• No results found

Integratie van geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht

Katholieke zielzorg bij de krijgsmacht

5.4 Integratie van geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht

Tussen de NAVO-landen verschilt de plaats die de kerken binnen de samenleving innemen aanzienlijk. Dit geldt evenzeer voor de wijze waarop kerk en staat zich tot elkaar verhouden: in sommige landen worden kerken financieel ondersteund, terwijl in andere de schei-ding tussen kerk en staat zo absoluut gedacht wordt dat daarvan geen sprake kan zijn.

Deze verschillen werken ook door in de wijze waarop geestelijke ver-zorging binnen de krijgsmacht georganiseerd wordt, en de mate waarin deze geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht geïntegreerd wordt. Dick van der Wel en Jos Pieper beschreven in hun artikel De geestelijk

verzorger aan de zijlijn? op welke manieren geestelijke verzorging binnen een algemeen ziekenhuis geïntegreerd kon worden. Hun beschrijving van integratie is gericht op de zorgsector, maar evenzeer toepasbaar op de organisatie van geestelijke verzorging bij de krijgsmacht. Van der Wel en Pieper stellen: “onder integratie verstaan we de mate waarin de

geestelijke verzorging functioneert als elke andere afdeling van het ziekenhuis door deelname aan overleg en andere samenwerkingsvormen.185

Integratie binnen de krijgsmacht kan variëren van een gedoogsituatie tot een totale integratie binnen de defensieorganisatie. Het integratie-model dat Van Gerwen in 1992 introduceerde, kan in dit verband een goed hulpmiddel zijn om de mate van integratie van geestelijke verzor-ging binnen de krijgsmacht in kaart te brengen.

Van Gerwen beschrijft in het tijdschrift Praktische Theologie in het arti-kel Geestelijke verzorging in instellingen van gezondheidszorg een model waarin de mate van integratie van geestelijke verzorging binnen een 185 Dick van der Wel, Jos Pieper, “De geestelijk verzorger aan de zijlijn?”, Praktische

instelling van gezondheidszorg wordt beschreven.186 Van Gerwen geeft in dit artikel vier integratieniveaus waarop geestelijke verzorging binnen een zorginstelling georganiseerd kan zijn.

Op het eerste niveau is sprake van gedoogintegratie. Geestelijke verzor-ging is hier wel mogelijk, maar wordt inhoudelijk en organisatorisch buiten de instelling betrokken.

Op het tweede niveau is sprake van organisatorische integratie. De instel-ling benoemt en huisvest hier geestelijk verzorgers, maar heeft geen invloed op de inhoud van hun werk.

Op het derde niveau is sprake van beleidsmatige integratie. De betrok-kenheid van de instelling is hier groter, de organisatie wil ook kunnen meepraten over de inhoud van geestelijke zorg.

Op het laatste niveau is sprake van procesintegratie. Hier is geestelijke verzorging een onderdeel van de organisatie geworden.

De wijze waarop geestelijke verzorging ingebed is in zorginstellingen kan worden vergeleken met de verschillende wijzen waarop geestelijke verzorging binnen de krijsmacht is georganiseerd. In landen waarin de organisatie van geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht zich op het eerste niveau bevindt, staan aalmoezeniers volledig buiten de organisatie, en worden zij tijdens vredesoperaties voornamelijk voor de sacramentele bediening ‘ingevlogen’, vooral bij hoogfeesten of speciale gelegenheden. Op dit niveau horen ook krijgsmachten thuis waarbij de geestelijke verzorging bestaat uit reserve-geestelijk verzorgers. Zij worden enkel voor sporadische oefeningen en inzet bij vredesoperaties opgeroepen. De Deense geestelijke verzorging is hier een voorbeeld van. Hier tegenover staat bijvoorbeeld de situatie in de Verenigde Staten. Hier zijn aalmoezeniers aangesteld als officieren met bevelsmacht en werkzaam onder de krijgstucht, waarbij de militaire autoriteiten ook zeggenschap hebben over bevordering of ontslag. Hier kan men spre-ken over procesintegratie.

In het merendeel van de veertien NAVO-landen met een militair ordi-nariaat bevindt de geestelijke verzorging zich op het tweede niveau van integratie. De krijgsmacht stelt geestelijk verzorgers aan, huisvest en betaalt hen, maar stuurt hen niet aan en heeft geen invloed op de 186 Gerwen, “Geestelijke verzorging in instellingen van gezondheidszorg”: 467-482.

inhoud van hun werk. De geestelijke verzorging bij de krijgsmacht van Groot-Brittannië zit dan tussen het tweede en het derde niveau in. De geestelijke verzorging binnen de Nederlandse krijgsmacht bevindt zich ook op dit tweede niveau van integratie. De Nederlandse krijgs-macht stelt aalmoezeniers, predikanten, raadslieden, pandits en rab-bijnen aan, huisvest en betaalt hen, maar stuurt hen niet aan en heeft geen invloed op de inhoud van hun werk, dit om zo de scheiding tussen Kerk en staat te kunnen waarborgen.

De wijze waarop geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht is geor-ganiseerd heeft gevolgen voor het functioneren van geestelijke verzor-ging: op de plaats die aalmoezeniers binnen de organisatie innemen, de mate en wijze waarop zij aanwezig kunnen zijn, alsook hun vrijheid van handelen.

Het Nederlandse model heeft een aantal sterke kanten. Doordat gees-telijk verzorgers geüniformeerd en gelegerd meedraaien met de een-heden kunnen zij herkenbaar en zeer ‘eigen’ zijn met hun eenheid, een nabijheid die kan zorgen voor vertrouwen, wat een van de basis-voorwaarden voor pastoraal werk is. Ook zijn de rol en de taak van de geestelijk verzorger voor vrijwel iedere militair duidelijk, omdat zij hiermee al vanaf hun eerste opleiding in aanraking komen.

Dat de geestelijke verzorgers niet samenvallen met de krijgsmacht, maar als door hun zendende instanties gezonden burgers een grote onafhankelijkheid aangaande de inhoudelijkheid van hun werk kunnen houden, geeft hen een grote vrijheid. Omdat zij geen orders geven, en ook geen orders van militairen hoeven op te volgen, hebben zij een zeer uitzonderlijke vrije positie, die door militairen als zeer veilig kan worden ervaren.

De keerzijde van een tussenpositie is dat deze voor een organisatie niet altijd duidelijk is. Zo is het moeilijk de geestelijke verzorging als entiteit organisatorisch onder te brengen: in de militaire organisatie waarin de bevelstructuur strikt hiërarchisch is, is een eenheid die inhoudelijk alleen verantwoording hoeft af te leggen aan levensbe-schouwelijke organisaties buiten de krijgsmacht (de zendende instan-ties), moeilijk in te passen. Daarnaast is het werk van de geestelijke verzorging moeilijk in militaire- of managementprocessen te vertalen.

Zo komt bij vrijwel elke reorganisatie waar de geestelijke verzorging bij betrokken is, hun ophanging en aansturing binnen de organisatie ter sprake, en moet de geestelijke verzorging haar tussenpositie elke keer opnieuw verdedigen.

5.5 Rooms-katholieke Geestelijke Verzorging bij de Nederlandse