• No results found

Eerste recensie: De Rijksrecherche

H5 De geschiedenis van deDr S van Mesdagkliniek

6.10 De recensies van het eerste bedrijf

6.10.1 Eerste recensie: De Rijksrecherche

De aanleiding van het Rijksrechercheonderzoek wordt in de inleiding van hun onderzoeksrapport als volgt geformuleerd (Rijksrecherche van het Openbaar

Ministerie te Leeuwarden, 1999).

In opdracht van mr. H.J. Moraal, hoofdofficier van Justitie te Groningen, werd door de Rijksrecherche een strafrechterlijk onderzoek ingesteld naar de gedragingen van een viertal medewerksters van de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Dit geschiedde naar aanleiding van uitlatingen van 5 verschillende patiënten over het feit dat zij min of meer seksuele relaties onderhielden met 4 medewerksters in de Kliniek. De 5 genoemden zijn afkomstig van 3 verschillende afdelingen.

Om een zo volledig mogelijk beeld krijgen van hetgeen zich mogelijk heeft afgespeeld, zijn alle personeelsleden en patiënten van deze afdelingen als getuigen gehoord. Hierbij zijn zij enerzijds ondervraagd over de bekend geworden relaties en anderzijds over de geldende procedures en richtlijnen die binnen de afdelingen gelden. De resultaten van de laatstgenoemde bevraging zijn in dit rapport verwerkt (Rijksrecherche van het Openbaar

Ministerie te Leeuwarden, 1999: 3).

Vervolgens wordt in het rapport vermeld dat in het kader van dit onderzoek een aantal documenten door de directie is overhandigd.

Kopie van de huisregels voor patiënten.

Kopie van de beroepscode sociotherapeuten opgesteld door de Vereniging ter bevordering van de Sociotherapie. In de code staat onder punt 2.2.3: “De sociotherapeut onderneemt geen pogingen tot seksuele toenadering en gaat niet in op toenadering van de cliënt”.

De folder “Het mag niet, het mag nooit, seksuele intimidatie door

hulpverleners in de gezondheidszorg”, uitgegeven in februari 1998 door het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. In de folder wordt duidelijk stelling genomen tegen seksuele intimidatie in het hulpverleningscontact.

Het rapport trekt een duidelijke conclusie over deze drie beleidsdocumenten. De conclusie is gebaseerd op een groot aantal hoorzittingen onder personeel en patiënten. Ieder team bestaat uit ongeveer 12 sociotherapeuten en er verblijven 11 patiënten. In totaal zijn er in het kader van dit onderzoek ruim 60 personen gehoord (Rijksrecherche van het Openbaar Ministerie te Leeuwarden, 1999). Ad. 1. Blijkens de verklaringen bleken de huisregels nauwelijks bekend bij de

patiënten.

Ad. 2. De beroepscode voor sociotherapeuten is nauwelijks bekend bij het ondervraagde personeel. De beroepscode zelf is ten aanzien van seksuele

relaties erg beperkt geformuleerd.

Ad. 3. De folder “Het mag niet, het mag nooit” is bij de ondervraagde personen, zowel patiënten als personeel, niet of nauwelijks bekend (Rijksrecherche van

het Openbaar Ministerie te Leeuwarden, 1999: 3–4).

Hoewel de Rijksrecherche geen concrete bewijzen vond van niet-integer gedrag, zoals de vermeende intieme relaties tussen enkele medewerksters en patiënten, deden zij wel verslag van een zeer onprofessioneel en risicovol klimaat. Zij illustreerden dit met de volgende bevindingen en voorbeelden in zogenaamde deelconclusies, waarvan ik de belangrijkste hier wil noemen:

De personele problemen zijn op een aantal afdelingen zeer groot. Het bestaan van twee kampen onder personeelsleden is een ongewenste situatie, zowel voor personeelsleden als de patiënten. Het in het bezit hebben van een gsm door een patiënt is blijkens de huisregels niet toegestaan, maar is door dit onderzoek wel aangetoond. Patiënten hebben direct invloed op hun verlofplanning en roostering, ook als (vrouwelijke) personeelsleden hiervan niet op de hoogte zijn of zelfs hebben aangegeven de begeleiding niet te willen doen. Patiënten zijn geregeld in bezit van drugs die onderling verhandeld of via bezoek naar binnen gebracht worden. Er wordt van fouillering of kamercontrole alleen gebruik gemaakt als er concrete aanwijzingen zijn. Op twee afdelingen werd het inwerken van nieuwe medewerkers in de aanstellingsperiode als voldoende en bij één afdeling als onder de maat ervaren.

Er is een tekort aan supervisors voor personeelsleden. De supervisie komt moeizaam tot stand en het initiatief lijkt in de meeste gevallen van het personeelslid zelf afkomstig te zijn.

Op alle afdelingen blijken veel informele gedragsregels te bestaan. Van het bestaan van formele gedragsregels met betrekking tot de omgang met

patiënten zijn veel personeelsleden niet op de hoogte. Het onderwerp seksuele intimidatie is volgens een afdelingshoofd geregeld onderwerp van gesprek, maar dit wordt door het personeel ontkend. Patiënten geven aan makkelijk

in bezit te kunnen komen van privé-gegevens van medewerkers zoals hun telefoonnummer of adres (Rijksrecherche van het Openbaar Ministerie te

Leeuwarden, 1999: 6–21).

De Rijksrecherche adviseerde op basis van het bovenstaande dan ook dringend dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg een nader onderzoek zou moeten doen. Ook meldt het rapport dat — gezien de soms heftige reacties van personeelsleden, de afgelegde verklaringen en de vele zaken die buiten het papier om genoemd zijn tegen de verhorende rechercheurs — een grondig vervolgonderzoek dringend gewenst is (Rijksrecherche van het Openbaar

Ministerie te Leeuwarden, 1999: 31). Het door de Rijksrecherche geconstateerde

zorgwekkende beeld viel verder buiten hun competentie. En omdat er verder geen duidelijke bewijzen waren van niet-integer en/of strafbaar gedrag sloot de Rijksrecherche het onderzoek.

Alexander (37)

Alexander knikt alsof hij het verhaal kent. “Ik herinner me zoiets uit de krant, maar ze hebben uiteindelijk toch niets gevonden?” Zonder te wachten op een antwoord gaat hij verder. “Als burger denk je toch snel, ‘waar rook is, daar is vuur’”.

Ik vind dit een mooie metafoor waar ik op voortborduur. “Het was naar mijn idee eerder een heidebrand. De humuslaag gloeide ondergronds, waarbij er enkele rookpluimen omhoog dwarrelden. Ze hebben inderdaad niets gevonden dat strafbaar was. Ze zijn dan ook niet tot vervolging van medewerksters overgegaan. Misschien was het wel eenvoudiger geweest als er alleen een paar medewerksters verkeerd hadden gehandeld, maar op basis van dit rapport bleek dat er veel meer aan de hand was.”

6.10.2 Tweede recensie: De Inspectie voor de Gezondheidszorg

De Inspectie reageerde snel op het appél van de Rijksrecherche. De

Hoofdinspecteur, zo bleek uit het rapport, had na overleg met de hoofdofficier opdracht gegeven tot dit onderzoek (Inspectie voor de Gezondheidszorg, 1999: 1). De Inspectie voor de Gezondheidszorg legde in september 1999 enkele inspectiebezoeken af. Verwijzend naar het onderzoek van de Rijksrecherche stelde de Inspectie dat zij zich niet zou richten op strafbare of tuchtrechtelijke feiten, maar zich zou concentreren op de naleving van wet- en regelgeving en zich primair zou richtten op de kwaliteit van de zorg.

Er werd een aantal pijnlijke constateringen gedaan:

• De organisatie is sterk gefragmenteerd met zowel tussen als binnen de divisies een ‘eilandencultuur’.

• De groei gecombineerd met de aanpassing van de structuur en bezuinigingen is veel te snel gegaan.

• Onderlinge onenigheid binnen de meerhoofdige directie.

• Er wordt onvoldoende in personeel geïnvesteerd op het gebied van functionerings- en beoordelingsgesprekken.

• Het personeel is met veel regels en zaken betreffende beroepshouding onbekend.

• Door het personeel worden de grenzen in relatie tot patiënten onvoldoende bewaakt.

• Er is een achterstand in het opstellen van de behandelplannen. • Een integraal behandelprogramma ontbreekt.

• Onder verantwoordelijke behandelaars, psychiaters en psychologen is geen eenduidigheid visie betreffende het toestaan van verlof.

In de aanbevelingen wordt vervolgens nadrukkelijk gesteld dat er aandacht gegeven zal moeten worden aan de stijl van leidinggeven en de cultuur van de organisatie met als doel het vertrouwen te herstellen teneinde de samenwerking te verbeteren (Inspectie voor de Gezondheidszorg, 1999: 3–25).

Dit rapport werd vervolgens publiekelijk besproken. Opnieuw werd er op radio, T.V. en in de kranten ruim aandacht besteed aan de Dr. S. van Mesdagkliniek. De crisis was compleet: “Justitie” en de “Inspectie voor de Gezondheidszorg” waren negatief over een Kliniek. En de Dr. S. van Mesdagkliniek was niet zomaar een Kliniek. Jarenlang stond zij bekend als het bastion van kennis en kunde voor de behandeling van TBS-ers. Dit rapport was wederom een aanleiding voor Kamervragen aan de Minister van Justitie.