• No results found

Actorschap in de context van canonieke en alternatieve narratieven

psychologie niet tot praten en denken over onszelf en de wereld, maar is een manier om (gezond) leven te

5.3. gezond leven als activiteit, narratief beschouwd

5.3.3. Actorschap in de context van canonieke en alternatieve narratieven

Het interessante van de narratieve psychologie is dat het mogelijk maakt te onderzoeken hoe, waar en wanneer actorschap mogelijk is. Actorschap verwijst naar het vermogen om vorm en richting te geven aan het eigen leven. Uitgangspunt in de narratieve psychologie is dát een bepaalde mate van actorschap mogelijk is (Freeman, 2003), al verschillen narratief psychologen van mening over de mate waarin. Zij veronderstellen over het algemeen een actor die niet simpelweg culturele scripts volgt, maar die zich op vaak subtiele wijze aanpast, onderhandelt, verzet pleegt en selectief gebruik maakt van bepaalde verhalen (Mishler, 1999). Er zijn echter grenzen aan hoe snel of makkelijk verandering kan plaatsvinden, en soms zal verandering helemaal niet mogelijk zijn. Verandering is daarbij wat mij betreft op zichzelf geen norm, maar kan wenselijk zijn wanneer bestaande, beschikbare verhalen te weinig actorschap of andere mogelijkheden voor gezond leven bieden (het vergroten van actorschap is namelijk maar een van die mogelijkheden).

Narratieve psychologen zien het articuleren van zogenaamde counternarratieven (ook wel alternatieve narratieven genoemd) als een belangrijk middel om bewegingsruimte te creëren ten opzichte van verhalen die door anderen om ons heen verteld worden (Andrews, 2004). Actorschap is in de narratieve psychologie namelijk geen louter individuele kwestie. De mogelijkheden tot en betekenis van actorschap hangen af van de sociale omgeving. In narratieve termen gesteld zijn persoonlijke narratieven ingebed in canonieke of dominante narratieven. De specificaties canoniek en dominant verwijzen naar de (machts)status van narratieven. Om meer inzicht te krijgen in de (machts)werking van dominante narratieven en counternarratieven zijn de onderstaande drie punten van belang.

Ten eerste wat betreft de functie die tot uitdrukking komt in de gehanteerde terminologie. Sommige narratieven zijn invloedrijker (dominante narratieven) of vanzelfsprekender (canonieke narratieven) dan andere (counter narratieven of alternatieve narratieven). Dominante

narratieven zijn echter niet alleen maar onderdrukkend of beperkend, maar vervullen ook een

7 Daarmee neemt hij niet het bezwaar van Maso weg dat woorden weinig voorspellende waarde voor gedrag hebben. Bruners punt is dat hij voorspellen als het enige of belangrijkste criterium voor goede wetenschap wil relativeren.

positieve of producerende functie; een opvatting die sinds het werk van Foucault gemeengoed is geworden. Dominante narratieven dienen normaliseringsprocessen, met als consequentie dat hoe meer we als subjecten betrokken raken bij vanzelfsprekende discursieve praktijken, des te meer we hieraan onderworpen worden. Dominante narratieven geven richting aan het alledaagse handelen en bieden een structuur die de wereld begrijpelijk maakt (Bamberg, 2004a). Vanwege deze positieve functie spreekt Bamberg liever over masternarratieven dan over dominante narratieven.

Wat betreft counternarratieven zou een kanttekening kunnen zijn dat die op zichzelf niet altijd emancipatoir en bevrijdend hoeven te zijn. Daar kan tegenin gebracht worden dat counternarratieven in ieder geval de mogelijkheid bieden om nieuwe en diverse vormen van betekenisverlening te identificeren en een alternatieve realiteit te articuleren. Multiperspectiviteit en openheid creëren zijn op zichzelf emancipatoire activiteiten. Maar het nieuwe hoeft niet altijd minder onderdrukkend te zijn en kan nieuwe vormen van onderdrukking in zich bergen. Een te sterke relativering van het belang van counternarratieven lijkt me vanuit ethisch oogpunt echter niet wenselijk, omdat dit tot bagatellisering van de werkelijkheidseffecten van dominante narratieven zou kunnen leiden. Deze effecten zijn het meest hoorbaar voor degenen die hierin geen plek hebben.

Ten tweede suggereren de termen dominant en counter een dichotomie, waarbij counternarratieven altijd in verzet tegen een dominante verhaallijn ontwikkeld worden. Zo worden counternarratieven in een themanummer van het tijdschrift Narrative Inquiry (2004) in eerste instantie omschreven als verhalen die impliciet of expliciet weerstand bieden aan dominante culturele narratieven (Bamberg & Andrews, 2004). De redacteuren van dit themanummer komen echter tot de conclusie dat counternarratieven altijd in relatie tot vanzelfsprekende ervaringen en dominante verhalen worden geformuleerd. Ze staan niet noodzakelijk tegenover dominante verhalen en zeker niet helemaal los daarvan. Voorbeelden van niet-dichotome relaties tussen dominante en alternatieve verhalen zijn: meebuigen met en daarna kritiek leveren op, deels het eens en deels het oneens zijn met een bepaald dominant verhaal, of een alternatieve versie verzinnen die geaccepteerd is binnen het dominante verhaal. Een meer dynamische analyse vertrekt vanuit de interpretatieve vraag hoe vertellers een zelf of identiteit creëren dat manoeuvreert tussen meegaan met en ingaan tegen masternarratieven op een manier die zowel richting geeft aan het handelen als de handelingsmogelijkheden beperkt (Bamberg, 2004).

Ten derde zal de machtswerking slechts in sommige gevallen expliciet aanwezig zijn, vooral voor degenen die worden uitgesloten of voor wie deze verhalen niet spreken. Maar de macht van de vanzelfsprekendheid, waar de term canonieke narratieven betrekking op heeft, heeft eerder een impliciete werking (Jones, 2004), die daardoor overigens niet minder dwingend is. Beide vormen van macht, expliciet en impliciet, geformaliseerd of geïnstitutionaliseerd en vanzelfsprekend, kunnen van belang zijn voor gezond leven. Een voorbeeld van een

geïnstitutionaliseerd (expliciet) narratief is dat van de gezonde leefstijl (gezonde voeding, beweging enzovoorts), dat echter inmiddels ook een vanzelfsprekende (impliciete), normatieve achtergrond is geworden in bepaalde contexten.

Samenvattend heb ik hier drie aandachtspunten geformuleerd waar de narratieve onderzoeker rekening mee moet houden in de analyse van actorschap in de context van dominante (canonieke) narratieven en counternarratieven. Dit zijn aandacht voor de

095 | hoofdstuk 5

narratIeve competentIe uItgewerkt voor gezond leven

mogelijkerwijs repressieve én productieve functie van dominante narratieven, letten op verschillende manieren waarop deze gerelateerd kunnen zijn anders dan louter in dichotome termen, en de expliciete en impliciete werking van deze narratieven. De discussie heeft ook consequenties voor de invulling van de narratieve competentie van onderzochten waar de onderzoeker rekening mee moet houden. Aan die competentie zou ik op basis van bovenstaande bespreking de vaardigheid willen toevoegen van het op de hoogte zijn van, zich kunnen verhouden tot, en zich kunnen uitdrukken in termen van dominante, canonieke of master narratieven. Bovendien kan narratief competent zijn ook betekenen het in staat zijn tot het articuleren van en het creëren van ruimte voor alternatieve narratieven.

5.4. samenvatting

In de eerste paragraaf heb ik het begrip narratieve competentie omschreven als de competentie om zichzelf en de wereld narratief te begrijpen en vorm te geven. Ik gaf aan dat de narratieve psychologie een deel van haar legitimiteit ontleent aan het gegeven dat mensen al van jongs af aan in staat zijn tot het vertellen en begrijpen van verhalen. Narratieve gerontologen vermoeden dat de ontwikkeling van narratieve competentie doorgaat (of door kan gaan) tot op hoge leeftijd, en constateren daarom dat het interessant zou zijn de ontwikkeling van narratieve competentie op latere leeftijd te onderzoeken. Met het afnemen van fysieke capaciteiten tijdens het ouder worden zou de ontwikkeling of het benutten van de narratieve competentie daarom veelbelovend zijn.

De relevantie van deze discussie over de ontwikkeling van narratieve competentie voor de bestudering van gezond leven heb ik vervolgens verkend door twee aspecten van gezond leven – als proces van zelfontwikkeling en als activiteit – uit narratief oogpunt te beschouwen. Dit deed ik aan de hand van twee aspecten van de narratieve competentie (de competentie om het zelf vorm te geven en om zichzelf als actor te construeren) en door een theoretische verkenning van de relatie tussen spreken en handelen. In deze nadere verkenning van identiteit en zelf, actorschap en handelen heb ik de narratieve competentie op de volgende punten gespecificeerd.

Ten aanzien van de ontwikkeling van identiteit en zelf maakte ik onderscheid tussen drie stromingen die de narratieve psychologie beïnvloed hebben: de humanistische, postmoderne en dialogische. Ik suggereerde dat narratief competent zijn afhankelijk van de stroming een andere invulling krijgt. Narratief competent zijn betekent in de humanistische stroming in staat zijn tot een bewuste ervaring (en vormgeving) van een continu en geïntegreerd zelf in transacties met anderen; in de postmoderne stroming kunnen begrijpen, hanteren en vormgeven aan een discontinu en gesitueerd zelf; en in de dialogische stroming het hanteren van zowel het streven naar continuïteit en samenhang als naar discontinuïteit en fragmentatie. Het ontwikkelen van deze dialogisch narratieve competentie is mogelijk extra veeleisend, zo concludeerde ik, wanneer mensen gesocialiseerd zijn in een omgeving waarin één van de andere twee zelfopvattingen (humanistische of postmoderne) dominant is. Deze drie specificaties van de narratieve competentie helpen de narratief-psychologische onderzoeker om gesensitiveerd te zijn voor verschillende opvattingen van identiteit.

Op basis van deze inhoudelijke bespreking gaf ik ook enkele methodologische aanwijzingen voor de bestudering van identiteit- en zelfontwikkeling. Ik formuleerde

interpretatieve vragen ten aanzien van identiteit in de narratieve psychologie: wie ben ik, wie

verhaal of meerdere kleinere verhalen is. Verder expliciteerde ik een belangrijke consequentie van het overnemen van de dialogische opvatting van de narratieve constructie van identiteit en zelf voor mijn analyse. Een dialogische of performance analyse zoals deze benadering van identiteit in narratief onderzoek wel wordt genoemd, is een brede en gevarieerde interpretatieve benadering, die selectief gebruik maakt van elementen uit andere benaderingen zoals structurele (die ik aanduidde met het grote verhaal) en microanalytische (die veel gebruikt worden in de kleine verhalen benadering). In aanvulling op (expliciete) betekenissen en complete uitspraken, heeft de onderzoeker in een dialogische analyse aandacht voor stiltes, haperingen, kleine

woorden en breuklijnen. Belangrijk in een dialogische analyse is verder aandacht voor de rol

van anderen in de constructie van identiteit en zelf.

In de tweede paragraaf kwam ik tot een narratief-psychologisch perspectief op gezond leven als activiteit in termen van handelen. Handelen is de intentionele tegenhanger van gedrag. Kenmerkend voor narratief handelen is dat hierin de aandacht uitgaat naar hoe vertellers plausibele interpretaties geven om de handelingen van zichzelf en anderen begrijpelijk te maken in termen van emoties, handelingen en intenties (zogeheten expressieve causaliteit). De

competentie om het handelen van zichzelf en van anderen achteraf begrijpelijk te maken, is de specificatie van de narratieve competentie die ik hier formuleerde. Aan deze retrospectieve competentie voegde ik vervolgens ook een prospectieve competentie toe om toekomstige mogelijkheden voor gezond leven te verbeelden. Het dialogische perspectief reikt ook hier de narratieve onderzoeker middelen aan om te verhelderen hoe reeds in wat mensen vertellen aanwijzingen zitten voor vervolghandelingen en -gebeurtenissen. Ik concludeerde dat

onderzoekers die aandacht hebben voor twee soorten anticiperende antwoorden – wat op het punt staat te gebeuren en nabije opties om te handelen – gesensitiveerd zijn voor het gezonde leven dat mensen overkomt en het gezonde leven waarin mensen actor zijn.

Met betrekking tot de narratief-psychologische analyse van actorschap in de context van dominante (canonieke) narratieven en counternarratieven formuleerde ik drie aandachtspunten: aandacht voor a) de repressieve én productieve functie van dominante narratieven, b)

verschillende manieren waarop deze narratieven gerelateerd kunnen zijn en c) expliciete en impliciete werking van deze narratieven. Deze discussie heeft ook consequenties voor de invulling van de narratieve competentie van geïnterviewden waar de onderzoeker in de bestudering daarvan rekening mee moet houden. Aan die competentie voegde ik twee vaardigheden toe: 1) het op de hoogte zijn van, zich kunnen verhouden tot, en zich kunnen uitdrukken in termen van

dominante, canonieke of masternarratieven, en 2) het in staat zijn tot het articuleren van en het creëren van ruimte voor alternatieve narratieven.

deel III

Any story one may tell about anything is better understood by considering

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN