• No results found

Opdracht en taken van de krijgsmacht

3.12 Een andere krijgsmacht. Besluit

De militaire missies die in dit hoofdstuk beschreven worden, verschil-len aanzienlijk van de operaties die in de jaren daarvoor plaatsvonden. De krijgsmacht is sinds het einde van de Koude Oorlog sterk veran-derd, van een voornamelijk oefenende en verdedigende krijgsmacht naar een meer actief opererende en, als beroepsleger, meer professio-nele krijgsmacht.

De inzet van de militairen is ook anders. Waar tot de val van de Muur in 1989 langdurige oefeningen het merendeel van de inzet bepaalde, ligt het zwaartepunt nu bij militaire vredesoperaties.

Daarbinnen zijn na Srebrenica en nogmaals na 9/11 wel paradigmawis-selingen te bemerken. Waar in de jaren negentig (lichtbewapende) vre-deshandhavende missies centraal stonden, ligt de nadruk sinds 2001 veel meer op een veelal asymmetrische strijd tegen terroristische orga-nisaties, piratenbendes of drugssmokkelaars, terwijl de (zwaarbewa-pende) missie in Afghanistan juist een vredesafdwingend karakter had. Deze veranderde krijgsmacht stelde ook andere vragen aan de inzet van aalmoezeniers. Waar zij tot aan het begin van de jaren negentig te maken hadden met een groot dienstplichtigenleger, en de militaire inzet voor een groot deel oefeningen betrof, werden aalmoezeniers na de val van de Berlijnse Muur in steeds grotere mate ingezet bij militaire vre-desoperaties. Hierbij werd bijvoorbeeld voor militairen de vraag naar de bereidheid tot doden en de mogelijkheid zelf te sneuvelen veel actueler, en werd hiermee een belangrijker thema in de pastorale verzorging. De militaire vredesoperaties waar de aalmoezeniers aan deelgenomen hebben, waren zeer verschillend van aard en impact. Een groot deel van de missies was politiek niet controversieel. Een deel van deze mis-sies had veel steun onder de Nederlandse bevolking, een ander (groot) deel van de missies was bij velen onbekend.

De missies in Afghanistan waren daarentegen wel omstreden. Vanaf de tweede Irakoorlog was de wenselijkheid van de inzet van Nederlandse militairen bij deze missies inzet van discussies binnen het politieke domein en in de media, een discussie die ook bij de aanloop en het verloop van de missies in Afghanistan zou voortduren.

Naast de vragen die deze missies bij de aalmoezeniers zelf konden oproe-pen, was de vraag naar de legitimiteit van de missies ook een thema bij de pastorale zorg voor militairen, in gesprekken en tijdens de lessen

en conferenties die aalmoezeniers aan leerlingen en eenheden gaven. Vooral bij deze missies komt de vraag naar de zin, haalbaarheid en soms ook legitimiteit van de operatie bij militairen op, vooral als deze mis-sies in het publieke debat ook niet eenduidig gesteund worden. Dit in tegenstelling tot de operaties rond drugsbestrijding of piraterij, waarvan het nut en de noodzaak in de publieke opinie vaak wel gezien worden. In 2002 verscheen het NIOD-rapport Srebrenica. Een ‘veilig’ gebied, waarin de rol van de Nederlandse krijgsmacht en politiek rond de val van de Bosnische Moslim-enclave Srebrenica wordt beschreven.114 In dit rapport is ook de rol van de geestelijke verzorging tijdens deze missies zichtbaar, in het bijzonder die van humanistisch raadsman B. Hetebrij. Duidelijk zichtbaar in dit rapport is hoe complex de rol en taken van een geestelijk verzorger tijdens en in de nasleep van deelname aan een militaire vredesoperatie zijn. De inzet van geestelijk verzorgers en andere zorgverleners werd door de leiding gewaardeerd, juist vanwege hun laagdrempelige bereikbaarheid en betrokkenheid.115 Geestelijk verzorgers lieten naast deze nabijheid en betrokkenheid ook een kri-tische houding zien, en gingen niet altijd mee in de dynamiek van de eenheid tijdens de missie. Zo werd bijvoorbeeld gepoogd de negatieve beeldvorming van Dutchbat-militairen aangaande de Moslimbevolking te nuanceren: “In de tijd in de enclave hebben vooral de geestelijk verzorgers

hun uiterste best gedaan het tij te keren en steeds geprobeerd de overeenkom-sten tussen de Moslimbevolking en de Nederlandse militairen te benadruk-ken, maar dat kon toen nauwelijks nog invloed hebben.116

Deze combinatie van nabije en kritische betrokkenheid was ook zichtbaar na afloop van de missie. De geestelijk verzorgers weigerden deel te nemen aan het debriefingsteam, omdat “het hen een

oneigen-lijke taak leek”, niet passend bij de rol van de geestelijk verzorger.117

Tegelijkertijd onderhield bijvoorbeeld Hetebrij na de missie wel con-tacten met de militairen van zijn eenheid, en bleef hij ook alert op tekenen van onvoldoende verwerking bij deze veteranen, met name in de nasleep van een ingrijpend incident tijdens de missie.118 Ook hierbij 114 NIOD: Srebrenica. Een ‘veilig’ gebied.

115 NIOD: Srebrenica. Een ‘veilig’ gebied, deel II,1543-1544. 116 NIOD: Srebrenica. Een ‘veilig’ gebied, deel II,1496. 117 NIOD: Srebrenica. Een ‘veilig’ gebied, deel III, 2853. 118 NIOD: Srebrenica. Een ‘veilig’ gebied, deel III, 3050.

behielden Hetebrij en andere geestelijk verzorgers een onafhankelijke positie, zowel betrokken bij de militairen, als kritisch ten opzichte van de organisatie.119

De complexiteit van de positie die de aalmoezenier en andere geeste-lijk verzorgers tijdens en rondom militaire vredesoperaties innemen, heeft niet alleen betrekking op hun verhouding tot de militaire orga-nisatie en de militairen van hun eenheid. Zij moeten zich verhouden tot de problematiek van de missie, de problemen die rond deelname aan een missie voor militairen kunnen ontstaan, en de vragen rond bij-voorbeeld zingeving of rechtvaardigheid die hierbij kunnen opkomen. Aalmoezeniers en andere geestelijk verzorgers krijgen deze vragen binnen hun pastorale praktijk van militairen te horen, maar tegelijker-tijd gelden deze vragen (is het goed dat ik hier zit, wat doe ik hier) evenzeer voor henzelf. Zij nemen namelijk zelf ook deel aan deze missies. Zij zijn niet alleen betrokken, maar ook deelnemer, en moeten zichzelf ook verhouden tot al deze vragen.

Dit geldt ook voor vragen naar de invloed die de ervaringen en de werkomgeving op hen kunnen hebben tijdens hun uitzending. R. Benimoff, een Amerikaanse legerpredikant, schreef in zijn dagboek tijdens zijn uitzending naar Irak: “The Army must be warping me because

it was not a big deal to get shot at. It didn’t seem real.”120

Over de invloed die het leven op een compound in Afghanistan heeft op de wijze waarop hij zijn omgeving beleefde, schreef krijgsmacht-predikant H. Fonteyn in Achter pantser en prikkeldraad: “Terug binnen

de poorten en de omheining van Kandahar Airfield ervaar ik paradoxale gevoelens: opluchting dat we weer veilig ‘ binnen’ zijn, maar tegelijkertijd het idee dat we onszelf binnen deze poorten gevangen hebben gezet en van achter het prikkeldraad een verdraaide en eenzijdige visie op het land en de mensen ontwikkelen.121

In de volgende hoofdstukken zal nader ingegaan worden op de rol en taken van de aalmoezenier bij de krijgsmacht, met name tijdens zijn deelname aan militaire vredesoperaties.

119 NIOD: Srebrenica. Een ‘veilig’ gebied, deel III, 3072.

120 Roger Benimoff, Eve Conant, Faith under Fire (New York: Three Rivers Press, 2010), 52.

121 Henk Fonteyn, “Tussen pantser en prikkeldraad”, in Task Force Uruzgan, red. Noël van Bemmel (Amsterdam: Meulenhoff, 2009), 171.

Organisatie van geestelijke verzorging