• No results found

De plaats van de aalmoezenier binnen de krijgsmachten van de NAVO

Katholieke zielzorg bij de krijgsmacht

5.3 De plaats van de aalmoezenier binnen de krijgsmachten van de NAVO

Een aalmoezenier bij de krijgsmacht is een door de Rooms-katholieke Kerk gezonden geestelijke, die als non-combattant en buiten de mili-taire bevelstructuur milimili-tairen en hun naaste familie bijstaat. Met deze definitie als uitgangspunt kan gesteld worden dat aalmoezeniers binnen de krijgsmacht een geheel eigen plaats innemen.

174 Apostolische Constitutie Spirituali militum curae, artikel II en III, 94. 175 Apostolische Constitutie Spirituali militum curae, artikel X, 96. 176 Apostolische Constitutie Spirituali militum curae, artikel XI, 96.

Bij hun kerkelijke zending hoort ook hun ambtelijke binding. Zij zijn niet alleen gezonden, komend vanuit de Kerk, maar zijn op een bepaalde wijze ook vertegenwoordigers van de Kerk. J.H. Mooren en W. Smeenk beschreven dit, over geestelijk verzorgers werkzaam in de zorgsector, als volgt in Commissie Ambtelijke Binding: “bij ambtelijke

bin-ding geldt dat de geestelijk verzorger zich verplicht tot een invulling van zijn taken en functie in overeenstemming met binnen de geestelijke traditie levende beginselen en opvattingen en in overeenstemming met de bij het bekleden van het ambt horende bevoegdheden, rechten en plichten die maatschappelijk erkend zijn. Ambtelijke binding veronderstelt religieuze of levensbeschouwe-lijke binding, maar valt daarmee niet volledig samen.177

Daarnaast is hun vrijplaatsfunctie van belang. Deze hangt deels samen met hun zending en ambt, omdat zij hiermee niet samenvallen met de militaire organisatie of inhoudelijk verantwoording verschuldigd zijn aan de organisatie. De vrijplaatsfunctie houdt in dat de aalmoezenier, omdat hij geen deel uitmaakt van de militaire hiërarchische structuur, in principe, of uit principe, niet rapporteert of hoeft te rapporteren aan de militaire leiding. Hiermee hebben militairen bij een aalmoeze-nier een persoon waar zij met zekerheid vrij kunnen spreken. Daarin verschillen zij van andere zorgaanbieders binnen de krijgsmacht, die zich ook beroepen op de vertrouwelijkheid van hun gesprekken. Zij vallen altijd nog onder het militaire gezag, en behoren tot de gepro-tocolleerde zorg. Mooren en Smeenk stellen het aldus aangaande de gehele beroepsgroep van geestelijk verzorgers: “maar waar andere

disci-plines, indien de behandeling daar om vraagt, met elkaar informatie mogen en moeten uitwisselen over patiënten, is de geestelijk verzorger ook ten opzichte van deze disciplines gehouden aan het beroepsgeheim, tenzij de patiënt anders aangeeft.178

Het beroepsgeheim en het verschoningsrecht, waarmee de geestelijk verzorger het recht heeft te weigeren om bij een rechtszaak als getuige op te treden als hij hiermee vertrouwelijk verkregen informatie van zijn pastoranten moet overleggen, zijn belangrijk en bepalend voor de geestelijke verzorging. A.P.H. Meijers stelde dit aldus in het handboek

Beroepsgeheim en verschoningsrecht: “De vrijheid van godsdienst en

levens-overtuiging, de scheiding van kerk en staat en de staatsneutraliteit inzake

177 Jan Hein Mooren, Wilma Smeenk, “Commissie Ambtelijke Binding”, in

Ambte-lijke Binding, Arian Verheij (red.). VGVZ-cahiers 4. (Nijmegen 2010), 80. 178 Jan Hein Mooren, Wilma Smeenk, Commissie Ambtelijke Binding, 80-81.

godsdienst en levensovertuiging zijn medebepalend voor de positie van de geestelijke ambtsdragers als verschoningsgerechtigden. Naast de vertrouwens-relatie en de vrije onbelemmerde toegang tot de geestelijke ambtsdragers waar-borgt het verschoningsrecht van de geestelijke ambtsdragers ook de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.179

De zending vanuit het militair ordinariaat houdt de formele opdracht aan een aalmoezenier voor een bepaald werkveld in. Deze zending wordt door de krijgsmacht als aanname-eis verplicht gesteld, waarbij tevens gesteld is dat als de Ordinarius, de zendende instantie, haar zending weer intrekt, dit voor de krijgsmacht de reden zal zijn het dienstverband met de aalmoezenier te beëindigen. Hiermee houdt de Ordinarius bevoegdheden en verantwoordelijkheid over de aalmoe-zenier, een verantwoordelijkheid die vooral de inhoud van het werk betreft. De krijgsmacht in NAVO-landen beperkt zich doorgaans tot het faciliteren van het werk van aalmoezeniers door onder meer bezol-diging en huisvesting, en houdt zich buiten de inhoud van het werk. Er zijn op het moment van dit schrijven veertien NAVO-landen met een militair ordinariaat. Deze landen zijn: Nederland, België, Frankrijk, Duitsland, Hongarije, Slowakije, Polen, de Verenigde Staten, Canada, Spanje, Italië, Litouwen, Portugal en Groot-Brittannië. De wijze waarop katholieke

zielzorg bij de krijgsmachten van deze landen is georganiseerd, komt op een groot aantal punten overeen. In al deze landen wordt katho-lieke geestelijke verzorging op structurele wijze

bekostigd en gehuisvest door de krijgsmacht, en hebben aalmoeze-niers een eigen en herkenbare plek binnen de organisatie.

Naast de overeenkomsten zijn er echter ook verschillen. In de meeste krijgsmachten van de NAVO staat de aalmoezenier buiten de bevel-structuur van de krijgsmacht, al wordt dit op verschillende wijzen gerealiseerd en zichtbaar gemaakt. In sommige landen is de aalmoeze-nier aangesteld als burger, en staat hij zo zichtbaar buiten de militaire wereld.180

179 Ton Meijers, “De geestelijke”, in Beroepsgeheim en verschoningsrecht, Floris Bannier et al. (red.) (Den Haag: Sdu, 2008), 171.

180 In Nederland zijn aalmoezeniers wel burgers, maar toch geüniformeerd, en

De wijze waarop geestelijke verzorging bij de krijgsmacht georgani-seerd is, bepaalt ook de plaats van de aalmoezenier binnen de krijgs-macht.

Deze situatie is echter niet bij alle NAVO-landen met een militair ordinariaat hetzelfde. In sommige landen, zoals de Verenigde Staten, is de aalmoezenier wel een beëdigd officier, en moet hij verantwoor-ding afleggen aan zowel militaire als kerkelijke autoriteiten.

In de meeste landen is de aalmoezenier wel in rechtspositionele zin ‘gemilitariseerd’, maar heeft hij geen rang. Financieel wordt hij dan gelijkgesteld aan, in Nederland, bijvoorbeeld een kapitein of majoor (LTZ2OC of LTZ1 bij de marine). Hierbij is in sommige landen, bij-voorbeeld Duitsland, ervoor gekozen dat aalmoezeniers geen uniform dragen. In de meeste landen dragen aalmoezeniers wel een uniform, met rangonderscheidingstekens, maar laten door het dragen van bij-voorbeeld een kruisembleem of zwart overhemd met priesterboord zien dat zij niet helemaal binnen de uniforme militaire wereld vallen. Deze positie buiten de bevelstructuur van de krijgsmacht vereenvou-digt het waarborgen van de vrijplaatsfunctie van de aalmoezenier. Deze situatie gaat op voor een groot deel van de meeste krijgsmach-ten binnen de NAVO, alleen de Verenigde Stakrijgsmach-ten en Canada wijken hier sterk van af. In de Verenigde Staten en Canada is de Kerk wel de zendende instantie, maar tegelijkertijd is een aalmoezenier binnen de Amerikaanse en Canadese krijgsmacht ook een beëdigde officier, die binnen de bevelstructuur van de krijgsmacht valt en ook een militaire rang en bevoegdheden heeft.

Voor het verloop van zijn carrière, de krijgsmacht van de Verenigde Staten kent het up-or-out-systeem, is de aalmoezenier afhankelijk van de beoordelingen van zijn meerdere binnen de Dienst Geestelijke Verzorging, maar ook van de commandant van de eenheid waar hij geplaatst is.181

Groot-Brittannië neemt hier een iets andere positie in. De Britse aal-moezeniers zijn wel geüniformeerd, maar bij de Britse marine dragen aalmoezeniers in plaats van een rangonderscheidingsteken een kruis. Britse landmachtaalmoezeniers dragen, anders dan Britse vlootaal-moezeniers, wel rangonderscheidingstekens. In beide gevallen staan 181 Up or out: methode van personeelsbeheer waarbij iedere medewerker binnen een

zij als aalmoezeniers wel onder de krijgstucht, en zijn zij ook beëdigde militairen.182

Een overeenkomst tussen de veertien NAVO-landen met een militair ordinariaat is dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het werk van geestelijk verzorgers altijd ligt bij de zendende instanties. Het verschil zit erin in hoeverre geestelijk verzorgers op de andere vlakken verantwoording af te leggen hebben aan de militaire autori-teiten.

Eveneens van belang voor het functioneren van een aalmoezenier is zijn status als non-combattant. Deze status deelt de aalmoezenier met de overige zorg- en hulpverleners binnen de krijgsmacht, zoals de artsen, verpleegkundigen, psychologen en maatschappelijk wer-kers. Deze positie is vooral tijdens vredesoperaties of ten tijde van oorlog van belang. Non-combattanten nemen geen deel aan de gevech-ten, maar maken er door hun aanwezigheid wel deel van uit. In de Conventie van Genève van 1949 werd bepaald dat medisch en religi-eus personeel, herkenbaar aan een armband met een rood kruis, een beschermde status hebben, niet tot krijgsgevangene gemaakt mogen worden en in hun werk niet gehinderd mogen worden.183

Een verschil tussen het medische personeel en de aalmoezeniers is dat de eerste categorie beëdigde militairen zijn, en gewapend, terwijl in veel van de NAVO-landen aalmoezeniers geen beëdigde officieren zijn. Een ander verschil is dat medisch personeel wapen-dragend is. Anders dan de non-combattantenstatus van geestelijk verzorgers, is het recht of verbod op het dragen van wapens door geestelijk verzor-gers niet eenduidig vastgelegd in de Conventie van Geneve.

182 Het integratiemodel dat van Gerwen in 1992 introduceerde kan in dit verband verhelderend werken. Van Gerwen beschrijft in het tijdschrift Praktische Theologie in het artikel Geestelijke verzorging in instellingen van gezondheidszorg een model waarin de mate van integratie van geestelijke verzorging binnen een instelling van gezondheidszorg wordt beschreven. Van Gerwen geeft in dit artikel vier integra-tieniveaus waarop geestelijke verzorging binnen een zorginstelling georganiseerd kan zijn, namelijk: gedoogintegratie, organisatorische integratie, beleidsmatige integratie en procesintegratie. Dit model wordt later in dit hoofdstuk nader besproken. Zie hiervoor ook: Geert van Gerwen, “Geestelijke verzorging in instellingen van gezondheidszorg”, Praktische Theologie (19), 1992: 467-482.

In de meeste landen dragen aalmoezeniers echter geen wapens, of is dat hen zelfs vanuit de krijgsmacht verboden, zoals in Nederland het geval is.

De keuze om aalmoezeniers in uitzendgebieden ongewapend te laten optreden heeft wel als gevolg dat er om hen te begeleiden en te beschermen militairen vrijgemaakt moeten worden, of dat de aalmoe-zeniers achter de frontlinie blijven bij de medische posten. Dit werkt zowel voor de krijgsmacht als voor de aalmoezenier beperkend, en maakt het moeilijker voor de aalmoezenier om dicht bij de militairen te staan. De aalmoezenier is dan niet meer vrij in zijn bewegingen. Daarentegen is de keuze om aalmoezeniers wel te bewapenen moeilijk te rijmen met de positie van de aalmoezenier en de aard van zijn werk, en past het principe van bewapende geestelijken ook niet binnen de traditie en de idealen van de Kerk, zoals zij sinds de synode van Arles bepaald zijn.

In de meeste krijgsmachten is de katholieke zielzorg ondergebracht in een of meerdere Diensten Geestelijke Verzorging, met daarin meer-dere levensbeschouwelijke stromingen. De wijze waarop Diensten zijn ingericht is niet voor ieder land gelijk, de mate van samenwerking tussen de verschillende denominaties kan verschillen. Zo kennen de Canadezen een eenhoofdige leiding, terwijl in Nederland elke deno-minatie zijn eigen leiding heeft, maar de bedrijfsvoering wel overkoe-pelend georganiseerd is.

Van belang is hierbij de verdeling van de geestelijk verzorgers over de verschillende denominaties. Ook hier wordt binnen de diverse krijgs-machten verschillend mee omgegaan, afhankelijk van hun culturele geschiedenis en huidige pluriformiteit binnen de samenleving.184

De culturele en religieuze geschiedenis bepalen in hoge mate de wijze waarop de geestelijke verzorging bij de krijgsmacht is georganiseerd en geïntegreerd. In landen met een reeds lange geschiedenis van reli-gieuze pluriformiteit, gekoppeld aan een grote mate van relireli-gieuze emancipatie van levensbeschouwelijke minderheden is binnen de 184 Ernst Hirsch Ballin, Interim-rapport verdeling geestelijke verzorgers in de krijgsmacht (Den Haag, 1986), 188; en Martin Bock, Religion within the armed forces. (Strausberg: SOWI Forum Internationales Band 20, 1998), http://www.mgfa.de/html/einsatzun- terstuetzung/downloads/forum20.pdf?PHPSESSID=931748af0e86616800373655a-caf2902.

krijgsmacht vaker sprake van een pluriforme en onderling gelijkwaar-dige geestelijke verzorging, terwijl in landen met een meer homogene religieuze bevolkingsgeschiedenis de geestelijke verzorging vaker ingevuld wordt door de belangrijkste religie van dat land.

In Nederland is duidelijk sprake van een pluriforme geestelijke ver-zorging, waarin elke levensbeschouwelijke denominatie inhoudelijk gelijkwaardig is.