• No results found

Op de tenuitvoerlegging der met vonnissen gelijkgestelde grossen en rechterlijke bevelschriften, bedoeld bij artikel 440,

In document Burgerlijke Rechtspleging (pagina 173-177)

eersten, derden en vierden titel van het tweede boek bij de raden van justitie moeten plaats hebben, geschiedt de

2. Op de tenuitvoerlegging der met vonnissen gelijkgestelde grossen en rechterlijke bevelschriften, bedoeld bij artikel 440,

zijn de voorschriften van het tweede boek toepasselijk.

Dit artikel verdeelt de executie der vonnissen, die bij het residentie-gerecht worden tenuitvoergelegd, in twee deelen. Voor zoover de ten-uitvoerlegging geschiedt op onroerende goederen of op schepen, worden de voorschriften der rechtspleging voor deraden van justitie gevolgd;

voor zoover de tenuitvoerlegging geschiedt op de roerende goederen of op den persoon van den schuldenaar, moeten de voorschriften van art. 997 e. v. gevolgd worden.

In het eerst bedoelde geval zal de tenuitvoerlegging dus geschieden op de overeenkomstig art. 64 jcto 61 Rechtsv. door den griffier van den raad van justitie ingeval hooger beroep is aangeteekend, en anders door den griffier van het residentiegerecht afgegeven grosse (art. 435 Rechtsv.) van het vonnis. Voor het uitreiken van eene tweede of verdere grosse aan dezelfde partij zullen de bepalingen van art. 856 en 878 Rechtsv. gevolgd moeten worden. Hieraan zal echter slechts zelden behoefte zijn, omdat voor de tenuitvoerlegging op de roerende goederen volgens de artikelen 997 e. v. geen grosse vereischt is, en omdat het in executorialen vorm uitgegeven afschrift van het vonnis in art. 992 Rechtsv. (zie de toelichting) genoemd, in wezen slechts een afschrift, den dienst betreffende, is, en in elk geval niet aan een der partijen (art. 858 Rechtsv.) is uitgereikt. Overigens schijnt het mij toe, dat deze tenuitvoerlegging geheel onafhankelijk is van die, welke onder leiding van den residentierechter geschiedt. De aanmaning van art. 999 Rechtsv. komt dus niet in de plaats van het bevel tot betaling in art. 504 Rechtsv. genoemd.

Indien een vonnis voor een residentiegerecht op Java en Madoera, buiten die eilanden tenuitvoergelegd moet worden, zal deze onder-scheiding bij de executie vervallen, daar volgens de reglementen op het rechtswezen in de verschillende Buitenbezittingen de ter plaatse waar de executie gehouden wordt, geldende voorschriften gevolgd moeten worden (1), terwijl in de afdeeling Makassar de regelen der

(1) Zie de toelichting op art. 1036.

164 ABT. 997.

executie van vonnissen van de raden van justitie daarop zonder eenige beperking van toepassing zullen zijn. Omgekeerd zullen von-nissen van residentiegerechten in de Buitenbezittingen op Java en Madoera volgens de regelen van dezen derden titel geëxecuteerd worden. Ditzelfde geldt m. i. ook met opzicht tot vonnissen gewezen door den raad van justitie te Makassar op de zoogenaamde kleine rol, welke met die van het residentiegerecht op één lijn te

stel-len zijn.

Wat in dit artikel onder onroerende goederen en schepen is te verstaan is niet erg duidelijk. Blijkens de toelichting heeft de Raad van State daarbij op het oog die onroerende goederen en die schepen, waarvan de gerechtelijke uitwinning behoort plaats te hebben volgens de bepalingen van den derden en den vierden titel van het tweede boek van het Regl. op de Burg. Rechtsv. Ten aanzien van schepen geeft dit geen moeilijkheid, daar deze volgens art. 510 B. W. onder de roerende goederen zijn te rangschikken, en als gevolg van dien slechts de schepen ter grootte van vier lasten of kojangs en daarboven, krachtens het bepaalde bij art. 51 Overgangswet jcto art. 1 van de Overschrijvingsordonnantie, onder de bepalingen van genoemden vierden titel vallen ; de kleinere schepen zijn dus als roerend goed te beschouwen, en vallen dus bij de executie onder die goederen, welke op last van den residentierechter in beslag genomen en ver-kocht worden.

Met betrekking tot onroerende goederen kan men eene dergelijke redeneering niet volgen. Wel handelt de derde titel van Boek I I over onroerende goederen in het algemeen, doch heeft daarbij uitsluitend het oog op de onroerende goederen waarop een der voor Europeanen meldende in het Burgerlijk Wetbolk genoemde zakelijke rechten uitge-oefend worden. Het beginsel in art. 1131 B. W. gehuldigd, volgens hetwelk alle roerende en onroerende goederen, van den schuldenaar voor zijne persoonlijke verbintenissen aansprakelijk zijn, en dat ook in het inlandsche recht voorkomt, leidt er echter toe, om de executie van onroerende goederen niet tot die, welke volgens het B. W. als onroerende zaken te beschouwen zijn, te beperken, en er ook casu quo inlandsche grondrechten onder te rangschikken. Als ik mij niet vergis werden tot heden ook de door de raden van justitie gewezen von-nissen ingeval de schuldenaar inlander was, op diens krachtens inlandsch recht bezeten gronden geëxecuteerd. Omgekeerd geschiedde dit krachtens landraadvonnissen op hem in Europeeschen eigendom toebe-hoorende goederen van den schuldenaar. Wij moeten dus aannemen, dat de vonnissen van de residentiegerechten ingeval inlanders daarbij veroordeeld zijn, op hunne krachtens inlandsch recht bezeten gronden

ABT. 997. 165 executabel zijn, en wel volgens de voorschriften van den derden titel, boek II Regl. op de Burg. Rechtsv.

Al. 2 is op voorstel van de Staatscommissie in dit artikel inge-lascht. Deze oordeelde (1), dat de wet niet zegt, dat hier met „von-nissen" eene bepaalde soort van vonnissen bedoeld is, zoodat er grond zou zijn voor de opvatting, dat bedoelde grossen, voor zooverre zij op roerend goed, dan wel bij lijfsdwang worden geëxecuteerd, en wegens haar bedrag als anderszins vorderingen betreffen, tot de competentie van den residentierechter behoorende, ook op de wijze van vonnissen van dien rechter zouden moeten worden tenuitvoergelegd. Nu, dat er grond is voor eene verkeerde opvatting, wie zal het ontkennen, al is die grond in dit geval zoo groot niet, zooals beneden zal worden aangetoond, maar is dit nu eene reden om dit artikel aan te vullen?

Bijna elk artikel van deze regeling geeft aanleiding tot verkeerde opvattingen. Men zou dus op dezen grond, die bij het eene artikel al even sterk is als bij het andere, tot eene eindelooze aanvulling van de wet moeten overgaan; en dat is toch zeker niet aanbevelens-waardig. Daarenboven is de grond voor eene verkeerde opvatting in dit geval niet zoo erg groot. Immers, het artikel spreekt van „gewijsden in zaken in eersten aanleg bij de residentiegerechten behandeld", en nu zal men van de grosse van eene notarieele akte toch niet kunnen zeggen, dat die bij het residentiegerecht behandeld is. Ook leidt de exceptioneele bevoegdheid van het residentiegerecht daar niet toe, terwijl ook de plaats van het artikel 441 Rechtsv. in het tweede boek geen aanleiding geeft tot de veronderstelling, dat die grossen, op de wijze in art. 997 Rechtsv. aangegeven, tenuitvoergelegd moeten worden. Juist de geheel afzonderlijke regeling van de tenuitvoer-legging in den derden titel sluit de mogelijkheid van eene verkeerde opvatting, als door de Staatscommissie bedacht, vrij wel uit.

Daarentegen geeft de thans bestaande redactie aanleiding voor de opvatting, dat andere geschriften dan de daarin genoemde grossen en rechterlijke bevelschriften die gelijke strekking hebben, bijv. dwang-schriften en vendugrossen, wel door den residentierechter geëxecu-teerd kunnen worden. Terecht besliste echter de residentierechter te Malang (2) dat dwangschriften ter zake van achterstallige belasting bij den gewonen dagelijkschen rechter van den belastingschuldige in casu den raad van justitie tenuitvoergelegd moesten worden.

(\) Geschiedenis enz. p. 177.

(2) Tijdschr. R. v. I. Dl. LXXVIII pag. 87.

i^^™

166 ART. 998.

Art. 998.

1. Bij onwil of nalatigheid van den veroordeelde om in der minne aan het vonnis te voldoen, zal de partij, die tot de tenuitvoerlegging van het vonnis op de roerende goederen, of ook, indien het vonnis bij lijfsdwang uitvoerbaar verklaard is, op den persoon van den schuldenaar wenseht over te gaan, hetzij zelve, hetzij door haar op de wijze als bepaald bij artikel 9 4 4 derde lid daartoe gemachtigde, schriftelijk of mondeling verzoek doen aan den residentierechter om de tenuitvoerlegging van het vonnis te gelasten.

2. I n d i e n het vonnis uitvoerbaar is verklaard bij lijfsdwang, k a n de verzoeker tevens aangeven of hij tenuitvoerlegging-op de roerende goederen of tenuitvoerlegging-op den persoon van den schul-denaar, dan wel op beiden wenscht te zien toegepast.

3 . I n geen geval zal tot gijzeling worden overgegaan dan indien daartoe uitdrukkelijk verzoek is gedaan.

4. Y a n het gedaan verzoek en v a n de verlangde wijze v a n tenuitvoerlegging, wordt aanteekening gehouden op het vonnis.

Dit artikel is in hoofdzaak aan art. 200 lul. Regl. ontleend, behou-dens eenige aanvullingen. Het verzoek wordt mondeling of schriftelijk gedaan door de partij of zijn, daartoe op de wijze als bepaald in art. 944 Rechts v., gestelden gemachtigde. Aan de algemeene regelen omtrent het verkenen van een volmacht wordt door deze bepaling dus gederogeerd (1). De verzoeker heeft zelf te zeggen, welke executie hij verlangt. Om het nog eens goed te doen uitkomen bepaalt al. 3 dat tot gijzeling niet zal worden overgegaan, dan indien daartoe uit-drukkelijk verzoek gedaan is. Eigenlijk volgde dit reeds uit het bepaalde bij al. 2. De aanteekening van het gehouden verzoek zal geschieden door den persoon, aan wien dat verzoek is gedaan, dus door den residentierechter zelf.

Het verzoek tot executie is dus in deze rechtspleging het eenige wat vereischt is om tot de tenuitvoerlegging van het vonnis te geraken.

Eene grosse van het vonnis is dus niet noodig, zooals zij tot heden niet noodig werd geacht, al werd zij vaak ter griffie gevraagd. Toch zou er wel iets voor te zeggen zijn de overlegging daarvan te eischen

(1) Zie de toelichting ad art. 944.

ART. 999. 167 ni. met het oog op de executie buiten het rechtsgebied van den residentierechter. In dat geval moet de residentierechter, wiens tusschen-komst verzocht wordt, een exposé hebben van de zaak, en waar kan hij dat beter vinden dan in het vonnis dat geëxecuteerd wordt, en dat zijn ambtgenoot, die de tusschenkomst verzocht, wel zelf kan raad-plegen, doch waarvan deze het origineel niet aan zijn ambtgenoot mag toezenden. Vooral de onafhankelijke positie van den rechter wiens tusschenkomst gevraagd wordt, maakt het noodzakelijk, dat hij een authentiek afschrift van het vonnis in handen heeft. Behalve het dictum zal hij ook den feitelijken grondslag der vordering moeten kennen, bijv. om te weten of een beslag zich tot de in art. 452 Rechtsv.

genoemde goederen mag uitstrekken (zie alinea 2 van dat artikel).

Nu kan wel ambtshalve door den residentierechter een op zijn bevel gemaakt afschrift voor den dienst aan den ambtgenoot wiens tusschen-komst wordt ingeroepen, toegezonden worden, doch dit verzwaart weer de werkzaamheden ter griffie, en vermits bij beslag, aan den griffier voor zijne extra-werkzaamheden vacatiegeld wordt uitbetaald, is er wel reden om in het bovengenoemde geval ook kosten voor

dat afschrift (gezegeld) in rekening te mogen brengen.

Art. 999.

1. De verzochte tenuitvoerlegging vangt aan met eene op

In document Burgerlijke Rechtspleging (pagina 173-177)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN