• No results found

Tot slot vat ik de belangrijkste bevindingen wat betreft de dataverzameling en verwerking samen.

6.1. de dataverzameling: het interview

Het interview is de meest voorkomende dataverzamelingsmethode in kwalitatief onderzoek om de betekenisverlening en eigen perspectieven van geïnterviewden te eliciteren (Maso & Smaling, 1998). Er gelden echter verschillende opvattingen over wat een interview is. In de eerste paragraaf bespreek ik enkele aandachtspunten voor de constructie van een interview naar gezond leven. Dit doe ik op basis van eerder onderzoek ten aanzien van de formulering van interviewvragen in onderzoek naar gezondheidsopvattingen; op basis van een verschuiving in het kwalitatieve (narratieve) onderzoek waarin een interview beschouwd wordt als een conversatie; en op basis van de specifieke interviewvariant in het ZGL-project, het peer-peerinterview.

6.1.1. Gezondheidsspecifieke interviewvragen

In het ZGL-project is gekozen voor verschillende vraagingangen (cf. het multi-coloured interview zoals uiteengezet door Maso, 1996) door zowel persoonlijke als meer abstracte vragen, een verbeeldende vraag naar een symbool voor gezond leven en een algemene vraag naar de mogelijkheid voor een gezonde wereld op te nemen (zie bijlage I). De startvraag was echter gericht op het persoonlijke perspectief (wat betekent gezond leven voor jou?), omdat we geïnteresseerd waren in de alledaagse ervaring. In het gezondheidsonderzoek dat ik hieronder kort bespreek, wordt een discussie gevoerd over de invloed van de formulering van interview- vragen, abstract of meer concreet, voor het eliciteren van positieve gezondheidsopvattingen. Zo wordt soms aangenomen dat abstracte interviewvragen alleen onder hoger opgeleide doelgroepen bruikbaar zijn en dat dergelijke abstracte vragen tot homogene antwoorden zullen leiden (en concrete vragen tot persoonlijke variatie). Die aannames blijken genuanceerd te moeten worden zoals ik aan de hand van de volgende opsomming van bevindingen zal verhelderen.

In een onderzoek onder witte, middenklasse mannen en vrouwen bleek bij nadere analyse dat de op het eerste gezicht homogeniteit in opvattingen naar aanleiding van een abstract geformuleerde interviewvraag toch gedifferentieerder was. Toen de antwoorden naar sekse gespecificeerd werden, bleek er sprake te zijn van genderspecifieke betekenisverlening (Saltonstall, 1993). Uit een Canadees onderzoek onder middenklasse mannen en vrouwen met uiteenlopende leeftijd en etnische achtergrond kwam naar voren dat ook hoger opgeleiden moeite hebben gezondheid in abstracte termen te beschrijven (Murray, Pullman & Heath-Rogers, 2003). Deze bevindingen relativeren de aanname dat het opleidingsniveau doorslaggevend is voor het verkrijgen van antwoorden op abstracte vragen. Mensen met een hoog én laag

opleidingsniveau zouden hiermee moeite hebben.

Laverack (2004) stelt dat geïnterviewden niet zozeer geen antwoord kunnen geven op een abstracte vraag, maar wel dat het antwoord op een concrete danwel abstracte vraag verschilt. Als illustratie hiervan verwijst hij naar onderzoek van Labonte, Feather en Hills (1999) waarin participanten de vraag werd gesteld “denk aan de laatste keer dat u uzelf als ‘gezond’ hebt ervaren en karakteriseer dat gevoel en de context ervan kort op papier”1. Bij een abstracte vraag

naar een definitie van gezondheid worden in de antwoorden lichamelijke (voorkomen en afwezigheid van klachten en ziekten) en gedragsmatige (leefstijlelementen zoals voeding en

1 “think of the last time you experienced yourself as “healthy”, and jot down a few phrases that describe the feeling, and the context”(Labonte et al. in Laverack, 2004).

101 | hoofdstuk 6

dataverzamelIng- en verwerkIng

beweging) aspecten van gezondheid benadrukt. Bij de concrete vraag die Labonte en collega’s stelden daarentegen bleken deze twee aspecten nagenoeg afwezig te zijn en omschreven mensen zichzelf als gezond overeenkomstig de in de inleiding genoemde zes kenmerken (Laverack, 2004)2. Als ik de interviewvragen vergelijk, zouden een abstracte of concrete formulering, het

specifiek vragen naar een ervaring en het gebruik van het woord ‘gezond’ versus ‘gezondheid’ een rol kunnen spelen. Mijn punt is echter vooral dat deze bevindingen aangaande de formulering van de interviewvragen laten zien dat de soort vraag en de achtergrond van de geïnterviewde van invloed kunnen zijn op de resultaten, maar welke invloed is niet eenduidig.

In plaats van de formulering van de vraag als uitgangspunt te nemen, keek Calnan (1987), die veel gezondheidsonderzoek deed onder lagere sociaal-economische klassen in Groot- Brittannië, breder naar het soort interview dat gebruikt werd. Aanvankelijk wees onderzoek uit dat mensen uit lage sociaal-economische groepen vaker spreken in negatieve en functionele termen over gezondheid dan hoge sociaal-economisch gesitueerde groepen. Maar Calnan toonde aan dat een gedifferentieerder beeld ontstaat wanneer een meer kwalitatieve dataverzamelings- methode wordt gehanteerd. Hij concludeert dat de sociaal-economische achtergrond op zich niet verklaart waarom onder deze groepen weinig positieve gezondheidsopvattingen worden aangetroffen. Ook zou het ontbreken van opvattingen over positieve gezondheid niet louter een weerspiegeling zijn van een als ongezond ervaren realiteit. Het verkrijgen van positieve gezondheidsopvattingen hangt volgens hem ook af van het soort interview. Daarmee was hij een van de voorlopers in zijn tijd.

6.1.2. Het kwalitatieve interview als conversatie en als ‘natuurlijk onderzoeksgesprek’

In plaats van te streven naar uniformering en standaardisering van interviewvragen en van vraag-antwoordsequenties, besloot een aantal onderzoekers om een ander pad te bewandelen. Elliot Mishler is een belangrijke wegberijder in het narratieve onderzoek geweest met zijn invloedrijk gebleken publicatie Research Interviewing. Context and Narrative (1986). Daarin bracht hij fundamentele bezwaren in tegen gestandaardiseerde vraagformuleringen als de enige en per definitie beste interviewmethode. Het toestaan van open antwoordcategorieën, waarbij tegelijkertijd wordt vastgehouden aan vaste vragen qua formulering en volgorde, benut te weinig de mogelijkheden van het kwalitatieve interview en heeft zelfs enkele belangrijke methodologische en ethische nadelen zoals de aantasting van de positieve kern van objectiviteit (Smaling, 1996) en de disempowerment van geïnterviewden (Smaling, 1996; Mishler, 1986). Om van een kwalitatief interview te spreken, is daarom volgens auteurs zoals bovengenoemde meer nodig dan het formuleren van open vragen. De kwalificatie kwalitatief interview reserveren zij voor de opvatting dat het interview een conversatie is (Kvale, 1996; Mishler, 1986; Smaling, 1996)3.

Deze conversatieopvatting heeft een belangrijke plek ingenomen in narratief onderzoek sinds de genoemde publicatie van Mishler (1986). In zijn boek pleit hij ervoor, anders dan tot dan

2 1) zich vitaal en vol energie voelen, 2) een gevoel van doel in het leven hebben, 3) ervaren van verbondenheid met een

gemeenschap, 4) in staat zijn dingen te doen waarvan men geniet, 5) goede sociale relaties hebben en 6) een gevoel van controle over het eigen leven en de levensomstandigheden ervaren.

3 Het kwalitatieve interview op deze manier geconceptualiseerd heeft twee voor dit onderzoek belangrijke kenmerken,

namelijk aandacht voor de interviewcontext en voor empowerment van de geïnterviewde (waaronder definitiemacht). Aandacht voor de interviewcontext betekent sensitiviteit voor de invloed van de manier waarop de vraag geformuleerd wordt en voor de (discourse)context voorafgaand en volgend op een bepaalde uitspraak.

toe gebruikelijk was in de de (psychologische) interviewtraditie, interviews te zien als

conversaties waarin zowel interviewer als geïnterviewde participeren in de “joint construction of meaning” (Mishler, 1986). De rol van de interviewer is om samen met de geïnterviewde op zoek te gaan naar diens betekenisverlening. Dit zoekproces neemt de plek in van het zo strak mogelijk vasthouden aan standaardisering door vooropgezette formuleringen en een vaste volgorde van vragen. Het interview als conversatie is geen neutrale plek voor de verzameling van

gedecontextualiseerde informatie en voorgefabriceerde betekenissen, maar een gesprek waarin betekenis ter plekke, in stukjes en beetjes, in een gezamenlijk constructieproces van interviewer en geïnterviewde tot stand komt (Emerson & Frosh, 2004; Smaling, 1996). Een empathische houding en het bewerkstelligen van een dialogische relatie vormen belangrijke middelen om de kwaliteit van dergelijke interviews te bewaken.

De benadering van het interview als conversatie bleek onvoldoende om de interviews in dit onderzoek te typeren. De participatief-dialogische werkwijze in het ZGL-project heeft namelijk consequenties gehad voor dat deel van de interviewdata dat door peers is verzameld. Deze peers hadden een dubbele rol, enerzijds als medeonderzoekers (interviewers) en anderzijds als vertegenwoordigers van de doelgroep. In de interviews is deze dubbelheid ook terug te zien. De interviews kregen soms meer de vorm van een gesprek waarbij de rol van interviewer en geïnterviewde niet altijd meer te onderscheiden was. Deze rolvervaging was een consequentie van de dubbele doelstelling van empowerment en kennisproductie in het ZGL-project. Deze peer-peerinterviews zijn geen natuurlijke gesprekken, omdat ze ten behoeve van een onderzoek plaatsvonden, ze aan de hand van een vooraf bepaald onderwerp gehouden werden, en ze op band opgenomen werden. Ze voldoen echter wel aan het kenmerk van een kleine verhaal van meerdere vertellers in plaats van een persoonlijk verhaal van één actieve verteller (§4.2.3) in plaats van een duidelijk te onderscheiden interviewer en geïnterviewde. Ik beschouw ze daarom als ‘natuurlijke onderzoeksgesprekken’ (Sools, 2008).

6.1.3. Praten over gezond leven: ideologisch ambigue claims

In een centraal gebleken artikel in het tijdschrift Sociology of Health and Illness zetten de discursieve psychologen Alan Radley en Michael Billig (1996) een stap verder dan

gezondheidsinterviews als conversatie op te vatten. Ze vragen zich af wat mensen doen als ze praten over gezondheid. Hun antwoord is dat mensen informatie geven over hun lichaam én over de status van het zelf. Maar mensen doen meer in ‘health talk’. Als discursieve psychologen beschouwen zij uitspraken over gezondheid in interviews als ‘accounts’ die onderdeel uitmaken van verantwoordingspraktijken. Dit betekent dat mensen morele claims maken over zichzelf als waardige individuen, en als participanten die in bepaalde mate geschikt zijn om deel te nemen aan de activiteiten van de sociale wereld. Het geven van accounts is onderdeel van “that business of dealing with disease and its consequences” (Radley & Billig, 1996). In

verantwoordingspraktijken zien sprekers zich voor verschillende ideologische en morele dilemma’s geplaatst, mede afhankelijk van de context. Zij moeten, zeker in interactie met een gezonde, vaak sociaal goed gesitueerde interviewer, zien over te komen als een gezond en waardevol persoon. Waar sprekers zich toe verhouden, en welke inhoudelijke betekenis zij toekennen aan gezondheid, is mede afhankelijk van genderrollen, de interactie met de interviewer, hun eigen gezondheidsstatus en die van de interviewer.

103 | hoofdstuk 6

dataverzamelIng- en verwerkIng

Met een voorbeeld uit het artikel van Radley en Billig (1996) zal ik gezond leven als morele, ideologische en ambigue praktijk illustreren. Radley sprak met een echtpaar ongeveer drie maanden na de by-pass operatie van de man. De herinnering aan de periode van het herstel roept een specifiek moment op, waarop de man hout hakte (wat de auteurs typeren als mannelijke activiteit). De manier waarop het hout hakken na zo’n zware operatie in een gezamenlijk verhaal gelegitimeerd wordt door het echtpaar analyseren Radley en Billig als meer dan een representatie van een herinnering. Het echtpaar situeert de gebeurtenis in het heden. Meer dan het ophalen van de herinnering is het een manier om over zichzelf in het heden te praten. Ze concretiseren hun huidige interpersoonlijke relatie en (re)produceren bepaalde genderverhoudingen. De account zit bovendien vol morele verwijzingen zoals naar de

ondeugendheid van de man. De morele verwijzingen zijn ambigue. Enerzijds claimt de vrouw dat haar man het houthakken had moeten laten. Anderzijds werkt zij in het gezamenlijke verhaal mee aan de constructie van haar man als held, die juist door zijn fysieke inspanningen sneller herstelt en in staat is de impliciete kritiek op zijn (onmannelijke) zwakte te ontkrachten.

Met dit voorbeeld illustreren de auteurs dat ‘health talk’ een ideologische en ambigue kwestie is, en dat sprekers zich positioneren in een wijder sociaal vertoog wanneer zij spreken over hun eigen gezondheid of gezondheid in het algemeen. De uiteenzetting van Radley en Billig (1996) biedt twee belangrijke inzichten. Ten eerste zien zij, als discursieve psychologen, gezondheidsuitspraken als ‘accounting practices’: Spreken is meer dan een weergave van een stand van zaken; het bewerkstelligt iets sociaals en ideologisch. Ten tweede concluderen zij met betrekking tot de conceptualisering van gezondheid en ziekte dat deze niet als eigenschappen of toestanden gezien moeten worden, maar als claims. Gezondheid en ziekte zijn geen

eigenschappen of toestanden die mensen simpelweg rapporteren, maar claims die mensen hoog moeten houden tegen de achtergrond van tegenstrijdige morele eisen4. Gezondheidsinterviews

zijn zo beschouwd geen neutrale maar ideologisch geladen conversaties.

Om met dit ideologische karakter rekening te houden zouden interviewers gebruik kunnen maken van ‘sturende vragen’. Het stellen van sturende vragen behoort tot de

mogelijkheden van het kwalitatieve interview als conversatie, mits op sensitieve wijze ingezet (Smaling, 1996). Het stellen van sturende vragen op een reflectieve en sensitieve wijze kan bijvoorbeeld nodig zijn om ruimte te creëren voor opvattingen die tegen de gangbare normen ingaan. Het kan nodig blijken gerichter door te vragen naar alternatieve narratieven over bijvoorbeeld het vanuit de gezondheidsbevordering bezien dominante narratief over risicovol gedrag (zie Crossley §1.2.2). Een afwisseling van open en sturende vragen kan bovendien relevant blijken om canonieke narratieven over gezond leven te doorbreken. Dit laatste is relevant vanwege

4 Radley en Billig (1996) zetten zich af tegen de sociale representatietheorie. Hoewel deze theorie de wisselwerking tussen sociale, ideologische betekenissen en persoonlijke opvattingen zichtbaar maakte, schiet dit type gezondheids- onderzoek volgens hen echter op een aantal belangrijk punten tekort. Ten eerste laten zij aan de hand van voorbeelden uit verschillende kwalitatieve onderzoeken zien dat het onderscheid tussen publieke en persoonlijke uitspraken problematisch is. Zo beroepen respondenten zich op een publiek vertoog om hun privacy in de onderzoekssetting af te schermen en worden persoonlijke ervaringen ingezet voor politieke doeleinden. Ten tweede beargumenteren zij dat gezondheidsuitspraken gezien moeten worden als expressieve, constituerende manieren van zijn. Vertellen over gezondheid en ziekte roept aldus meer op dan het rechttoe-rechtaan rapporteren van de stand van zaken op dat moment. Zij stellen bovendien dat gezondheidsuitspraken geen expressie zijn van innerlijke attributies, noch bewijs van gedeelde sociale representaties. Dergelijke eenduidige en eenzijdige analyses van gezondheidsuitspraken schieten te kort om recht te doen aan de tegenstrijdige manieren waarop mensen over gezondheid praten, de verschillende contexten waar zij daarbij een beroep op doen, en de functie die dit soort gesprekken heeft om de interactie tussen individuen te reguleren.

de eerdere constatering dat geïnterviewden mogelijk een lage vertelbaarheid toekennen aan gezond leven als alledaagse ervaring (§4.2.3.).

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN