• No results found

De plaats van de geestelijke verzorging binnen de Nederlandse krijgsmacht

Organisatie van geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht

4.4 De plaats van de geestelijke verzorging binnen de Nederlandse krijgsmacht

Binnen de Nederlandse krijgsmacht is voor een deel eenzelfde ont-wikkeling zichtbaar. De sociale wetgeving geldt onverminderd voor militairen. Hiermee heeft ook de krijgsmacht dezelfde zorgplicht voor haar militairen. Geestelijke verzorging is, uitgaande van de scheiding 142 Kwaliteitswet zorginstellingen, artikel 3 (1996), geraadpleegd op 25 januari 2019,

tussen kerk en staat, op inhoudelijk vlak onafhankelijk van de krijgs-macht. De inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de geestelijke ver-zorging ligt bij de zes zendende instanties, de krijgsmacht heeft alleen een faciliterende rol.143

De verschillende denominaties van de geestelijke verzorging werkten van oudsher onafhankelijk van elkaar, zij functioneerden als aparte zuilen met ieder een eigen staf. Daarnaast was er ook weinig samen-werking tussen de geestelijk verzorgers van de verschillende krijgs-machtdelen, zelfs niet met die van de eigen denominatie.

Bij de reorganisatie van de krijgsmacht, die in 2003 van start ging en waarin beoogd werd tot een kleinere, beter betaalbare en doelmatiger organisatie met grotere slagkracht te komen, werd geprobeerd zoveel mogelijk de verschillende krijgsmachtdelen te laten samenwerken en stafverdubbelingen te voorkomen. Daartoe werden onder meer alle onderdelen die niet per definitie bij een krijgsmachtdeel hoorden, samengevoegd in een ‘paarse’ organisatie, een eigen krijgsmachtdeel dat specifiek ingericht was voor de ondersteuning van de rest van de krijgsmacht. Hiertoe behoorden onder meer vervoersdiensten, admi-nistratie en de gezondheidszorg.

Ook de geestelijke verzorging werd binnen deze organisatie, het

Commando Diensten Centrum (CDC), ingedeeld. Terwijl de verant-woordelijkheid voor de inhoud van de geestelijke verzorging bij de zendende instanties bleef, waarmee haar onafhankelijkheid gegaran-deerd was, werd de bedrijfsvoering ondergebracht binnen het CDC. Voor de geestelijke verzorging genereerde dit het vraagstuk naar de verhouding tussen inhoud en bedrijfsvoering: een duidelijke grens tussen inhoud en bedrijfsvoering is lastig aan te geven en is afhan-kelijk van interpretatie. Ook kan men stellen dat keuzes betreffende inhoud gevolgen hebben kunnen hebben voor de bedrijfsvoering en andersom veranderingen bij de bedrijfsvoering ook invloed kunnen hebben op de inhoud van het werk van geestelijk verzorgers.

143 De zendende instanties voor de krijgsmacht zijn op het moment van schrijven (2019): Het militair ordinariaat van de Rooms-katholieke Kerk, het protestantse CIO-M, het Humanistisch Verbond, de Hindoeraad Nederland, het Israëlisch Kerkgenootschap, het Nederlands Verbond van Progressief Jodendom en het Contactorgaan Moslims en Overheid.

De Nederlandse krijgsmacht had aan het begin van het veldonderzoek in 2012 een populatie van 64.446 werknemers, ofwel 63.509 FTE’s. Deze bestond uit burgers en militairen, verdeeld over de vier krijgs-machtdelen: landmacht, marine, luchtmacht en marechaussee.144

De FTE’s binnen de geestelijke verzorging bij de krijgsmacht waren in 2012 (de datum van de aanvang van het veldonderzoek) aldus verdeeld: Rooms-katholiek: 1 Hoofdkrijgsmachtaalmoezenier

3 Stafaalmoezeniers (Marine, Landmacht, Luchtmacht)

46 aalmoezeniers, verdeeld over Marine, Landmacht, Luchtmacht en Marechaussee Protestant: 1 Hoofdkrijgsmachtpredikant

3 Stafpredikanten (Marine, Landmacht, Luchtmacht)

46 predikanten, verdeeld over Marine, Landmacht, Luchtmacht en Marechaussee De predikanten komen uit verschillende

kerk-genootschappen, samen vertegenwoordigd in het CIO-M

Humanistisch: 1 Hoofdkrijgsmachtraadsman 3 Stafraadslieden

32 raadslieden verdeeld over Marine, Landmacht, Luchtmacht en Marechaussee Joods: 1 Hoofdkrijgsmachtrabbijn 2 rabbijnen Hindoeïstisch: 1 Hoofdkrijgsmachtpandit 1 pandit Islamitisch 1 Hoofdkrijgsmachtimam 1 imam

Naast de Hoofden van Dienst stond een Directeur Diensten Geestelijke Verzorging, die door de Hoofden van Dienst gemandateerd werd om als voorzitter op te treden. Zijn taak en bevoegdheid lagen bij het management en de ondersteuning of bedrijfsvoering van de Diensten Geestelijke Verzorging, terwijl de Hoofden van Dienst de inhoud en de levensbeschouwelijke identiteit bewaakten van de zes denominaties waaruit de geestelijke verzorging bestaat.

In 2012 heeft een reorganisatie bij de geestelijke verzorging van de krijgsmacht plaatsgevonden, waarbij de structuur van de geestelijke verzorging is veranderd. De Hoofden van Dienst zijn nog steeds ver-antwoordelijk voor de inhoud van de geestelijke verzorging bij de krijgsmacht.

De bedrijfsvoering van de geestelijke verzorging berust nog steeds bij de directeur van de Diensten Geestelijke Verzorging. Hij stuurt de managers van de verschillende krijgsmachtdelen aan, de HDO’s (Hoofd Dienst Organisatie), die de operationele leiding van hun krijgs-machtdeel hebben. Deze HDO’s zijn allen geestelijk verzorgers van één van de drie grote denominaties (de rooms-katholieke, protestantse of humanistische geestelijke verzorging). Hiermee is de laag van staf-gees-telijk verzorgers, drie per krijgsmachtdeel (van elk van de grote deno-minaties), vervangen door een HDO, van één van de denominaties. Doordat de verschillende Diensten Geestelijke Verzorging op bestuur-lijk niveau nauwer gingen samenwerken, en de bedrijfsvoering samen-gebracht werd, werd de samenwerking tussen de geestelijk verzorgers van verschillende krijgsmachtdelen en de verschillende denominaties veel groter. Tegelijkertijd zorgden de nieuwe ontwikkelingen binnen de krijgsmacht voor een grotere behoefte aan functionele differenti-atie en specialisdifferenti-aties binnen de Diensten Geestelijke Verzorging, en tegelijkertijd een behoefte aan een duidelijk domeinafbakening. De domeinen waarin geestelijk verzorgers werkzaam zijn stonden in deze periode onder groeiende druk. Fons Flierman beschrijft in zijn studie Geestelijke verzorging in het werkveld van justitie een drietal domeinthema’s, “moraal, religie en relaties.”145 In deze periode stond het domein moraal onder druk, omdat binnen de krijgsmacht een 145 Fons Flierman, Geestelijke verzorging in het werkveld van justitie (Delft: Eburon,

eigen vakgroep ethiek in onderzoek en voorlichting werkzaam was, en de vraag naar de eigen plaats van de geestelijke verzorging hierin bevraagd werd. Het domein ‘zingeving kwam in toenemende mate in beeld bij andere zorgaanbieders.

Daarnaast stond ook het domein relaties onder druk, omdat er sprake was van groeiende ‘concurrentie’ van andere zorgaanbieders, zoals de bedrijfsmaatschappelijke dienst en de geestelijke gezondheidszorg, die delen van dit werkveld vanuit hun expertise konden ‘claimen’. Met deze ontwikkelingen liepen de Diensten Geestelijke Verzorging de kans te versmallen tot louter religieus specialisten.