• No results found

Yan de vonnissen, in de gevallen bij dit artikel en bij artikel 1004, tweede lid genoemd, is beroep op den

In document Burgerlijke Rechtspleging (pagina 192-200)

De schuldenaar, die zich tegen de tenuitvoerlegging wenscht te verzetten, moet daartoe, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling,

2. Yan de vonnissen, in de gevallen bij dit artikel en bij artikel 1004, tweede lid genoemd, is beroep op den

raad van justitie.

Ingeval een derde zich op grond van beweerden eigendom der in beslag genomen goederen tegen de executie verzet, wordt op het voetspoor van art. 205 Inl. Regl. naar de procedure van art. 1003, 1004 en 1005 verwezen. Het slot van de eerste alinea voorschrijvende, dat zoowel de opposanten als de executant en de geëxecuteerde in het geding zullen worden geroepen is nieuw. Dit voorschrift vindt zijn grond daarin, dat in de praktijk van de rechtspleging voor de landraden de opposant dikwijls verzuimde den geëxecuteerde in het geding te roepen. Het Inl. Regl. zweeg hieromtrent. Art. 460 Rechtsv.

eischt de dagvaarding van dengene tegen wien het beslag gedaan is, op straffe van nietigheid. Welke de gevolgen van het verzuim van oproeping van den geëxecuteerde zijn, is in de inlandsche rechtspleging betwist. De raad van justitie te Soerabaya oordeelde bij vonnis d.d.

10 Juni 1903 (1), dat het niet in het geding roepen van den geëxecu-teerde, hoewel in het algemeen wenschelijk niet tot niet-ontvankelijk-verklaring van den eisch kon leiden. Anders en m. i. juister oor-deelde de raad van justitie te Semarang bij vonnis d.d. 24 Dec. 1902 (2), die onder het woord „partijen" in art. 205 jcto 204 Inl. Regl. ook den geëxecuteerde begrepen acht. In art. 460 Rechtsv. zou de dag-vaarding van den geëxecuteerde niet op straffe van nietigheid zijn

(1) Tijdschr. R. v. I. Dl. LXXXI p. 121.

(2) Tijdschr. R. v. I. Dl. LXXX p. 282; vgl. IMMINK Dl. I p. 183.

ART. 1007 en al. 1 ART. 1008. 183 voorgeschreven, indien de wetgever diens meegaan in het geding niet absoluut noodzakelijk achtte. Art. 1006 sluit door uitdrukkelijk den geëxecuteerde te noemen elke andere opvatting uit. Eigenaardig is deze bepaling daardoor, dat indien de opposant het niet doet, volgens dit artikel buiten toedoen van dezen een ander persoon nl. de geëxecuteerde ambtshalve door den residentierechter in het geding wordt getrokken. De bepaling is overigens geheel in den geest der procedure voor het residentiegerecht.

Art. 1007.

1. De schuldeischers van dengene, wiens goederen in beslag zijn genomen, kunnen in geen geval, zelfs niet uit hoofde van ver schuldige huur, eenige andere oppositie doen, dan tegen de afgifte der kooppenningen.

2. Die oppositie moet vóór den dag van verkoop schriftelijk of mondeling worden ingediend aan den residentierechter binnen wiens rechtsgebied het beslag is gelegd. De residentierechter zal de mondeling gedane oppositie in geschrift brengen of doen brengen.

3. De oppositie moet, behalve keuze van woonplaats binnen het rechtsgebied van den residentierechter, behelzen de gronden waarop zij berust, het beloop der som waarvoor zij wordt gedaan, of, indien dat beloop niet is uitgemaakt of verevend, het bedrag waarop het door den opposant wordt geschat. De schriftelijke oppositie kan worden gedaan door een bij bijzondere onderhandsche of voor een griffier van een residentiegerecht verleden, of een bij algemeene of bijzondere notarieele akte gemachtigd persoon.

4. Schriftelijke oppositiën, welke niet aan de bij het vorig lid gestelde eischen voldoen of waarbij de volmacht niet is overgelegd, worden aan den opposant in persoon of aan den gemachtigde met mondelinge of schriftelijke opgave van redenen tot verbetering of aanvulling, dan wel ter bijvoeging van de volmacht teruggegeven of teruggezonden.

184 ABT. 1007 en al. 1 ART. 1008.

5. De mondelinge oppositie wordt eerst in geschrift gebracht, wanneer de opposant de gegevens heeft verstrekt om aan de in het derde lid gestelde eischen te voldoen.

6. Van de definitieve weigering om eene oppositie aan te nemen, wordt door den residentierechter eene gemotiveerde beschikking opgemaakt. Yan zoodanige beschikking is hooger beroep toegelaten.

7. Opposition, welke op of na den dag van verkoop worden ingediend, zijn nietig en van onwaarde en worden bij de ver-deeling niet in aanmerking genomen.

Al. 1 Art. 1008.

1. A r t i k e l 4 6 2 is op het geval v a n oppositie, in artikel 1 0 0 7 bedoeld, v a n t o e p a s s i n g .

Dit artikel en de eerste alinea van art. 1008 handelen over de oppositie tegen de afgifte der kooppenningen, 't Is iets nieuws in deze rechtspleging, en ontleend aan art. 461 en 462 van het Europeesche Reglement. In het algemeen was het wenschelijk dezen vorm van rechtspleging in te voeren. Waar tot heden een schuldenaar, die geëxecuteerd werd, meerdere schuldeischers had, daar haastten zich zijne overige crediteuren, zoodra hun de aanvang der executie op de goederen van den schuldenaar bekend werd, hunne vorderingen in te dienen. De verdere executie van het eerst verkregen vonnis werd daarop geschorst tot na afloop der andere procedures, waarop krach-tens elk der verkregen vonnissen beslag op beslag gelegd werd, en de opbrengst daarvan ponds-pondsgewijze onder de verschillende crediteuren werd verdeeld. Deze regeling door den nood en de billijk-heid voorgeschreven, werd in de gevallen dat die door mij werd toegepast, steeds door alle crediteuren, ook door dien van het eerste proces, goedgekeurd. Zij had echter het bezwaar, dat de kosten vrij hoog waren, en dat verscheidene feitelijk noodelooze processen gevoerd werden.

Ten gevolge van de regeling in art. 1007 zal hetzelfde doel op eenvoudiger en minder kostbare wijze, geheel volgens bepaalde in de wet voorgeschreven regels bereikt worden. Bij de regeling van dit onderwerp werd door den Raad van State rekening gehouden met het bepaalde bij de art. 925 en 928 Rechts v., zooals die door dat hooge college ontworpen waren. Onder de handen van den Minister

ART. 1007 en al. 1 ART. 1008. 185 en vooral van de Staatscommissie werd dan ook met opzicht tot dit artikel met de latere wijzigingen in art. 925 en 928 Rechtsv. gebracht, rekening gehouden.

De negatieve vorm, waarin het eerste lid van dit artikel gekleed is, zoowel de noodelooze vermelding van: „zelfs niet uit hoofde van verschuldigde huur", hoewel volgens de Staatscommissie (1) aan ge-gronde bedenking onderhevig, is ontleend aan art. 461 Rechtsv., en daarom vond de Staatscommissie geen reden eene andere redactie aan te bevelen. Een zonderlinge argumentatie, ontleend aan een al te letterlijke opvatting van art. 75 al. 1 Reg.-Regl., en die al meerdere onjuistheden in de Indische wetgeving op haar geweten heeft. Geluk-kig dat deze opvatting meer als uitzondering dan als regel voorkomt,

en naar wij hopen eenmaal zal verdwijnen.

Die oppositie moet volgens al. 2 vóór den dag van verkoop worden ingediend. In art. 461 Rechtsv. staat „voor den verkoop", overeen-komende met art. 457 van het Nederlandsche wetboek. Eene verge-lijking met art. 536 al. 2 Ned. Rechtsv. brengt Mr. v. ROSSEM (2) er toe, aan te nemen, dat de oppositie nog gedurende den verkoop kan geschieden. In art. 1007 is echter een ander tijdstip aangenomen.

Volgens den Raad van State verdienen de woorden „voor den dag van verkoop" de voorkeur, omdat dit eene vaste termijnsbepaling is, en met het oog op de afstanden in het binnenland. Nu, de termijns-bepaling volgens art. 461 is overigens vast genoeg, en als posterieur aan die van art. 1007 al. 2 met het oog op de afstanden in het binnenland eigenlijk boven de door den Raad gekozene aan te bevelen.

Ofschoon daarvan onbewust, had het hooge college het echter bij het rechte eind. In de Europeesche rechtspleging toch wordt de oppositie aan den deurwaarder met den verkoop belast beteekend, en is dit dus tijdens de vendutie, zelfs tot het oogenblik der toewijzing moge-lijk. Naar aanleiding van die oppositie kan de deurwaarder direct handelend optreden, door indien de opbrengst der vendutie het bedrag van de schuld, waarvoor geëxecuteerd wordt en de kosten bereikt heeft, niet met den verkoop op te houden, maar ook nog de andere in beslag genomen goederen, zoo die er zijn, te ver-koopen.

In de rechtspleging voor het residentiegerecht is het echter gansch anders. Daar heeft de persoon met den verkoop belast, slechts de hem door den residentierechter gegeven bevelen, en geene andere, op te volgen, en zou eene dergelijke beteekening dus zonder gevolgen

(1) Geschiedenis enz. pag. 190.

(2) T. a. p. pag. 473. Zie de daar aangehaalde schrijvers.

186 AKT. 1007 en al. 1 ART. 1008.

zijn. De oppositie wordt daar aan den residentierechter ingediend, en deze heeft behalve tot het onderzoek daarvan, ook voor de doorhem naar aanleiding daarvan aan den deurwaarder te geven bevelen, tijd noodig. Deze nu zal ontbreken indien de oppositie tijdens den ver-koop wordt ingediend.

In de algemeene beschouwingen over de bepalingen van dezen titel werd reeds uiteengezet hoe het komt, dat in dit geval een mon-delinge oppositie ook voor hem, die niet schrijven kan, geoorloofd is, en waarom voor het verleenen van deze bevoegdheid eigenlijk geen reden is.

Onder de vereischten waaraan eene oppositie moet voldoen, wordt de keuze eener woonplaats in het rechtsgebied van den residentie-rechter genoemd. In de stukken staat hieromtrent niets vermeld.

Het voorschrift is overgenomen uit art. 461 al. 3 van de Euro-peesche rechtspleging, waar in art. 443 al. 1 hetzelfde vereischte wordt, gesteld aan den executant, hetwelk echter niet in de rechtspleging voor het residentiegerecht overgenomen is. Daar het stellen van dit vereischte minder op zijn plaats is in de rechtspleging voor het residentiegerecht, had men het bij de oppositie ook maar achterwege moeten laten.

Indien de schriftelijke oppositie door een gemachtigde gedaan wordt, zoo schijnt de daartoe vereischte machtiging bij eene algemeene onderhandsche volmacht niet, maar bij een algemeene notarieele vol-macht wel gegeven te mogen worden ; een verschil in redactie met het bepaalde bij art. 944 al. 3, dat ondanks de zorg, die blijkbaar aan de redactie van dit artikel besteed is geworden, als niet gemo-tiveerd in de omcieele stukken, aan eene vergissing van den wetgever te wijten moet zijn.

Al. 4 en 5 zijn vrijwel gelijkluidend met art. 928 al. 1 en 2 Rechtsv. In de hier bedoelde gevallen bestaat er zoolang de fout niet verbeterd is, geen oppositie, en kan de tijd daartoe, nadat de schrifte-lijke oppositie verbeterd of aangevuld, dan wel van een volmacht voorzien is, of wel indien bij de mondelinge indiening der oppositie, de opposant de noodige gegevens verschaft heeft, verloopen zijn.

Wat onder indiening der oppositie te verstaan is, en wanneer eene oppositie geacht wordt te zijn ingediend, zegt het artikel niet. Eene

vergelijking met art. 925 Rechtsv. brengt ons niet verder, want de in dat artikel genoemde verzoekschriften worden geacht eerst te zijn ingediend op het moment der registratie in het ondoelmatige art. 929 al. 1 Rechtsv. bedoeld, welk artikel in dit geval zelfs analogice niet toepasselijk is te achten, omdat door de oppositie geen rechtsingang ontstaat. Onder indiening zal dus in dit geval verstaan moeten

ART. 1007 en al. 1. ART. 1008. 187 worden eene handeling van den opposant, welke gerekend moet worden

te hebben plaats gehad op het oogenblik van de ontvangst van het stuk door den residentierechter.

De authoriteit bij wien de oppositie moet worden ingediend is de residentierechter binnen wiens rechtsgebied het beslag gelegd is. Dit ligt voor de hand, omdat het beslag op zijn last gelegd is, en het zou zonder deze uitdrukkelijke aanwijzing ook krachtens het bepaalde bij art. 1036 al. 2 Rechtsv. moeten plaats hebben. Indien er ten ge-volge van verschil tusschen den executant, den geëxecuteerde en de opposanten een staat van verdeeling moet worden opgemaakt (art. 1011), zal dit door denzelfden persoon, hier in afwijking met art. 1007 ge-noemd, „den residentierechter, binnen wiens rechtsgebied de verkoop is geschied", moeten geschieden.

Voor het geval er ook op onroerend goed geëxecuteerd wordt, en de roerende goederen in de ressorten van verschillende residentie-rechters gelegen zijn, zullen er drie of meer verschillende staten van verdeeling opgemaakt moeten worden, en zijn de opposanten verplicht drie of meermalen oppositie te doen. Er zal in zulk een geval heel wat samenwerking noodig zijn om te voorkomen, dat er meer goederen verkocht worden, dan noodig is. Art. 1036 al. 2 in fine zal daartoe zoo moeten worden opgevat, dat na elke handeling of gebeurtenis de executie betreffende de gedelegeerde residentierechter daarvan mede-deeling doet aan den rechter, van wien hij de opdracht ontving. Het zal voorts aanbevelenswaardig zijn de verkoopingen na elkaar te doen plaats hebben.

De oppositie kan door den residentierechter definitief geweigerd worden, zegt al. 6 van art. 1007. In verband met het bepaalde in al. 2 en 3 van dit artikel zal dit alleen kunnen geschieden, indien zij te laat wordt ingediend, dan wel aan de vereischten in al. 3 op-gesomd niet voldaan is. Deze weigering moet bij gemotiveerde be-schikking worden gedaan, en is voor hooger beroep vatbaar, op de wijze als boven bij de toelichting op art. 979 is uiteengezet. Bij be-krachtiging van de beschikking zal de oppositie als niet gedaan worden beschouwd, en in het andere geval werkt zij terug tot op den dag waarop zij is ingediend (1). Indien toch cle datum zou zijn die van het in hooger beroep gewezen vonnis, zal de verkoop als regel reeds hebben plaats gehad, en zou het recht van appèl in dit geval dus illusoir zijn.

(1) Vergelijk de toelichting op art. 928 al. 6, waarvan deze bepaling de juistheid bevestigd.

188 ART. 1008 al. 2, 3, 4 en 5.

Al. 1 van art. 1008, welke indien zij al niet recht had een afzonderlijk artikel te vormen, en elk geval niet met al. 2—5 art. 1008 behoorde te worden samengevoegd als behandelende een geheel ander onderwerp, verklaart art. 462 Rechtsv. toepasselijk.

De beteekenis van dit niet erg duidelijke artikel, hetwelk overeen-komt met art. 451 Ned. Rechtsv. schijnt te zijn dat, wanneer de schuldeischer het voor het bewijs zijner vordering noodig acht een vonnis uit te lokken, waarbij de geëxecuteerde tot betaling veroordeeld wordt, hij in dat geding den executant niet behoeft te betrekken, alhoewel deze ten gevolge van zijn beslag en zijn belang bij de opbrengst der executie anders geacht zou kunnen worden mede als partij in het geding te moeten geroepen worden. De tweede zinsnede heeft ten doel den verkoop niet op te houden en te voorkomen, dat de kosten van het beslag worden vermeerderd door reeds dadelijk het recht van den opposant in rechten te betwisten. De hierover aan te binden strijd behoort gevoerd te worden na den verkoop ter gelegenheid van de verdeeling der kooppenningen (1)

Art. 1008 al. 2, 3, 4 en 5.

2 . I n d i e n de persoon met het leggen van beslag belast, bevindt, dat de goederen reeds zijn in beslag genomen, zal hij niet opnieuw beslag k u n n e n leggen ; doch hij is bevoegd om de in beslag genomen goederen met het proces-verbaal te vergelijken, hetwelk aan hem te dien einde door den bewaarder moet worden vertoond. Hij zal alsdan k u n n e n beslag leggen op de goederen, welke niet in het proces-verbaal zijn begrepen.

3. I n d i e n het bevorens gelegd beslag was gelegd op de wijze, bedoeld in den tweeden titel van het tweede boek, zal hij wijders handelen, zooals in artikel 4 6 3 , eerste lid, is voorgeschreven, en wordt verder de procesorde van dien titel gevolgd.

4. I n d i e n het beslag was gelegd op last van den resi-dentierechter, zal hij het proces-verbaal van vergelijking a a n

(1) Mr. VAN ROSSEM, t. a. p. pag. 476.

ART. 1008 al. 2, 3, 4 en 5. 189 dezen ter hand stellen. Die terhandstelling, waarvan door den residentiereehter aanteekening wordt gehouden op het proces-verbaal van het bevorens gelegd beslag, geldt als oppositie tegen de afgifte der kooppenningen.

5. I n d i e n in het in het vorig lid bedoelde geval het bevorens gelegd beslag ten verzoeke van dengene, voor wiens rekening het gelegd is, wordt opgeheven, of hetzelve te zijnen aanzien, uit welken hoofde ook, buiten het geval van nietig-heid in den vorm, wordt opgeheven, blijft het beslag stand houden ten aanzien van eiken opposant, die een exeeutorialen titel heeft.

In plaats van al. 2, 4 en 5 van dit artikel vinden wij in het ontwerp van den Raad van State eene toepasselijk verklaring van

art. 463 en 465 Rechtsv., welke in het ontwerp A van den Minister voetstoots werd overgenomen, doch waartegen de Staatscommissie terecht opkwam (1), op grond dat de bepalingen van die artikelen kwalijk pasten in de regeling der tenuitvoerlegging bij het residentie-gerecht. Het hooge college stelde de tegenwoordige redactie voor, benevens eene aanvulling van art. 463 Rechtsv., welke behoudens een paar kleine redactiewijzigingen door den Minister in zijn ontwerp B en in art. 1008 overgenomen zijn. Met al. 3 en 4, die ook van de Staatscommissie een betere redactie kregen, vormen zij eene wel niet onberispelijke, maar toch nog voldoende regeling van het onderwerp.

Al. 2 sluit beslag op beslag uit, doch geeft den tweeden beslag-legger gelegenheid alsnog beslag te leggen op die goederen, welke niet in het proces-verbaal van het eerste beslag begrepen zijn. Van de gelegenheid om de minder juiste uitdrukking „om de in beslag genomen goederen met het proces-verbaal te vergelijken" te veranderen in „om de goederen die de schuldenaar bezit, met die in het proces-verbaal genoemd te vergelijken," wat blijkbaar bedoeld is, is geen gebruik gemaakt.

Alhoewel zulks niet uitdrukkelijk voorgeschreven is, zal van de bevinding van den deurwaarder, dat er reeds beslag gelegd is, en wat verder is voorgevallen, in het proces-verbaal melding moeten worden gemaakt. Hetzelfde geldt van de verrichtingen in al. 3 en 4 neer-geschreven. Waarom de verplichting tot vermelding van een en ander

(1) Geschiedenis enz. pag. 192.

190 ART. 1008 al. 2, 3, 4 en 5.

in het proces-verbaal van beslag hier werd nagelaten en in al. 3 art.

1002 eene dergelijke verplichting uitdrukkelijk wordt opgelegd, blijkt niet uit de officieele stukken.

Al. 3 stelt het geval, dat het bevorens gelegd beslag gelegd is op de wijze, bedoeld in den tweeden titel van het tweede boek, als wanneer de deurwaarder heeft te handelen zooals in art. 463 Rechtsv.

is voorgeschreven en verder de procesorde in dien titel voorgeschreven, gevolgd wordt. Behalve de bovengenoemde vergelijking en het beslag op de nog niet in beslag genomen goederen moet de deurwaarder aan den eersten arrestant bevel doen om alles gezamenlijk te ver-koopen binnen den termijn bij art. 466 Rechtsv. bepaald, en zal het proces-verbaal van vergelijking gelden als oppositie tegen de afgifte der kooppenningen. Het doen van deze aanzegging kan geacht worden begrepen te zijn in den last tot beslaglegging door den residentie-rechter gegeven, zoodat art. 932 al. 1 Rechtsv. zich hier niet tegen verzet.

Voor de verdere procedure wordt de procesorde van den tweeden titel van het tweede boek gevolgd. De zaak gaat dus uit de handen van den residentierechter en den deurwaarder van het residentiegerecht over in die van den deurwaarder bij den raad van justitie, die voor de beteekeningen aan den deurwaarder met den verkoop belast en aan het vendukantoor in art. 461 al. 3 Rechtsv. voorgeschreven, heeft te zorgen.

Wat de deurwaarder bij het residentegerecht met het proces-verbaal van vergelijking heeft te doen, en of hij van het gebeurde mede-deeling moet doen aan den residentierechter, vinden wij niet vermeld.

Wenschelijk was het alzoo geweest dat hem was voorgeschreven, dat hij dat aan den residentierechter zal ter hand stellen, die daardoor op de hoogte raakt van het gebeurde, het proces-verbaal aan den execu-tant kan afgeven en dezen de noodige voorlichting kan geven wat hij verder te doen heeft. Het ontbreken van een dergelijk voorschrift is echter geen beletsel dat er toch op deze wijze gehandeld zal kunnen worden, wat in de practijk aan te bevelen is.

Al. 4 stelt het geval dat het eerste beslag op last van den

Al. 4 stelt het geval dat het eerste beslag op last van den

In document Burgerlijke Rechtspleging (pagina 192-200)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN