• No results found

Opdracht en taken van de krijgsmacht

2.2 Veranderende oorlog en een nieuwe inzet van de krijgsmacht

2.2.4 Nieuwe conflicten

In de eerste decennia van deze eeuw is een verschuiving merkbaar in de conflicten waarbij westerse krijgsmachten betrokken worden. T.G. Weiss geeft in Humanitarian Intervention aan dat de doctrine van Responsibility to Protect hierbij niet onomwonden werd inge-voerd. Hij geeft hiervoor een aantal beperkende omstandigheden aan.54 Allereerst stelt hij dat ontwikkelingslanden nog steeds vrezen dat onder het mom van humanitaire acties imperiale of geopolitieke doelen kunnen worden nagestreefd, en dat deze doctrine een inval op deze wijze kan rechtvaardigen. De tweede Irak-oorlog zien zij volgens Weiss als voorbeeld hiervan. En deze ondermijnde volgens hem ook de legitimiteit van humanitair ingrijpen in grote verband, omdat bij deze oorlog de doctrine van Responsibility to protect onterecht werd toegepast.55

De conflicten na 9/11 beperkten daarnaast de politieke en militaire slagkracht van de westerse mogendheden: “the notion that human beings

matter more than sovereignty radiated, albeit briefly, across the international political horizon until the United States tied down its military in Afghanistan and Iraq. The political will, as well as operational capacity for humanitarian intervention, diminished afterward because the United States as the preponder-ant power is disinclined to commit significpreponder-ant political and military resources to human protection. Meanwhile, other countries complain but do little.56

In deze periode werd de kloof tussen de militaire uitgaven en inzet van de VS en de andere NAVO-leden steeds duidelijker: de VS inves-teerden in absolute, maar ook in relatieve zin, veel meer in hun mili-taire apparaat dan de andere NAVO-leden, en namen hiermee ook een veel groter deel van de militaire NAVO-inzet voor hun rekening. De VS hebben herhaaldelijk opgeroepen dit verschil te verkleinen, en de NAVO-lidstaten aan hun belofte herinnerd dat zij 2% van hun BNP 53 Fred van Iersel, “Catholic Military Chaplaincy and Moral Leadership Dilemmas in the Just War Tradition”, in Religious leadership and Christian Identity, Doris Nau-er, Rein Nauta, Henk Witte (red.) (Münster: Lit, 2004), 122-123.

54 Weiss, Humanitarian Intervention, 161-203. 55 Weiss, Humanitarian Intervention, 167. 56 Weiss, Humanitarian Intervention, 161.

aan de militaire versterking van de NAVO zouden besteden. De poli-tieke haalbaarheid om significant meer uit te geven aan militaire mid-delen was er echter in de meeste NAVO-landen niet, zodat dit geschil tijdens dit schrijven in 2019 nog steeds actueel is.

Daarnaast was ook het publieke, en daarmee ook politieke draagvlak voor de inzet van militaire troepen in de westerse landen sterk gedaald. Enerzijds omdat in deze landen het sterven van eigen militairen minder geaccepteerd werd, en anderzijds omdat de doelen van de militaire ope-raties in het publieke domein minder gedragen werden. Dit had ook te maken met het veranderende karakter van de conflicten. Waar tot 9/11 de meeste militaire missies als humanitaire interventies beschouwd konden worden, werd dit hierna lastiger. De Amerikaanse, en hiermee ook de NAVO, war on terror, was voor een deel een vechtoorlog, met een aantal humanitaire onderdelen. Politiek, met name in Nederland, waren deze missies echter alleen als vredesopbouwmissies te verdedi-gen, zoals bijvoorbeeld de politiemissie in Afghanistan. Dat de feitelijke militaire inzet zich op een veel hoger niveau van het geweldspectrum bevond, vergrootte de publieke steun en het vertrouwen doorgaans niet. Dit had ook invloed op de wijze waarop Nederlandse militairen, en daarmee ook aalmoezeniers, hun eigen inzet konden beleven. Het nut en de noodzaak van hun aanwezigheid was soms moeilijk zichtbaar voor de militairen tijdens hun missies.

De aard van de conflicten veranderde ook. De terroristische organi-satie Al Qaida groeide in de periode na 2001, en kreeg vestigingen in Azië en Afrika, en steun vanuit de Arabische wereld. P.J. Hoffman en T.G. Weiss schrijven hierover in Sword & Salve: “Al Queda’s scope is

transnational, receiving support from and operating out of a range of countries spanning south-eastern parts of Asia through the Middle East and Arabian peninsula to eastern and northern Africa. However, cells have also been dis-covered inside Western countries – mostly in Europe but also the united States – engaged in fund-raising and recruiting as well as having supported and staged attacks.57 Daarnaast kwamen ook groeperingen op in onder meer Afrika die banden hadden met Al Qaida, of alleen door hen werden geïnspireerd. Deze groeperingen deelden hun haat tegen het Westen, en de VS in het bijzonder, hun goede organisatie en public relations. 57 Peter Hoffman, Thomas Weiss, Sword & Salve (Lanham: Rowman & Littlefield,

De strijd tegen het internationale terrorisme veranderde met de opkomst van IS in het tweede decennium van de 21e eeuw. Deze bewe-ging streefde de stichting van een eigen staat binnen de grenzen van Syrië en Irak na, en leek in sommige opzichten meer op een reguliere krijgsmacht. Tegelijkertijd respecteerde zij het internationale recht niet. Door IS-leden of sympathisanten werden onder meer in Europa aanslagen beraamd of gepleegd. Deze aanslagen leidden, ondanks de kans op represailles, tot meer politieke steun voor militaire inzet. In Nederland heeft dit, samen met het neerschieten van het burger-vliegtuig MH17 op 17 juli 2014 boven het grondgebied van Oekraïne, waarbij veel Nederlanders het leven lieten, bijgedragen aan het besef dat een slagvaardige krijgsmacht noodzakelijk is, wat zichtbaar werd in de politieke beloften minder te bezuinigen op Defensie. Daarnaast kwam in deze periode steeds meer aandacht voor veteranen.

Naast de grootschalige, maar militair ongelijkwaardige, conflicten waar de VS en andere NAVO-lidstaten in betrokken waren, zoals de oorlog in Irak en Afghanistan, bestond een groot deel van de conflic-ten in de eerste twee decennia van de 21e eeuw uit meer kleinschalige conflicten, waarbij met lichte wapens en ongeregelde troepen gestre-den werd, en de grens tussen combattanten en non-combattanten vaak moeilijk te stellen was.

P. Vennesson noemde deze in War without the People, “the kind of limited

warfare fought for limited objectives with limited means and with compara-tively fewer casualties which characterized the period 1989-2009.58

In veel van de conflicten in de eerste decennia van de 21e eeuw speel-den warlords een grote rol, die kleine gebiespeel-den beheersten in disfunc-tionele staten. K. Marten betoogt dat warlords als “state parasites” al zeer lang bestaan: “warlordism is not a new phenomenon; state weakness

in today’s world has simply made warlords more prominent actors than they were during most of the twentieth century.59 Deze lokale leiders en strij-ders veroorzaakten vaak instabiliteit, waarin mensenrechten veelal geschonden werden. Conflicten in deze gebieden waren doorgaans lastig op te lossen, zeker zolang de staat disfunctioneel bleef.

58 Vennesson, War without the people, 251.

59 Kimberly Marten, “Warlords”, in The Changing Character of War, Hew Strachan en Sibylle Scheipers (red.) (Oxford: Oxford University Press, 2014), 302.

In deze periode waren de politieke omstandigheden in de VS en de meeste NAVO-leden zo dat grootschalige militaire inzet politiek steeds minder haalbaar was. Boots on the ground en de hierbij behorende kans op slachtoffers bij de deelnemende militairen waren, samen met de hoge kosten van een militair offensief, in de publieke opinie niet popu-lair, en hiermee politiek riskant.

In veel van de conflicten na de Koude Oorlog speelden bij militaire vredesoperaties regionale troepen een grote rol. Vooral ook in Afrika werden bij veel vredesoperaties de missies uitgevoerd door krijgs-machten van omringende landen, soms vanuit een VN-mandaat.60 2.2.5 Andere middelen

Doordat er in deze periode weinig politieke ruimte was voor daadwerke-lijke boots on the ground bestond veel van de militaire inzet door NAVO-lidstaten bij de interventie in conflicten, en ook bij de bestrijding van terroristische bewegingen, uit bombardementen. Hierbij was het risico voor eigen slachtoffers aanzienlijk kleiner. Daarnaast werd samenge-werkt met regionale strijdmachten en lokale strijdende groepen.

De Verenigde Staten maakten daarnaast, vooral in de oorlog in Irak en Afghanistan, veel gebruik van Amerikaanse privéondernemingen, vooral voor vervoer en beveiliging.61 Zij werden door verschillende groeperingen en bedrijven ingehuurd, maar ook door de regering van de VS. Hun optreden was controversieel. Bedrijven als Blackwater waren vaak wel zwaar bewapend, maar hadden minder van doen met de Rules of Engagement, en kwamen dan soms ook in opspraak. Weiss schrijft in Humanitarian Intervention over de aanwezigheid van deze privéondernemingen in uitzendgebieden: “The distinction between ‘guns

for hire’ by aid agencies and by political-military actors are important, but the larger issue is the presence of mercenaries in Afghanistan and Iraq on a scale not previously seen. The 20,000-25,000 private soldiers in Iraq in 2006 out-numbered the second largest national contingent, the United Kingdom’s, by at least three to one. The 2105 conviction of several Blackwater employees for

60 Bellamy, Williams, Understanding Peacekeeping.

61 Bellamy, Williams, Understanding Peacekeeping, 321-336, en Sarah Percy, “The Chan-ging Character of Private Force”, in The ChanChan-ging Character of War, Hew Strachan en Sibylle Scheipers (red.) (Oxford: Oxford University Press, 2014), pag.259-275.

atrocities committed in Iraq was a reminder that such hires are not a guarantee of professionalism.62

Deze bedrijven werden vaak ingehuurd om kosten te besparen, en snel professionele krachten in te kunnen zetten, zonder daar verder op lange termijn verantwoordelijkheid voor te hoeven dragen (zoals pensioenen), en zonder internationaalrechtelijke aansprakelijkheid. Daarnaast kon hun deelname ook gezien worden als een manier om omvangrijke militaire operaties uit te voeren zonder al te veel inzet van de krijgsmacht te vragen, een potentieel riskante inzet van mili-tairen die politiek moeilijk te verkopen was. S. Percy schrijft in The

Changing Character of Private Force: “The use of PSCs, accordingly, can allow

governments to pursue courses of action that would be difficult to sell to the public or the international community should they rely on regular personnel, thereby increasing their foreign policy manoeuvrability Iraq provides the most striking example. The presence of so many PSC personnel allowed the United States to pursue and sustain an extremely unpopular war in Iraq. Just as con-tractor numbers in Iraq are high, so too are concon-tractor casualties.”63

Ook op andere manieren waren ontwikkelingen gaande om de aanwe-zigheid van reguliere militaire eenheden op het slagveld te verminderen. Technische ontwikkelingen hielpen bij de robotisering van de krijgs-macht, eerst vooral in de vorm van robots die bommen onschadelijk konden maken, maar in het tweede decennium van de 21e eeuw werd ook steeds meer gebruik gemaakt van onbemande vliegtuigen, drones, die gebruikt konden worden voor surveillance en als communicatie-middel, maar ook konden worden (en werden) ingezet om doelen uit te schakelen. Deze drones konden ver van het inzetgebied bediend worden, vaak vanuit het eigen land. Deze ontwikkeling gaat zeer snel, het ligt dan ook in de verwachting dat op steeds meer plaatsen onbemande en (quasi) zelfstandig opererende gevechtseenheden op het slagveld zullen opereren.

Deze ontwikkelingen roepen vragen op, ook voor de uitgezonden militairen en aalmoezeniers.

Wat zijn de gevolgen van een steeds verder ‘ontmenselijkte’ krijgs-macht? Wat betekent deze loskoppeling van persoon en wapen, zijn hier ook morele vragen bij te stellen? Wat betekent het voor degenen 62 Weiss, Humanitarian Intervention, 182.

die de drones bedienen vanuit silo’s op kazernes ver van het strijdto-neel, krijgen zij ook te maken met combat stress, hoe maken zij hun morele keuzes? En wat is de rol van de aalmoezenier hierin?

P.W. Singer beschrijft zowel de kansen als de gevaren van een gerobo-tiseerde krijgsmacht. Hij stelt dat “whether it is watching wars from afar

or sending robots instead of fellow citizens into harm’s way, robotics offers the public and their leaders the lure of riskless warfare. All the potential gains of war would come without the costs, and even be mildly entertaining.”64 Singer stelt dat dit kansen biedt om humanitaire tragedies te stoppen, waar anders geen politiek draagvlak voor te vinden is.

Tegelijkertijd stelt hij ook dat hierbij een groot moreel probleem ont-staat: “by cutting the already tenuous link between the public and its nation’s

foreign policy, pain-free war would pervert the whole idea of a democratic process and citizenship as they relate to war. When a citizenry has no sense of sacrifice or even the prospect of sacrifice, the decision to go to war becomes just like any other policy decisions, weighed by the same calculus used to determine whether or not to raise the bridge tolls…Such wars without costs could even undermine the morality of supposedly ‘good’ wars. When a nation decides to go to war, it is not just deciding to break stuff in some foreign land. As one philosopher put it, the very decision is ‘a reflection of the moral charac-ter of the community who decides’.65

Deze vragen zijn zeer relevant voor aalmoezeniers die werkzaam zijn bij de krijgsmacht, niet alleen omdat zij te maken krijgen met mili-tairen die moeten optreden binnen deze ontwikkelingen, en moeten kunnen ingaan op hun vragen, maar ook omdat deze nieuwe werke-lijkheid nieuwe geestelijke en morele problemen oproept, bij de hante-ring waarvan aalmoezeniers een rol kunnen krijgen. Daarnaast is het zo dat deze ontwikkelingen het werken en de inzet van de aalmoeze-niers zelf beïnvloedt, en dus naast de vraag naar goed en kwaad ook de vraag naar de eigen plaats in de organisatie oproept.

64 Peter Singer, “Robots at War: The New battlefield”, in The Changing Character of

War, Hew Strachan en Sibylle Scheipers (red.) (Oxford: Oxford University Press, 2014), pag. 350.