• No results found

Geestelijke verzorging en militaire missies

Opdracht en taken van de krijgsmacht

3.1 Geestelijke verzorging en militaire missies

De aanwezigheid van geestelijk verzorgers bij militaire missies is een direct voortvloeisel van het grondwettelijke recht van de militair op vrijheid van de uitoefening en onderhoud van zijn religie. Dit recht is tevens voor een belangrijk deel ook de legitimering van het bestaan van geestelijke verzorging bij de krijgsmacht, en vormt dan ook een van de kerntaken van geestelijke verzorging.

Geestelijk verzorgers zijn in de periode vanaf de inrichting van de geestelijke verzorging bij de krijgsmacht in 1914 op verschillende manieren ingezet bij militaire operaties, om te beginnen bij de mobi-lisatie aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. Zij waren betrok-ken bij de voorbereiding, de nazorg, en veelal ook bij de uitzending zelf. Tot 1979 waren dit alleen aalmoezeniers en predikanten, sinds de vredesmissie van 1979 in Libanon werden ook humanistisch raadslie-den uitgezonraadslie-den (de humanistische geestelijke verzorging bij de krijgs-macht bestaat sinds 1964. De raadsman Van Sandwijk was, voordat hij in 1979 naar Libanon werd uitgezonden, in 1973 al mee geweest met een hulpactie naar Tunesië. Toch wordt 1979 als eerste missie aangehouden).75

Een belangrijke taak die de aalmoezeniers vanaf de instelling van de Rooms-katholieke geestelijke verzorging hadden, was de specifieke zorg voor katholieke militairen. Bij de aalmoezeniers lag vanzelfspre-kend veel nadruk op de sacramenten van eucharistie, de biecht, en het sacrament van de zieken.76 Toch was het niet zo dat geestelijk ver-zorgers zich alleen tot de militairen van hun eigen denominatie richt-ten, met name op plaatsen waar maar een enkele geestelijk verzorger aanwezig was, en vooral ook daar waar de tijden en omstandigheden moeilijk waren. De pastorale zorg gold iedereen.

Ook was het zo dat tijdens militaire operaties predikanten en aalmoe-zeniers vaak nauw samenwerkten, vooral in de interneringskampen tijdens de Tweede Wereldoorlog, de Politionele Acties en de oorlog in Korea.77 Dominee Ph. Meerburg schrijf hierover in het boek

Legerpredikant in Korea: “De nood dreef ons vaak te samen. We hadden in

veel opzichten dezelfde moeilijkheden, moesten één front vormen ter verde-diging van de geestelijke belangen, die wel eens in de verdrukking kwamen.78

Wel was het zo dat deze samenwerking door de geestelijk verzorgers als opvallend werd ervaren, en duidelijk anders dan de situatie thuis in Nederland.79 Deze samenwerking zou in de periode hierna steeds vanzelfsprekender worden, terwijl tegelijkertijd de strikt binnen-deno-minatieve taak van de geestelijk verzorger minder sterk op de voor-grond zou komen te staan, en de nadruk meer ging liggen op passende pastorale zorg voor alle militairen.

Een andere verandering in het functioneren van geestelijk verzorgers bij militaire operaties was zijn rol als moreelsofficier. In de Tweede Wereldoorlog, en ook tijdens de Politionele acties, was het vanzelf-sprekend dat geestelijk verzorgers naast pastorale zorg ook mede zorg droegen voor het op peil houden van het moreel van de militairen, en zich ook vereenzelvigden met de doelen van de missie.80 Van deze rol van moreelsofficier is na de politionele acties afstand genomen. 76 Donckers, God bij het leger in de kolonie, 325.

77 Gerardus Wentholt, Priesters in krijgstenue (Amsterdam: Van Soeren & Co, 1993), 100-101.

78 Philippus Meerburg, Legerpredikant in Korea (Wageningen: Gebr. Zomer en Keu-nings, 1952), 70.

79 Meerburg, Legerpredikant in Korea; en Donckers, God bij het leger in de kolonie, 331. 80 Donckers, God bij het leger in de kolonie, 346-351; en Wentholt, Priesters in

In de jaren ’70 en ’80 had een deel van de geestelijk verzorgers een zeer kritische houding tegenover de krijgsmacht en overheid, met name daar waar het ging om kernwapens of de rechtvaardiging van oorlog, en de omschrijving van geestelijke verzorging bij de krijgs-macht. Deze andere rol werd niet altijd even positief gewaardeerd in de krijgsmacht, zoals J.L. Swarte aangeeft in Tussen schip en kaai: “De

nieuwe aanpak, gericht op het bewust maken van mensen, ondermijnde naar de mening van militairen gezag en krijgstucht. Die geestelijk verzorgers ver-toonden trekken van pacifisme, richtten zich te veel op de gemeenschap en te weinig op het individu en vooral, zo klonk het verwijt, deden zij te weinig aan zielzorg. De vraag is of deze verwijten werden ingegeven door werke-lijke bezorgdheid voor de zielzorg of doordat een bruikbare hulpkracht bij de handhaving van de discipline langzaam veranderde in een lastpost die kriti-sche vragen stelde.81

In de periode vanaf de opschorting van de dienstplicht, en de ont-wikkeling van een professionele en expeditionaire krijgsmacht, ontwikkelde geestelijke verzorging zich meer tot een professionele organisatie, waarin vooral individuele zielzorg centraal stond, en de vergroting van de slagkracht van de krijgsmacht niet als taak van de geestelijke verzorging werd gezien. Hiervoor was de onafhankelijke positie van de geestelijk verzorger binnen de krijgsmacht essentieel. Samengevat kan deze rol omschreven worden als: “wel bij defensie, maar

niet van defensie.

Legerbisschop R.Ph. Bär beschreef het onderscheid tussen de moreels-officier en de rol van de aalmoezenier aldus in een interview in 1987: “Aalmoezeniers zijn geen ‘moreelsofficieren’. Ze zijn niet aangesteld om de

motivatie van de militairen op peil te houden of te bevorderen, maar om hen in vrede te laten zijn met God, met henzelf en de medemens. Alleen als daarbij de motivatie aan de orde komt, zullen zij daarover natuurlijk met de militai-ren spreken.82

De militaire missies waaraan de deelnemers van de veldonderzoek hebben deelgenomen, speelden zich af in de periode 1990-2011. 81 Johannes Swarte, Tussen schip en kaai (Kampen: Kok, 1993), 20.

82 Interview met legerbisschop R.Ph. Bär in de Leidse Courant van 4 december 1987, geraadpleegd op 25 januari 2019, https://leiden.courant.nu/issue/LLC/1987-12-04/edition/0/page/2?query=bar&period=december%201987&sort=relevance&f_ periodicalcode%5B0%5D=LLC.

In deze periode werd de vanzelfsprekendheid van de aanwezigheid van geestelijk verzorgers bij militaire vredesoperaties steeds groter. Bij vredesoperaties waarin vanuit grotere compounds werd geopereerd werkten zij veelal nauw samen met de aanwezige zorg- en hulpverle-ners: het medische team, en eventueel psychologen of maatschappelijk werkers, en maakten zij deel uit van het zorgoverleg van het medisch team, een eventuele maatschappelijk werker en de personeelsofficier. Desondanks vielen zij niet met deze teams samen, onder meer omdat zij als enige beroepsgroep buiten de militaire organisatie stonden. Daarnaast zagen veel geestelijk verzorgers hun hoofdtaak niet binnen de poorten van de compound, maar was het voor hen evenzeer van belang om regelmatig mee te gaan met patrouilles. De mogelijkheden hiertoe waren afhankelijk van de omstandigheden, en verschilden ook per commandant.

Aan boord van schepen was de situatie vergelijkbaar. Ook hier maakte de geestelijk verzorger doorgaans deel uit van het zorgoverleg, had tijdens gevechtswachten een taak in de noodhospitalen, maar was daarnaast ook roving, wat inhield dat hij vrij door het schip kon rond-gaan om militairen bij te staan. Ook kon hij bij noodhulpacties, bij-voorbeeld na natuurrampen, met het medisch team aan wal ingezet worden.

In de volgende paragrafen worden de verschillende militaire operaties die de deelnemers aan de survey hebben meegemaakt, beschreven. De aard en impact van de vredesoperaties in de survey lopen zeer uiteen, bij verschillende krijgsmachtdelen en op verschillende niveaus van het geweldspectrum.

De missies bestonden doorgaans uit verschillende shifts, en bestonden soms uit verschillende locaties. Zo komt het dus vaak voor dat meer-dere aalmoezeniers deelgenomen hebben aan eenzelfde missie, soms in een andere periode, soms op een andere locatie. Ook is voorgeko-men dat een aalmoezenier meerdere malen mee geweest is met een missie. Hier was dan wel sprake van een missie die zich over een lange periode afspeelde.

De missies zijn zoveel mogelijk chronologisch gerangschikt, door de lange duur van sommige van de missies zullen de data niet altijd aan-sluiten, en daarnaast zal er soms ook overlap zijn.

3.2 Cyprus 1964-200183

Na de onafhankelijkheid van Cyprus in 1959 dreigde in 1963 een bur-geroorlog tussen de Griekse Cyprioten en de minderheid van Turkse Cyprioten. De VN besloot hierop een vredesmacht te sturen om de vrede te bewaren. Desondanks kwam het toch tot een gewapend con-flict, waarbij zowel Griekenland als Turkije een rol speelde.

Uiteindelijk werd het land in tweeën verdeeld. VN-troepen kregen na de wapenstilstand de taak de bufferzone tussen de twee delen te bewa-ken, en toe te zien op de wapenstilstand. Deze situatie duurt voort tot op heden, waarbij wisselende landen bijdragen leveren door middel van militairen. Daarnaast levert de VN-missie (UNFICYP) ook een internationale politiebijdrage, waaronder marechaussee.

Ook de Nederlandse krijgsmacht heeft vanaf 1998 eenheden naar Cyprus gestuurd, bestaande uit een kleine groep van de marechaus-see, en verder infanterie-eenheden (waaronder eenheden van de Luchtmobiele Brigade).