• No results found

De eerste nieuwe teksten

De omvangrijke reorganisatie 2000–

7.4 De eerste nieuwe teksten

Wetenschappers, voornamelijk filosofen, interesseren zich al heel lang voor taal. In de 20e eeuw werden veel filosofische problemen opnieuw geïnterpreteerd als problemen over de betekenis van woorden. Met deze overgang werd taal zelf een onderwerp van uitgebreid wijsgerig onderzoek. Men ging er voordien van uit dat taal ons in staat stelt gedachten over te dragen en te verwijzen naar de objectieve wereld om ons heen. Eind jaren 60 van de vorige eeuw is deze voorstelling op de korrel genomen door Jacques Derrida (Bor en van der Leeuw, 2003: 508–525). Voor Derrida is taal geen venster op een objectieve wereld, maar legt ze zelf een structuur op aan de wereld door zaken te duiden die niet zouden kunnen bestaan zonder taal. We kunnen niet denken zonder taal, dus hebben we ook geen rechtstreeks toegang tot de objectieve wereld om ons heen. Derrida huldigt de

stelling dat er ook geen absolute waarheid is over wat teksten of woorden

betekenen. Betekenissen hangen af van de context en woorden kunnen onoplosbaar dubbelzinnig zijn. Betekenissen worden gedeeltelijk bepaald door luisteraars en door sociale gebruiken waarover een spreker geen zeggenschap heeft.

Hoe men er ook over denkt, de taalfilosofie heeft ons in ieder geval bewust gemaakt van de invloed die woorden hebben op ons leven. Onze belevenis van de werkelijkheid wordt in hoge mate bepaald door de wijze waarop we de dingen benoemen. Dit heeft een direct effect op het functioneren van mensen binnen een organisatie, dus ook binnen de Dr. S. van Mesdagkliniek.

Zodra ik een TBS-er ‘patiënt’ noem, verhoud ik me automatisch als ‘gezond’ tegenover de ‘zieke’, die ‘behandeld’ moet worden. Ik schep zo een afstand tussen hem en mijzelf. Als ik hem ‘cliënt’ noem, stel ik mij allereerst dienstbaar op om hem te geven wat hij nodig heeft. De verhouding krijgt formele trekken: het gaat om het product dat ik aan hem lever. Als ik hem ‘delinquent’ noem, is mijn houding veroordelend, als ‘onschuldige’ tegenover een ‘schuldige’. Ik wens mij tegen hem te beveiligen en plaats dus tralies tussen hem en mij. Pas als ik hem in de eerste plaats ‘medemens’ ga noemen wordt onze verhouding humaan en kan ik hem vanuit de naastenliefde tegemoet treden. Dat hij daarbij ook ‘patiënt’, ‘cliënt’ en ‘delinquent’ is, wordt secundair.

‘Respect’ krijgt dan ook een andere inhoud. Men kan respect hebben voor iemand op grond van angst (zorgen dat hij zich niet beledigd voelt), van inferioriteit (die ander kan meer dan ik) of projectie (ik wou dat ik net zo was als hij), maar respect dat vanuit humaniteit wordt opgebouwd houdt rekening met de menselijke kwetsbaarheid van de ander.

Humanisering is primair gefundeerd in een basale verandering van mentaliteit op grond van bepaalde ideële waarden, maar krijgt in tweede instantie pas vaste vorm in de taal die men hanteert binnen de menselijke verhoudingen. Wil een veranderingsproces overleven, dan moet het worden verankerd in een helder paradigma en een daarop afgestemde terminologie.

Alexander (54)

“Waarom heb je hier toch gekozen voor Goffman en niet voor iemand uit de linguïstiek of taalfilosofie?”

Deze vraag had ik verwacht en formuleerde snel een antwoord. “Ik heb in het begin geaarzeld over mijn methodisch werkkader. Ik had in plaats van Goffmans dramaturgische concept ook voor een taalkundige invalshoek kunnen kiezen. Los van het feit dat ik met dit domein minder goed bekend ben, vind ik deze benadering ook wat te eng, te beperkt. Bijvoorbeeld, zoals Derrida onze sociale wereld reduceert tot taal als enige werkelijkheid vind ik fascinerend, maar voor dit onderzoek ook te beperkt. Een complete voorstelling met taal als onderdeel is veelzeggend en ik denk ook vollediger. Omdat de teksten naast de tekengevende activiteiten, de verdeling van

de rollen en het decor in een voorstelling een belangrijke rol spelen, wil ik er hier wel even bij stilstaan.”

Er verscheen dus een nieuwe groep spelers op het toneel. Deze groep bestond uit de nieuwe directie, nieuwe managers en coördinerende hoofdbehandelaren (psychiaters en psychologen) van de verschillende patiënteneenheden. Deze groep omvatte ongeveer 24 deelnemers. Ook zij hadden de opgave gekregen hun rol geloofwaardig te spelen. Net als de vorige directie hadden zij eveneens de rol om hun activiteiten en zichzelf te presenteren als leiders van wie het publiek zaken als sturing en controle kon verwachten. Het publiek moest na een teleurstellend drama weer geloof in de nieuwe spelers krijgen. Voordat het zover was moesten de spelers vooral investeren in elkaar. De toonzetting en sfeer van de opvoering, de rollen en de teksten moesten vooraf duidelijk op elkaar worden afgestemd.

Alexander (55)

“Als ik het goed begrijp vonden deze besprekingen over de nieuwe voorstelling in de overgangsperiode tussen de interim-directeur en de Raad van Bestuur van het GGZ plaats.”

Ik ben verrast door het feit dat Alexander de tijdsbalk goed in de gaten heeft gehouden. “Dat klopt, dat heb je goed gezien. Dat leverde ook meteen een zeker conflict op. De besprekingen over het Positioneringsstatement en het

Cultuurdocument vonden precies in de overgangsperiode tussen de interim-directeur en de samenwerking met GGZ plaats.

De eerste nieuwe teksten of delen daarvan waren de taal van de nieuwe directie en de interim-directeur. De in het kader van de samenwerkingsovereenkomst nieuw aangetreden Raad van Bestuur GGZ was in eerste instantie fel gekant tegen deze bijeenkomsten en teksten. Ik herinner me nog een overleg waarbij een lid van de Raad van Bestuur met een pamflet binnenliep dat hij uit de kamer van de vorige directie had meegenomen. De Kliniek moest, in hun ogen althans, geen eigen taal en cultuur ontwikkelen, maar vooral aansluiten bij de GGZ-cultuur. Na enig gepraat hebben we als directie de Raad van Bestuur van het nut en noodzaak van het Cultuurdocument en andere teksten weten te overtuigen. Uiteindelijk hebben ze zelfs aan deze bijeenkomsten deel genomen en waren ze na afloop zeer lovend over hoe wij met elkaar tot teksten en rol- en gedragbeschrijvingen kwamen.”

Allereerst hebben de nieuwe directieleden samen met het middenkader en leden van de ondernemingsraad de aard en de titel van het toneelstuk veranderd en dit uitgedrukt in een Positioneringstatement. Het doel van dit document was dat de spelers en het publiek zich op een positieve wijze konden identificeren met de titel en de inleidende tekst van het nieuwe toneelstuk. De titel was ‘De Nieuwe Organisatie’ en de uitleg werd in het Positioneringstatement vastgelegd. Hiermee werd niet alleen afscheid genomen van het eerdere drama, maar werd ook de

kwaliteit van het eerdere spel bekritiseerd en afgewezen. Daarna veranderde dit team van nieuwe spelers, bestaand uit de directieleden en het middenkader, de toon en de sfeer van het spel; dit werd door middel van een Cultuurdocument naar buiten gebracht. Tevens diende dit document deels als inspiratiebron en deels als kader voor het gedrag van alle leidinggevenden in de organisatie.

Deze twee documenten worden nog steeds in diverse beleidsstukken als richtinggevend aangehaald. Maar belangrijker dan het document zelf was het feit dat de directie samen met het middenkader op zoek ging naar woorden en tekens die bij het nieuwe spel hoorden. Via de discussies over het Positioneringstatement en de nieuwe organisatiecultuur werd er een gezamenlijke taal ontwikkeld. In wezen werden er achter de coulissen afspraken gemaakt op welke wijze het team het publiek op het podium tegemoet zou treden. Hierbij werden de vorige directie en de ‘oude cultuur’ van de organisatie kritisch onder de loep genomen. Dit nieuwe team moest daarbij de negatieve elementen uit het verleden afwijzen en nieuwe positieve elementen introduceren. Het publiek zat duidelijk niet te wachten op een herhaling van het vorige drama.