentrum op initiatief van VWS, een plan van aanpak opgesteld gericht op stimulering van borstvoeding. De in 2003 gestarte vijfjarige campagne ‘Borstvoeding verdient tijd’ maakt hier onderdeel vanuit. Deze campagne stimuleert het geven van borstvoeding vanuit verschillende invalshoeken (moeder, kind, omgeving, gezondheidszorg en beleid).

Samenvattend: VWS heeft in haar beleid structureel dan wel incidenteel aandacht voor de genoemde voedingsproblemen gehad, en ze ook als doelen van haar voe- dingsbeleid geformuleerd. Prioriteit is gegeven aan de vetinname en groente- en fruit- consumptie, maar ook borstvoeding heeft steeds aandacht gehad. De gepleegde inzet heeft echter (nog) niet tot gewenste resultaten geleid. In de nota ‘Langer gezond leven’ (2003) worden activiteiten aangekondigd voor vier van de vijf voedingsproble- men: ondervoeding bij ouderen wordt niet meer behandeld. Gezien de omvang van dit probleem is het wel raadzaam om de ondervoeding bij ouderen hernieuwde aan- dacht te geven. Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen over de mate waarin de nieuwe initiatieven in staat zijn de onderkende problemen te verminderen.

3.6

Conclusies en beschouwing

Al in de jaren tachtig erkende de overheid dat het voedingspatroon een sterke invloed heeft op de volksgezondheid en stelde zij zich ten doel een gezonde(re) keuze bij de consument te bewerkstelligen. De prioriteit lag toen bij de rol van vetzuren bij het ontstaan van coronaire hartziekten. Er is geïnvesteerd in een periodiek voedselcon- sumptie-onderzoek, maar er is geen structureel geld voor beschikbaar gesteld. Verder zijn er richtlijnen voor goede voeding opgesteld. Het algemene doel (bewerkstelligen van een gezonde keuze) is sindsdien meer geconcretiseerd in kwantitatieve beleids- doelen voor de algemene bevolking en vanaf midden jaren negentig ook voor speci- fieke bevolkingsgroepen.

De maatregelen die de rijksoverheid de afgelopen 20 jaar heeft genomen zijn gericht op zowel de voedselproducenten als de consumenten. Afspraken met handel en industrie hebben geleid tot positieve effecten. Door een aanbod van producten met minder verzadigd vet, is de consumptie daarvan gedaald, echter nog niet zoveel als volgens de Richtlijnen Goede Voeding wenselijk is. Vanuit het besef dat de consument min of meer in vrijheid een keuze moet kunnen maken uit het assortiment aan voe- dingsmiddelen ziet de rijksoverheid voor zichzelf vooral een voorwaardenscheppen- de, informerende en stimulerende rol weggelegd. Zij wil de consument als het ware verleiden tot een gezonde keuze en kiest er steeds nadrukkelijker voor dit samen met andere betrokkenen te doen. Dat het uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de con- sument is om de gezonde keuze te maken wordt steeds meer benadrukt.

De in hoofdstuk 2 benoemde voedingsonderwerpen waar nog veel gezondheidswinst te behalen valt krijgen in het voedingsbeleid in meerdere of mindere mate aandacht. Ten aanzien van overgewicht is er eigenlijk pas het laatste jaar met het uitkomen van de nota ‘Langer gezond leven’ sprake van expliciet beleid. Er wordt nu geïnvesteerd in onderzoek en kennis, zij het op zeer beperkte schaal, en er is een landelijke campagne gestart. Er zijn sinds de tweede helft van de jaren negentig al heel wat maatregelen genomen en initiatieven gestart om de groente- en fruitconsumptie en de inname van vezelrijke producten te verhogen. Desondanks is er een afname in de consumptie hiervan. Er dient te worden gezocht naar initiatieven die deze trend kunnen ombui- gen. Bevordering van borstvoeding maakt al jaren onderdeel uit van het voedingsbe- leid, maar er is nooit eerder een kwantitatieve doelstelling geformuleerd en pas recent (2003) is gekozen voor een publiekscampagne. Tenslotte, ondervoeding bij hoogbejaarde, en niet-zelfstandig wonende ouderen heeft in de nota ‘Nederland: Goed gevoed?’ wel speciale aandacht gekregen, maar wordt in de nota ‘Langer gezond leven’ niet als probleem onderkend.

Een antwoord op de vraag of het overheidsbeleid gericht op een ‘gezonde voeding’ succesvol is geweest, is op grond van de analyse van de beleidsdocumenten alleen niet te geven. Wel zijn er enkele opmerkingen te maken en aanknopingspunten voor het beleid in de toekomst te geven op grond van de epidemiologische trends en op grond van de ervaring opgedaan met preventieve interventies.

Het probleem van overgewicht is pas recent geagendeerd. Het is een aanzienlijk pro- bleem dat een topprioriteit in de volksgezondheid verdient. Het zal een gezamenlijke inspanning van velen vergen, te vergelijken met de inspanningen die gericht zijn op het verminderen van roken en overmatig alcoholgebruik. De rol van de overheid is bij de aanpak van overgewicht echter lastiger dan bij roken en overmatig alcoholge- bruik, omdat bij overgewicht de gezondheid van mensen in de omgeving niet, zoals bij roken en overmatig alcoholgebruik, in het geding is. Uit paragraaf 3.4 komt naar voren dat een integrale aanpak gericht op producent (aanbod) en consument (gedrag) het meest kansrijk is. Het bedrijfsleven kan een bijdrage leveren door het verbeteren van de productsamenstelling, zoals het ontwikkelen en ‘promoten’ van voedingsmid- delen met een lage energiedichtheid en hoge voedingsstoffendichtheid, het aanpas- sen van portiegroottes en het verminderen van reclame voor ‘tussendoor’ eet- en drinkmomenten. Tegelijkertijd zal de consument benaderd dienen te worden om hem/haar bewust te maken van het probleem en met eenvoudige en eenduidige boodschappen te ‘verleiden’ en in staat te stellen tot het maken van de gezonde keu- zes. De boodschap dient vooral te worden gericht op specifieke doelgroepen in voor hen relevante settings.

Een zelfde redenering geldt voor de doelstelling om de daling van de groente- en fruitconsumptie te keren. De campagne ‘Goede voeding wat let je’ heeft niet geleid tot een hogere groente- en fruitconsumptie. Er zijn, naast voorlichting, ook initiatie- ven nodig die de keuze voor groente en fruit eenvoudiger en aantrekkelijker maken.

3 ONS ETEN GEMETEN

Het is nu nog onduidelijk of dergelijke initiatieven zoals ‘schoolgruiten’, waarbij kin- deren fruit of groente op school gratis krijgen aangeboden, de consumptie ervan blij- vend zullen vergroten.

LITERATUUR

ONS ETEN GEMETEN 3

Doelen FCJ van der. De gereedschapskist van de overheid: een inventarisatie. In: Bressers J, Jong P de, Klok PJ, Korsten A. (red.). Beleidsins- trumenten bestuurskundig beschouwd. Assen: Van Gorcum, 1993.

Gunning-Schepers LJ, Jansen J. Volksgezondheid Toekomst verkenning 1997; Effecten van pre- ventie IV. Maarsen: Elsevier/De Tijdstroom, 1997.

Maessen M. De ‘Let op Vet’ en ‘Goede voeding, wat let je’ campagne geïnventariseerd. Wage- ningen Universiteit, leerstoelgroep Communi- catie en innovatiestudies, 2001.

VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Nota Volksgezondheidsbeleid: Gezond en Wel. Den Haag: Ministerie van VWS, 1995.

VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Nota gezondheid en Voeding. Neder- land: Goed Gevoed? Den Haag: Ministerie van VWS, 1998.

VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Brief van de Staatssecretaris van

VWS met standpunt ten aanzien van het rap- port ‘Enkele belangrijke ontwikkelingen in de voedselconsumptie’ van de Gezondheidsraad. Den Haag: Ministerie van VWS, 2002. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn

en Sport. Preventiebeleid voor de volksgezond- heid: Langer gezond leven; Ook een kwestie van gezond gedrag. Den Haag: Ministerie van VWS, 2003.

WVC, Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (mede namens de Ministeries van LNV en EZ). Nota Voedingsbeleid. Den Haag: Ministerie van WVC, 1983.

WVC, Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (mede namens de Ministeries van LNV en EZ). Nota Voedingsbeleid, eerste voort- gangsrapportage. Den Haag: Ministerie van WVC, 1987.

WVC, Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (mede namens de Ministeries van LNV en EZ). Nota Voedingsbeleid, tweede voortgangsrapportage. Den Haag: Ministerie van WVC, 1993.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN