• No results found

menswetenschappelijke onderzoek (inclusief de psychologie), dat dit vakgebied op een aantal punten

10.3.1. Dataverzameling en verwerking

In hoofdstuk 6 besprak ik enkele aandachtspunten voor de verzameling van gezond leven interviews zoals het inzicht dat interviewvragen naar gezondheid vaak opgevat blijken te worden als morele vragen en als zodanig een verantwoordingsaccount of identiteitsperformance als antwoord oproepen. Dit is geen probleem dat vermeden moet worden, maar juist een aanknopingspunt voor de bovengenoemde identiteitsverandering en betekenisverlening van mensen. Met het kleine verhaal (§4.2.3.) vervolgens heb ik een veel minder veeleisende opvatting van narratief ingebracht in de narratieve psychologie dan een compleet narratief met begin, midden en einde. Daarmee kon ik de negatieve beoordeling van een gedeelte van de interviews in het ZGL-project als van onvoldoende dialogische kwaliteit (§1.1.3.) herevalueren. Ik introduceerde daarvoor het subgenre van het natuurlijk onderzoeksgesprek3. Dit subgenre biedt de mogelijkheid

om de toentertijd afgekeurde interviews op basis van andere criteria te beoordelen. Meer algemeen gesteld biedt het kleine verhaal verruimde criteria ten aanzien van wat bruikbaar is als data in narratief onderzoek met als doel beter aan te sluiten bij de belevingswereld van

onderzochten of een beter inzicht in het te onderzoeken fenomeen.

Deze verruiming zou verder doorgetrokken kunnen worden. De dataverzamelingsmethode moet in mijn optiek vooral gericht zijn op het opsporen van gezond potentieel. Om dat te bereiken heb ik aangegeven dat het wenselijk kan zijn (mits reflectief en sensitief ingezet) om in een interview sturende vragen te stellen die vanzelfsprekendheden en culturele patronen doorbreken (§6.1.2.) of om nabije-toekomst-anticiperende vragen te stellen (§5.3.1.). Een andere optie is om gebruik te maken van symbolen, beelden, van expressievormen zoals theater en schilderen, en van lichamelijke en emotionele expressie. Juist bij de afwezigheid van de ervaring van gezond leven in positieve zin kan het behulpzaam zijn om de verbeelding over mogelijkheden te stimuleren door het gebruik van verschillende expressiewijzen. Deze mogelijkheid hebben we in het ZGL-project intuïtief toegepast door het vragen naar een symbool voor gezond leven (zie §9.2.2. voor ‘leren’ als symbool voor gezond leven) en het gebruik van vignetten in de analyse door peers in het project. Die vignetten hielpen om een gedachtewisseling over etniciteit- en seksespecifieke normen voor gezond leven op gang te brengen.

Andere mogelijkheden voor verruiming van de dataverzamelingsmethoden zijn om groepsgesprekken te voeren (zodat via de confrontatie met anderen verschillende perspectieven

3 De kracht van een natuurlijk onderzoeksgesprek is dat de alledaagse onderhandeling van mogelijkheden voor gezond

leven binnen de eigen culturele en sociale context onderzoekbaar wordt en tegelijkertijd de onderzoeker invloed heeft op het onderzoeksonderwerp.

worden aangereikt4) of om een langdurige dialoog met onderzochten te starten via meerdere

interviews. Dergelijke voorstellen halen het transformerende karakter van gezondheids- bevorderend onderzoek duidelijker naar voren. De co-creatie van gezond leven krijgt dan nog nadrukkelijker een plek in het onderzoek. Een dergelijke werkwijze heeft echter methodologisch consequenties die bij de keuze in ogenschouw moeten worden genomen. Zo is een

groepsinterview niet de meest voor de hand liggende keuze wanneer de ervaring van individuele mogelijkheden voor gezond leven voorop staat. Een aandachtspunt bij dergelijke

veranderingsgerichte interviews is dat het de kans vergroot om te stuiten op emotionele lagen. De geschiktheid en wenselijkheid van dergelijke interviews en het zorgdragen voor het welzijn van zowel de interviewer als geïnterviewde vormen ethische aandachtspunten. Ethische reflectie, die in gezondheidsonderzoek in het algemeen al een belangrijke rol speelt, wordt mogelijk nog belangrijker in veranderingsgerichte interviews.

Een kritische kanttekening bij de voorgestelde verruiming is dat met het openen naar zo’n breed scala aan dataverzamelingsmethoden en -technieken het steeds minder duidelijk wordt wat nu het specifiek narratieve is van de methode. Om te blijven spreken van een narratief-

(psychologische) onderzoeksmethode is daarom het specificeren en definiëren van de opvatting van narratief steeds van belang.

De voorgestelde verruiming van data zoals het toelaten van een ‘natuurlijk onderzoeks- gesprek’ betekent niet dat ik het doen van onderzoeksinterviews vanuit een dialogische houding afwijs, in tegendeel. Wanneer in een onderzoek gekozen wordt voor de dialogische dataverzame- lingsmethode, dan stelt dit echter hoge eisen aan de interviewer. Deze moet in staat zijn tot een dialogische houding, ethische reflectie, en het flexibel kunnen hanteren van verschillende dataverzamelingsmethoden en -technieken, en van verschillende genres. Om goed om te kunnen gaan met eventuele emotionele of andere zaken die loskomen tijdens een veranderingsgericht interview is adequate begeleiding en de mogelijkheid tot follow-up van geïnterviewden (en het regelen van ondersteuning van interviewers) aan te bevelen. Ik pleit hier echter niet voor een superinterviewer die al deze kwaliteiten in zich verenigt. De interviewer moet mijns inziens vooral weten wanneer wat toe te passen zodat het geen toevallig en ongericht geheel wordt.

Gelden deze hoge eisen aan de interviewer ook voor peerinterviewers? Op basis van mijn analyse van het peer-peergesprek tussen Karima en Aisja (hoofdstuk 8) ben ik geneigd een andere richting aan te bevelen dan hen intensief te trainen in een dialogische luisterhouding. Als in peer-peeronderzoek wordt gekozen voor het interview als conversatie (§6.1.2.) dan zou dit in mijn optiek een uitgebreide training vereisen, uitgebreider dan in het ZGL-project voorzien was. Dit maakt de kosten van dergelijk onderzoek, dat sowieso al erg arbeidsintensief is, erg hoog. Ik zou willen voorstellen om het gesprekskarakter juist uit te buiten en de peerinterviewer niet teveel extra interviewtraining te geven, omdat hiermee de beoogde sociale afstand (§1.1.2.) juist onverhoopt vergroot zou kunnen worden. Eventueel kunnen in plaats van of in aanvulling op een Topic lijst andere, laagdrempelige elicitatiemiddelen gebruikt worden zoals foto’s, kaartjes of vignetten (zie bijvoorbeeld Harisson, 2004 voor een voorbeeld hiervan in narratief onderzoek).

4 Een voorbeeld van een praktische toepassing hiervan is het intergenerationele forum, ontwikkeld door de organisatie Rijp & Groen, waarin mensen van verschillende generaties met elkaar in dialoog gaan. Het doel van deze methode is zowel het kennismaken met andere perspectieven als het leggen van verbindingen tussen generaties. Zie http://www. rijpengroen.com/ voor meer informatie. Samen met collega’s van de Universiteit voor Humanistiek participeer ik als onderzoeker in dit project.

197 | hoofdstuk 10

evaluatIe van het ontwIkkelIngsproces

Voor het inzetten hiervan is ook vaardigheid vereist, maar het aanleren daarvan is mogelijk laagdrempeliger dan het aanleren van een dialogische houding, zoals uit de ervaring met het gebruik van vignetten in de analyse in het ZGL-project is gebleken.

Tot slot een opmerking over de dataverwerking. Om de genoemde dialogisch narratieve analyse voor te bereiden, heb ik voor een dramaturgische transcriptiemethode gekozen, die bedoeld is om het dialogische karakter van interviews naar voren te halen (Riessman, 2007). Om het dramaturgische karakter beter tot uitdrukking te laten komen, heb ik de gehanteerde begrippen (afkomstig uit de poëzie) verder toegespitst in mijn zoektocht naar een geschikte Nederlandse vertaling (§6.2.3.): akte, scène en sequens in plaats van deel, strofe en stanza.

Wat het toepassen van de dramaturgische transcriptiemethode betreft tenslotte zou ik de volgende kanttekeningen willen plaatsen. Omdat dit een zeer bewerkelijke transcriptiemethode betreft, zou ik deze niet voor alle onderzoeken en zeker niet voor de bewerking van het hele transcript aanraden. In mijn onderzoek heb ik het gebruik ervan beperkt tot de fragmenten die geselecteerd waren voor de diepteanalyse. Of deze bewerking nodig is, hangt af van de focus in de analyse. Wanneer dit een dialogische analyse is, waarin de interactie tussen interviewer en geïnterviewde centraal staat, verdient het in mijn optiek aanbeveling om die interactionele analyse door middel van de dramaturgische weergave van fragmenten te faciliteren. Daarbij dient echter, zo gaf ik aan in hoofdstuk 6, voorzichtigheid in acht te worden genomen om deze methode toe te passen in een ander taalgebied dan het Engels waarvoor die methode ontwikkeld is. Wat ik ook aangaf, is dat ik de methode, gezien de mate waarin gebruik wordt gemaakt van paralinguïs- tische informatie, ongeschikt acht voor vertaalde interviews (zoals dat van Said in hoofdstuk 7).

10.3.2. Analyse

De manier waarop een narratieve benadering een dieper en gelaagder inzicht in de mens bereikt, is door de samenhang en sequentie die mensen aanbrengen in de verhalen die zij vertellen, zichtbaar te maken (Riessman, 1993, zie §4.1.3.). Door aandacht te hebben voor de unieke wijze waarop mensen verbindingen leggen en openingen creëren om zo hun gezonde leven narratief vorm te geven, wordt de variëteit en dynamiek op individueel niveau zichtbaar. In een dialogisch narratieve benadering wordt dit individuele betekenisverleningsproces nadrukkelijk beschouwd als een proces van co-creatie. Die focus op co-creatie in de analyse heb ik verder doorgevoerd in hoofdstuk 7 door de keuze voor de positioneringsanalyse als analytisch kader (§7.1.). In de voorbeeldcasussen heb ik laten zien hoe het gebruik van de

positioneringstheorie (zie §7.2.) als onderdeel van een dialogisch narratieve analyse inzicht geeft in de onderhandeling van mensen met de wijdere omgeving en daarmee in hun mogelijkheden om gezond te leven door het vergroten van actorschap en door identiteitsvorming.

In de voorbeeldcasussen heb ik geëxperimenteerd met de relevantie van de kleine verhalenbenadering als onderdeel van het analytisch kader. Daardoor werd het mogelijk te bestuderen hoe de interviewer en geïnterviewde samen mogelijkheden voor gezond leven construeren. In de analyse van Saids op het eerste gezicht weinig flexibele positionering werden daardoor openingen zichtbaar (§7.1.). In het geval van het peer-peergesprek (hoofdstuk 8) concludeerde ik dat de analyse van de co-constructie van twee deelnemers in dezelfde participantengroep vruchtbaar kan zijn zowel met het oog op empowerment als met het oog op kennis over hoe de twee Marokkaanse vrouwen in onderhandeling met de wijdere contexten

waartoe zij zich verhouden richting proberen te geven aan hun gezond leven. In hoofdstuk 9 trok ik de relevantie van het kleine verhaal breder door aan te geven dat deze onderdeel uitmaakt van zogenaamde nieuwe genre benaderingen in de wetenschap (Georgakopoulou, 2006a), waarin de erkenning van genres, de status van kennis en van de spreker belangrijke thema’s zijn.

Hierdoor wordt het mogelijk om nieuwe vormen van kennis te articuleren, of oude vormen van gediskwalificeerde kennis te rehabiliteren. Om onderbelichte kennis zoals de

gezondheidsexpertise van een Marokkaanse arbeidsmigrant te horen, concludeerde ik dat het nodig is dat onderzoekers genresensitiviteit ontwikkelen (§9.2.2.).

Dit analytisch kader heb ik vervolgens uitgebreid en aangescherpt met analytische middelen zoals: het gebruik van verbeeldingskracht van de onderzoeker (§7.2.1.); breuklijnen en kleine woorden (§5.1.3. en §7.1.2.); literaire middelen (zoals Burke’s vijfhoek §7.1.2. en de conjunctief §7.2.1.); retorisch-discursieve middelen om de sociale effecten van taalhandelingen zichtbaar te maken (afkomstig uit de discursieve psychologie, zie §8.2.2.); het gebruik van de oriëntatie van vertellers (afkomstig uit de conversatieanalyse §8.2.3.). De interpretatieve vragen (uit hoofdstuk 5) met betrekking tot actorschap heb ik aangescherpt door in te gaan op het belang van een diversiteitssensitieve bepaling door de onderzoeker (§8.1.1.), en op de mogelijkheden van het zichtbaar maken van meervoudig actorschap door gebruik te maken van verschillende theoretische perspectieven in de analyse (§9.1.4.). Hoe een dialogische analyse van identiteit (§5.1.2.) eruit kan zien heb ik gedemonstreerd en nader aangevuld (§8.1.2. en §8.2.1.) met interpretatieve vragen die een breder cultureel zelfbegrip toelaten dan alleen een westers.

Niet alle geselecteerde analytische middelen heb ik even uitgebreid uitgewerkt. Ik heb me vooral gericht op het samenbrengen van middelen en inzichten uit verschillende disciplines binnen één kader en een eerste verkenning en specificatie hiervan. De mogelijkheden en beperkingen van het toepassen van bijvoorbeeld een literair middel als de conjunctief is iets voor vervolgonderzoek. Ik denk bijvoorbeeld aan gebruik hiervan afhankelijk van het taalgebied. Het Spaans heeft een aparte wijs voor de conjunctief (aanvoegende wijs), terwijl die in Nederland nauwelijks gebruikt wordt.

Door analytische middelen uit verschillende disciplines in te brengen in het analytisch kader heb ik een multidisciplinair analyse-instrument of ‘multitool’ samengesteld (Lensvelt- Mulders, 2010). Daarmee heb ik een bijdrage geleverd aan de verdere ontwikkeling van het benodigde eigen onderzoeksrepertoire van de narratieve psychologie (zie §4.1.2.) en aan het multidisciplinaire onderzoeksprogramma van de Universiteit voor Humanistiek. Om de multitool verder te ontwikkelen lijkt het me wenselijk om in vervolgonderzoek gericht op

methodologieontwikkeling samen te werken met onderzoekers met verschillende disciplinaire achtergronden in plaats van al deze kennis en vaardigheden te verenigen in één persoon. Ik denk bijvoorbeeld aan samenwerking met literatuurwetenschappers die veel ervaring hebben met het interpreteren van gaten en wat niet gezegd wordt in een tekst, en die goed thuis zijn in de genoemde nieuwe genrebenaderingen (§4.3., §9.2.2., §9.3.). Om de samenwerking van verschillende disciplines binnen een onderzoeksteam mogelijk te maken, is denk ik niet alleen onderzoeksmatige interesse en affiniteit met narratief onderzoek nodig en de bereidheid om samen te werken, maar ook verdergaande vaardigheden in het leren van elkaars ‘taal’5.

5 Zie voor een theoretisch model voor het zich in onderzoek begeven in verschillende vertogen en disciplines (en een toepassing van dat model op gezondheidsonderzoek) het werk van Kees Pieters (2009, 2010).

199 | hoofdstuk 10

evaluatIe van het ontwIkkelIngsproces

De belofte om het gat tussen theorie en praktijk te dichten noemde ik in de inleiding als een van de belangrijkste redenen om de narratieve psychologie verder te ontwikkelen

(Polkinghorne, 1988). De verder ontwikkelde analysemethode lijkt inderdaad deze belofte in te willligen door concrete, ervaringsnabije en voorstelbare inzichten te bieden. Een andere bijdrage van mijn onderzoek aan het dichten van het gat tussen theorie en praktijk is door de sensitivering van gezondheidsprofessionals voor een breed begrip van gezond leven en een op gezond leven toegespitste manieren van luisteren. De aangeboden luister- en vraagmiddelen zouden hen kunnen ondersteunen om kritisch te luisteren vanuit een betrokken houding, bijvoorbeeld door middel van de aikidostijl (meebewegen) van de interviewer (§7.1.3. en zie ook Jacobs, 20106).

Wat is dan het verschil tussen het werk van de analist en dat van de

gezondheidsprofessional? Het grote voordeel dat gezondheidsprofessionals hebben ten opzichte van onderzoekers is dat zij anders dan wetenschappers geen argumentatief onderbouwde analyses en zorgvuldige verantwoording van hun interpretaties hoeven te geven voordat zij kunnen overgaan tot handelen. Ze kunnen bovendien mensen langduriger volgen en zijn minder afhankelijk van eenmalige bandopnames en kortdurende contacten. Om de kwaliteit van hun interpretaties en hun handelen te vergroten, denk ik echter wel dat zij baat hebben bij scholing in diepgaande, verfijnde en gedetailleerde analyses die ik hier (verder) heb ontwikkeld. Een voordeel van het werk van de onderzoeker is dat deze meer tijd heeft om een moment te bevriezen (neergelegd in een transcript) en uitgebreid stil te staan bij de processen en normen voor gezond leven die hierin voorkomen. Het tijdrovende en intensieve werk is tevens een nadeel van de onderzoeker ten opzichte van de professional.

Op dit punt wil ik nog een praktisch voordeel van het kleine verhaal naar voren brengen. Deze minder veeleisende benadering van narratief (zie §4.2.) biedt volgens mij de mogelijkheid om een kleine hoeveelheid gegevens optimaal te benutten. De analyses in de voorbeeldcasussen hebben laten zien dat de aanknopingspunten voor het opsporen van (potentieel) gezond leven in kleine woorden kunnen zitten. Als de luisteraar (of dat nu de onderzoeker of de

gezondheidsprofessional is) hierop gespitst is en zich de luisterhouding eenmaal heeft

aangeleerd, dan liggen de mogelijkheden voor het oprapen zelfs in een kort gesprek of slechts in één fragment. Deze mogelijkheid om het kleine verhaal te benutten heb ik tot uitdrukking willen brengen in het motto van de dichter William Blake waarmee dit boek begint: “To see a world in a grain of sand”. Het signaleren en opvolgen van kleine aanknopingspunten voor gezond leven kan getraind worden, bijvoorbeeld door een cursus narratief onderzoek te volgen, waarna de onderzoeker of hulpverlener zelf kan bepalen wat bruikbaar is in de eigen praktijk.

Om de analysemethode praktisch uitvoerbaar te houden en de reikwijdte te vergroten, heb ik gezocht naar mogelijkheden om de analysemethode sneller en laagdrempeliger te maken, ook voor onderzoekers en voor professionals die behoefte hebben aan kortdurende trainingen of mogelijkheden. Het onderscheiden van 7 stappen in de analyse (§7.2.) vormt al een eerste aanzet voor een opleidingsprofiel, waarin beginnende narratieve analisten de methode kunnen aanleren.

6 Jacobs (2010) trekt in haar oratie getiteld Professionale Waarden in Kritische Dialoog een parallel tussen

bewegingen uit de aikido en de manier waarop professionals kunnen omgaan met onzekerheid in educatieve praktijken.

Verder heb ik de volgende suggesties om kleinere varianten uit te proberen in plaats van alle middelen toe te passen door één onderzoeker en binnen één onderzoek:

1. Onderscheid maken tussen basismiddelen en meer geavanceerde middelen. Het identifi- ceren van verhaallijnen vormt de basis van het analytisch kader. De meer complexe positionering op interactieniveau en in morele contexten, de analyse van belangen die op het spel staan, en van breuklijnen op de verschillende niveaus zijn als geavanceerd te beschouwen. Deze vergen niet alleen meer tijd, maar ook meer inzicht van de analist in de aanwezige complexiteit.

Aanvullende analytische middelen zoals de belangenanalyse, de analyse van breuklijnen en van kleine woorden kunnen dienen als hulpmiddelen om de kwaliteit van de position- eringsanalyse te verhogen en de focus in de gaten te houden. De analyse is namelijk geen louter toepassen van technieken, maar ook een denkactiviteit (Boeije, 2005).

2. Beperking tot het niveau van verhaallijnen (de eerste 3 stappen) om juist meerdere interviews te kunnen analyseren en vergelijken.

3. Mogelijkheid open houden om sommige stappen over te slaan of deels een andere volgorde aan te houden, afhankelijk van het doel van de analyse, mits rekening wordt gehouden met de opbouw van de niveaus.7 Wanneer beperkte tijd beschikbaar is, kan een

onderzoeker besluiten zich te beperken tot het eerste analyseniveau van de verhaallijnen. 4. Voor een zinvolle bijdrage van ‘leken’ op narratief onderzoeksgebied aan de analyse (met

het oog op intersubjectieve toetsing van interpretaties, wat ik noemde als een van de belangrijkste kwaliteitscriteria in narratief onderzoek, zie §3.2.) kunnen laagdrempelige vormen van participatie worden bedacht, zoals hierboven genoemde werkwijze met vignetten in het ZGL-project. Deze werkwijze zou verder gesystematiseerd kunnen worden door gebruik te maken van de ervaringen om divers samengestelde panels (inclusief leden uit de doelgroep) in de analyse in te zetten aan de hand van een aangepaste instructie (Wengraf, 2001).

5. Beperking tot weinig casussen (zoals gebruikelijk in veel narratief onderzoek, zie §3.4.2.). Diepgang gaat dan boven breedte van de analyse, zoals ik in dit proefschrift heb gedaan. 6. Indien gewerkt wordt in een onderzoeksteam kunnen de taken verdeeld worden zodat

iedere onderzoeker een bepaald analytisch middel of niveau voor zijn of haar rekening neemt8. Ook zou één onderzoeker het voortouw kunnen nemen om fragmenten voor een

detailanalyse te selecteren om vervolgens alleen die fragmenten met de hele groep te bespreken.

7 Vanwege het belang om van ‘binnen naar buiten’ te analyseren, is het behouden van een deel van de volgorde

noodzakelijk, namelijk dat de stappen 1 t/m 3 vooraf gaan aan de stappen 4 t/m 6 en stap 4 en 5 aan stap 6. De stappen 4 en 5 kunnen makkelijker los van elkaar behandeld worden en de onderzoeker kan een keus maken om zich op slechts éen van de twee vragen op het interactieniveau te richten. De zevende stap om onderbelichte, alternatieve verhaallijnen te verkennen, kan al na stap 3 gezet worden, of misschien zelfs al na stap 1 na de globale verkenning van de positionering in het interview als geheel. Dit zou ik echter niet aanraden, omdat de analyse van de positionering op de drie niveaus als geheel nodig is om tot een zorgvuldig oordeel te komen over wat nu precies onderbelicht is en wat als alternatief en wat als dominant of canoniek geldt en vanuit wiens perspectief (interviewer, geïnterviewde, analist).

8 Een mogelijke taakverdeling is om ieder een deel van de data op verhaallijnen analyseren. Na de analyse van

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN