• No results found

Hij zal nochtans, ook al wordt hij ten principale in het gelijk gesteld, kunnen veroordeeld worden in de kosten

In document Burgerlijke Rechtspleging (pagina 160-172)

Het hooger beroep van het eindvonnis heeft, tenzij bij de aanteekening daarvan uitdrukkelijk het tegendeel is verlangd,

3. Hij zal nochtans, ook al wordt hij ten principale in het gelijk gesteld, kunnen veroordeeld worden in de kosten

veroorzaakt door het niet tijdig voorbrengen zijner weren.

Dit artikel ontleend aan art. 344 Rechtsv. en de overeenkomstige artikelen in de reglementen op het rechtswezen in de Buitenbezittingen, verschilt daarvan in zooverre, dat de aanvulling van den eisch in al. 1 art. 344 Rechtsv. in drie gevallen toegestaan, niet over-genomen is, als onnoodig en bij een rechtspraak op stukken ongewenscht. (1)

Overigens vereischen deze bepalingen, als afkomstig uit de Europeesche rechtspleging, hier geen bijzondere toelichting.

Art. 990.

1. De zaak wordt door den rechter in hooger beroep, zonder vorm van proces, op de stukken afgedaan, doch het staat hem

(1) Geschiedenis enz. pag. 166.

ART. 990. 151 vrij, alvorens bij eindvonnis uitspraak te doen, een nader plaatselijk of ander onderzoek, of een nader verhoor van partijen of getuigen, dan wel de overlegging van eenig bewijs-stuk te gelasten.

2. De rechter in hooger beroep kan zoodanig onderzoek geheel of ten deele, naar omstandigheden, zelf houden met opvolging der voor de rechtspleging in eersten aanleg bestaande bepalingen, dan wel opdragen aan den rechter in eersten aanleg of aan den residentierechter, binnen wiens rechtsge-bied het onderzoek geheel of ten deele moet plaats hebben.

3. In elk geval worden partijen in de gelegenheid gesteld bij het onderzoek tegenwoordig te zijn en daarop gehoord te worden, waartoe zij op last van den rechter, die het onderzoek houdt, worden opgeroepen.

Kent art. 355 Rechtsv. aan den raad van justitie, rechtdoende in hooger beroep van een landraadvonnis, niet het recht toe een inter-locutoir vonnis te vellen, in de reglementen op het rechtswezen m de Buitenbezittingen is dit wel toegestaan (zie b.v. art. 131 Regl.

Sum. Westk. en art. 137 Celebes-Regl.) Het doel van deze nieuwe bepaling was, zooals men in de Toelichting op het Sum. reglement (1) vermeld vindt, dat bij het interlocutoir of praeparatoir vonnis het voorbrengen van eenig nieuw bewijs gelast kan worden. Met dit doel nu, is bij de redactie van art. 990 beter rekening gehouden. Het is daarenboven vollediger daar het niet alleen aan den hoogeren rechter de bevoegdheid een nader onderzoek enz. te gelasten toekent, maar ook de wijze regelt, waarop dat nadere onderzoek zal worden gehouden.

Ten gevolge van de bewoordingen „een nader plaatselijk of ander onderzoek" is deze bevoegdheid ruim toegekend, en zijn de slotwoorden niet limitatief maar enuntiatief op te vatten, zoodat een nader verhoor van deskundigen, daarin niet genoemd, niet verboden toeschijnt.

Indien de hoogere rechter dit onderzoek zelf houdt, zal dit volgens al 2 art. 990 geschieden met inachtneming der voor de rechtspleging in eersten aanleg bestaande bepalingen. Hiermede kan bezwaarlijk iets anders dan de procedure voor het residentiegerecht verstaan worden.

De Staatscommissie had daarom geadviseerd voor deze woorden te

(1) Mr. T. H. DK KINDEREN, t. a. p. pag. 195.

152 ART. 990, 991.

lezen: „met opvolging der voor de rechtspleging bij de raden van justitie in eersten aanleg bestaande bepalingen." In de toelichting op het ontwerp B verklaart de Minister de redactie in dezen zin te hebben gewijzigd, hetwelk blijkbaar door een lapsus calami niet geschied is, (1)

De bedoeling is dus duidelijk. Desniettemin zijn de woorden der wet hiermede in strijd.

Oppervlakkig beschouwd klinkt het erg vreemd, dat de raad van justitie een onderzoek zou moeten houden, en daarbij de voorschriften

der procedure voor het residentiegerecht in acht nemen. Edoch, het is niet het eenige geval in de Indische wetgeving. Volgens art. 128 Rechterl. Org. is prorogatie toegestaan van voor hooger beroep vat-bare zaken voor den landraad aan de raden van justitie. In zulk een geval, naar ik meen tot heden nimmer voorgekomen, zou de raad van justitie krachtens het bepaalde bij art. 326 Rechtsv. de voor-schriften ten aanzien van het rechtsgeding in eersten aanleg moeten volgen, dus die van het Inl. Reglement. (2)

Ten slotte kan men zich nog beroepen op het bepaalde bij al. 3 van dit artikel, dat in de procedure voor het residentiegerecht wèl, in die voor de raden van justitie niet thuis behoort, omdat deze alinea blijkbaar de persoonlijke verschijning van partijen, en geen verplichte vertegenwoordiging door procureurs veronderstelt en de oproeping niet van partijen, maar van den rechter uitgaat.

Tengevolge van het een en ander zullen de raden van justitie dat nader onderzoek wel nimmer zelf houden, waar overigens weinig tegen te zeggen is.

Art. 991.

I n d i e n een vonnis, waarbij de residentierechter zich onbevoegd heeft verklaard, wordt te niet gedaan, zal de hoogere rechter de zaak ten principale naar denzelfden rechter verwijzen, uit-gezonderd :

a. wanneer beide partijen vorderen, dat de hoogere rechter de zaak a a n zich zal houden ;

b. wanneer de hoogere rechter, naar den aard van het geding, gronden vindt om de zaak tot zich te trekken.

(1) Geschiedenis enz. pag. 167.

(2) Zie mr. A. J. IMMINK. Het Reglement op de burgerlijke rechtsvordering in Ned. Indië Dl. I pag. 456.

AKT. 992, al. 1; 993. 153 In het ontwerp van den Raad van State en het ontwerp A waren in plaats van dit en de volgende artikelen, de art. 357, 358, 359 en 361 Rechtsv. toepasselijk verklaard; het eerstgenoemde artikel verwees voorts nog naar art. 351, 352, 353 en 354 Rechtsv. De Staats-commissie kwam hier echter tegen op en ontwierp eene afzonderlijke regeling, die door den Minister in hoofdzaak is overgenomen.

Omtrent art. 991 zelf is niets bijzonders op te merken; het is bijna geheel ontleend aan art. 354 Rechtsv. Bij de toepassing doet zich echter de vraag voor welke procedure gevolgd moet worden. In de Europeesche rechtspleging wordt dit punt in art. 349 uitgemaakt.

Ook in Nederland is deze kwestie geregeld in art. 353 Ned. Rechtsv., zoodat daar geen onzekerheid bestaat in die deelen der procedure, waar de rechtspleging voor den kantonrechter afwijkt van die voor de rechtbanken. De eenige bepaling in dezen titel, welke deze proce-dure betreft, is al. 1 art. 992, volgens welke het vonnis in de gewone vormen wordt opgemaakt en uitgesproken, waarmede blijkbaar de gewone vormen door den hoogeren rechter gevolgd, dus die in de Europeesche procedure voorgeschreven, bedoeld worden (1). Als nu het vonnis naar de Europeesche procedure moet worden opgemaakt, ligt het voor de hand, dat zoo dienaangaande niets voorgeschreven is, de verdere procedure naar dezelfde regelen plaats vindt. Aan de omstan-digheid dat bij een nader onderzoek volgens art. 990 door den raad van justitie zelf gehouden, de regelen van de rechtspleging voor de residentiegerechten zullen moeten worden gevolgd, kan m. i. geen argu-ment voor eene tegengestelde opvatting ontleend worden, omdat dit voorschrift een lapsus calami van den wetgever is, en onbetwistbaar niet in zijne bedoeling gelegen heeft.

Art. 992, al. 1.

H e t vonnis van den hoogeren rechter wordt in de gewone vormen opgemaakt en uitgesproken.

Art. 993.

A l l e uitspraken van de raden van justitie in hooger beroep worden steeds beschouwd als op tegenspraak te zijn gewezen.

De in art. 992 al. 1 bedoelde vormen zijn die van art. 61 e. v.

Rechtsv. In de procedure voor deraden van justitie was een dergelijke (1) Mr. A. J. IMMINK. Regl. Burg. Rechtsvord. p. 516.

154 ART. 994, al. 1.

bepaling niet noodig, omdat art. 62 e. v. Rechtsv. als behoorende tot de algemeene bepalingen van de wijze van procedeeren voor de raden van justitie en het hooggerechtshof toch al toepasselijk was.

Strikt genomen zou art. 61 e. v. Rechtsv. reeds toepasselijk zijn krachtens het bepaalde bij art. 924 Rechtsv., maar daar de rechts-pleging in deze afwijkt van die in eersten aanleg, is het bepaalde bij art. 992 al. 1, op het voetspoor van art. 358 Rechtsv., toch nog wel te verdedigen.

Een gevolg van het bepaalde bij art. 993 is, dat er geen verstek verleend wordt in geval de geappelleerde geen contra-memorie indient, en dat er tegen een vonnis in hooger beroep geen verzet toegelaten is. Ofschoon het misschien niet zoo bedoeld is — in elk geval is er niet aan gedacht - zal dit artikel ook van toepassing zijn in geval de raad van justitie ex art. 991 de zaak tot zich heeft getrokken. De woorden „alle uitspraken" laten m. i. geen anderen uitleg toe. Men zal echter moeten toegeven, dat er geen reden voor deze bepaling is, indien men met mij aanneemt, dat de Europeesche procedure gevolgd moet worden.

Art. 994 al. 1.

1. De tenuitvoerlegging zal in allen gevalle plaats hebben bij den rechter, die in eersten aanleg uitspraak heeft gedaan.

Terwijl in de Europeesche rechtspleging de vraag bij welken rechter een in hooger beroep gewezen vonnis ten uitvoer gelegd moet worden, afhangt van de vraag of het al of niet bekrachtigd is, worden krachtens art. 994 al. 1 de vonnissen door de raden van justitie in hooger beroep van de residentiegerechten gewezen, ten uitvoer gelegd bij het residentiegerecht. Ten aanzien van de in hooger beroep voor landraadvonnissen gewezen gedane uitspraken is hetzelfde bepaald in art. 359 Rechtsv.

Is deze wet dââr aan geenerlei beperking onderworpen, hier is dit niet het geval, want volgens art. 997 Rechtsv., dat in deze als eene uitzondering op art. 994 al. 1 is op te vatten, moet de gerechtelijke uitwinning van onroerende goederen, en het executoriaal beslag op en verkoop van schepen naar de voorschriften van den eersten, derden en vierden titel van het tweede boek en dus bij de raden van justitie plaats hebben.

Volgens Mr. IMMINK (1) heeft het voorschrift van art. 360 Rechtsv.

(1) Regl. Burg. Rechtsv. voor Ned.-Indië pag. 521. Zie de daar aangehaalde uitspraken in Weekbl. no. 727 en 745.

ART. 994, al. 1. 155 hetwelk eensluidend is met art. 994 al. 1 Rechtsv., geen andere

strekking dan om te bepalen, dat alle geschillen betreffende de gerechtelijke tenuitvoerlegging van de door de landraden in eersten aanleg gewezen vonnissen, zoomede „van de gewijsden daarop in hooger beroep of in cassatie gevallen" gebracht moesten worden voor den rechter, die in eersten aanleg uitspraak had gedaan. Het wil mij voorkomen, dat deze bewering niet boven alle bedenking verheven is. Art. 360 Rechtsv. handelt niet over geschillen, doch geeft evenals art. 994 al. 1, aan, volgens welke regelen de tenuitvoerlegging van het vonnis plaats zal hebben. Eene dergelijke bepaling was ook noodig, omdat het een algemeen, schoon niet in de wet uitdrukkelijk genoemd, beginsel van rechtsvordering is, dat de vonnissen worden ten uitvoer gelegd bij den rechter, die de veroordeeling uitgesproken heeft. Hieruit volgt toch in de eerste plaats, dat de voor dien rechter voorgeschreven bepalingen daarbij gevolgd moeten worden. En om nu te voorkomen, dat de executie van een landraadvonnis volgens de regelen van het tweede boek van het Regl. op de Burg. Rechtsv.

plaats zal hebben, bepaalt art. 360 Rechtsv., dat de regelen omtrent de executie van landraadvonnissen gevolgd zullen worden.

Een ander gevolg van bovengenoemd beginsel is, dat geschillen ontstaan bij die tenuitvoerlegging door den rechter die het vonnis wees, zullen berecht worden. (1) Men kan dus bezwaarlijk met Prof.

VAN BONEVAL FAUKE (2) art. 435 Ned. Rechtsv. eene uitzondering op art. 354 Ned. Rechtsv. noemen, daar beide bepalingen elk voor zich als uitzonderingen op de twee uitvloeisels van bovengenoemd beginsel te beschouwen zijn. In Nederland komt de bovengemaakte onder-scheiding niet uit, omdat de voorschriften volgens welke geëxecuteerd wordt voor alle rechters dezelfde zijn, en het eenige verschil dat men in acht moet nemen, gelegen is in het benoemingsbesluit van den deurwaarder met de executie belast, die ten opzichte van het te executeeren vonnis bevoegd moet zijn, en in enkele maatregelen door den rechter te nemen. In Indië is het onderscheid tusschen de executie volgens de inlandsche en de Europeesche procedure veel grooter, en zal op het eerstgenoemde uitvloeisel van bovengemeld beginsel de nadruk moeten vallen.

Moet men in de inlandsche procedure door redeneering komen tot

(1) De raad van justitie te Semarang noemde dit zelfs in zijn vonnis d.d.

19 Aug. 1896 R. i. I. Dl. LXVIII p. 38 een algemeen beginsel van rechts-pleging, terwijl ik het liever een uitvloeisel zou willen noemen van het beginsel, dat de vonnissen ten uitvoer gelegd moeten worden bij den rechter die ze gewezen heeft.

(2) Procesrecht Dl. I p. 434.

156 ART. 992, al. 2.

de Stelling, dat geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen berecht moeten worden door den rechter die het vonnis wees, in de procedure voor de residentiegerechten op Java en Madoera is alle twijfel opgeheven, door het bepaalde bij art. 116/ sub. h Rechterl.

Org., dat alle vorderingen naar aanleiding van geschillen over of bij de tenuitvoerlegging van vonnissen van de residentiegerechten, voor zooveel die tenuitvoerlegging krachtens de voorschriften betreffende de rechtspleging voor den residentierechter bij de residentiegerechten moet geschieden, tot de bevoegdheid dier gerechten brengt.

Art. 902 al. 2.

De griffier van den raad van justitie zendt onverwijld authentiek afschrift v a n het vonnis, in executorialen vorm opgemaakt, met de processtukken aan den eersten rechter en geeft kennis aan den officier van justitie van de nederlegging van het vonnis ter griffie. De officier van justitie neemt daar-v a n inzage en daar-vraagt, dit noodig achtende, een authentiek afschrift.

De samenvoeging van deze alinea met al. 1 van dit artikel overge-nomen uit art. 358 Rechtsv. is niet gelukkig, daar al. 1 een voor-schrift omtrent de procedure bevat, en het bepaalde bij al. 2 meer van administratieven aard is.

Het woord „authentiek", dat in art. 988 op advies van de Staats-commissie als overbodig geschrapt werd, is hier blijven staan, op het voorbeeld van art. 358 Rechtsv., waar eveneens is voorgeschreven, dat dit afschrift in executorialen vorm moet worden afgegeven. Daar de procedure voor het residentiegerecht dergelijke afschriften niet kent, heeft deze eisch hier geen beteekenis. In de rechtspleging voor de landraden had deze bijvoeging nog zin, toen daar nog cassatie van de in hooger beroep gewezen vonnissen mogelijk was, en bleek daarvan uit de bijvoeging, dat de termijn van cassatie was voorbijgegaan.

Om de aanzegging van het in hooger beroep gewezen vonnis aan partijen mogelijk te maken werd dan eerst een gewoon afschrift aan den landraadvoorzitter toegezonden. Nu echter tegen de vonnissen in hooger beroep voor de residentiegerechten gewezen alleen cassatie in het belang der wet is toegelaten, heeft deze bijvoeging geen beteekenis meer. Hetzelfde geldt met opzicht tot de procedure bij de landraden.

De kennisgave aan den officier van justitie van de nederlegging

ART. 992, al. 2; 994, al. 2. 157 van het vonnis ter griffie is voorgeschreven met het oog op de cassatie in het belang der wet, welke tegen de in hooger beroep gewezen vonnissen aan de raden van justitie toegestaan is. De officier van justitie mag van dat vonnis inzage nemen en desnoods een afschrift vorderen, zoodat hij den proc.-gen. omtrent de al of niet wenschelijk-heid van het beroep van cassatie in het belang der wet kan inlichten.

In zooverre is deze rechtspleging beter bedacht dan de Europeesche procedure, waar het openbaar ministerie slechts in enkele gevallen verplicht is de terechtzittingen bij te wonen, en als gevolg van dien, als regel niet op de hoogte zal zijn van den inhoud der voor cassatie in het belang der wet in aanmerking komende vonnissen.

Het bepaalde bij art. 992 al. 2 is overigens ook geen afdoend middel, omdat in de rechtspleging voor het residentiegerecht kennisname der processtukken in de meeste gevallen een onmisbaar vereischte is om de gegrondheid van het in hooger beroep gewezen vonnissen te kunnen beoordeelen. Wat heeft het openbaarministerie b.v. aan een vonnis in hooger beroep gewezen, waarin het vonnis van den lageren rechter, als op de daarin vermelde gronden wel en terecht gewezen, bekrachtigd wordt? Daarentegen kan men den officier van justitie ook niet gelasten alle bundels processtukken in zaken in hooger beroep van de residentiegerechten bij de raden van j ustitie aanhangig te examineeren, vóórdat zij teruggezonden worden. Als gevolg van dien zal het van het toeval afhangen of tegen eene bepaalde uitspraak wat te zeggen is, en zal de proc.-gen. zich in zulk een geval door opvrage van den bundel processtukken van de finesses der zaak op de hoogte moeten stellen.

Voor zoover mij bekend is er sedert Stbl. 1901 No. 15 tot heden nog nimmer cassatie in het belang der wet tegen een in hooger beroep van het residentiegerecht gewezen vonnis aangeteekend. Toch is er juist met opzicht tot het op vele punten bestaand verschil van opvat-ting omtrent meerdere kwesties ter zake dezer regeling gerezen, en waarbij de hoogere rechter m. i. niet altijd juist oordeelde, reden genoeg geweest om van dit middel gebruik te maken.

Art. 994 al 2.

2. De griffiers der raden van justitie houden in een daartoe bestemd register n a u w k e u r i g aanteekening van de zaken, welke in hooger beroep v a n vonnissen v a n residentiegerechten worden aanhangig gemaakt. Die aanteekening moet bevatten

158 ART. 994, al. 2; 995, 996.

de namen van partijen en de dagteekening van het beklaagde vonnis, van het daarin ingestelde hooger beroep, van de inci-denteele vonnissen en het eindvonnis in hooger beroep gewezen.

Artikel 994 al. 2, zonderling gecombineerd met het bepaalde bij de eerste alinea van dat artikel in hoofdzaak aan art. 361 Rechtsv. ont-leend, behoeft geen toelichting.

Art. 995.

Zoodra de residentierechter de uitspraak van den rechter in hooger beroep heeft ontvangen, doet hij aan partijen aan-zeggen, dat de uitspraak bij hem is ingekomen en dat zij daarvan inzage en te hunnen koste afschrift kunnen nemen ter griffie van het residentiegerecht.

Uit de redactie van dit artikel zou men ten onrechte afleiden, dat

„inzage" van het in hooger beroep gewezen vonnis kosteloos verstrekt moet worden. Aan den griffier is krachtens art. 2 sub d van het tarief vervat in Stbl. 1872 n°. 61 daarvoor echter een griffie-recht verschuldigd.

Art. 996.

De artikelen 433 en 434 zijn op de behandeling van het beroep in cassatie in het belang der wet van toepassing.

Omtrent de in dit artikel toepasselijk verklaarde bepalingen is alleen op te merken, dat de wetgever het blijkbaar niet noodig geoordeeld heeft, dat de residentierechter met het ter zake gewezen arrest in cassatie in kennis gesteld wordt.

ALGEMEENE BESCHOUWINGEN. 159

T I T E L I I I .

Van de gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen in zaken, behandeld bij de residentiegerechten.

Algemeene beschouwingen.

In tegenstelling met de methode gevolgd bij de vaststelling van den eersten titel, wordt hier niet uitgegaan van eene toepasselijk-verklaring van de Europeesche rechtspleging, maar is hier tot eene afzonderlijke regeling overgegaan. In de gevallen, dat men een voorschrift wilde geven gelijk aan dat, hetwelk reeds in het tweede boek van het Regl. op de Burg. Rechtsv. voorkwam, heeft men er zich toe bepaald dit toepasselijk te verklaren b.v. in art. 1004, 1008, 1019 enz. Ditzelfde had op meer uitgebreide schaal plaats bij de uitwinning op onroerend goed en den verkoop van schepen, die krachtens art. 997 naar de voorschriften van titel 1, 2 en 4 van het tweede boek van het Regl. op de Burg. Rechtsv. plaats heeft.

De beperking dat deze voorschriften slechts behoeven te worden toegepast, voor zoover zij met dein dezen derden titel geregelde procedure vereenigbaar zijn, ontbreekt hier. Bij de gerechtelijke uitwinning van onroerende goederen en den verkoop van schepen hebben wij er geen behoefte aan, deze toch geschiedt volgens geheel afzonderlijke regels. De afzonderlijk toepasselijk verklaarde artikelen geven tot boven-genoemde beperking daarentegen meer dan eens aanleiding. Mocht zich nu zulk een geval voordoen, dan zal deze beperking ook zonder uitdrukkelijk voorschrift op het voorbeeld der in Nederland gehuldigde opvatting toch gelden. (1)

Behalve echter deze artikelen, zal men bij de in dezen titel

Behalve echter deze artikelen, zal men bij de in dezen titel

In document Burgerlijke Rechtspleging (pagina 160-172)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN