• No results found

In de gevallen bedoeld bij de eerste, de tweede, de vierde en de vijfde afdeeling van den vierden titel van liet

In document Burgerlijke Rechtspleging (pagina 133-137)

Op last van den residentierechter wordt de opdracht en het voorwerp van onderzoek of opneming aan de benoemde

1. In de gevallen bedoeld bij de eerste, de tweede, de vierde en de vijfde afdeeling van den vierden titel van liet

derde boek, wordt het verzoek om beslag te leggen, of, in

het geval voorzien bij artikel 761, den schuldenaar bij

voor-raad te gijzelen, schriftelijk of mondeling gedaan aan den

ART. 971.

residentierechter der plaats w a a r het beslag moet worden gelegd of de gijzeling moet geschieden.

2. H e t mondeling verzoek wordt door of op last van den residentierechter in geschrift gebracht.

3. Bij beslag tot revindicatie van roerende goederen zal de waarde der goederen door den verzoeker moeten worden geschat en niet meer dan vijfhonderd gulden mogen bedragen.

4 . Bij inwilliging van het verzoek, geschiedt de inbeslag-neming of ingijzelingstelling op schriftelijken last van den residentierechter, met inachtneming der formaliteiten, welke bij den derden titel van dit boek voor het executoriaal beslag op roerende goederen of, in het geval van artikel 7 6 1 , voor de tenuitvoerlegging van den lijfsdwang zijn voorgeschreven.

5. Op de beslagen, bedoeld bij de tweede en vijfde af dee-ling van den vierden titel van het derde boek, is artikel 1 0 0 1 van toepassing.

De wetgever heeft het clen justitiabele zeker niet moeilijk gemaakt, door hem te vergunnen zijn verzoek om conservatoir beslag mondeling aan den residentierechter te doen, die dit in geschrift brengt of doet brengen. Het is iets nieuws in deze rechtspleging en komt reeds in het Ontwerp van den Raad van State voor. Welke redenen er toe geleid hebben, en welke regelen daarbij door den wetgever gevolgd zijn, blijkt nergens uit de stukken.

Art. 223 van het Inl. Regl. eischt een „daartoe strekkend verzoek-schrift". De reden waarom hier van een verzoekschrift gesproken wordt, blijkt niet uit de officieele bescheiden betreffende het Inl.

Regl., zoodat Mr. IMMINK ( 1 ; aanneemt, dat men hier aan een onwil-lekeurig verzuim van den wetgever te denken heeft. In de regle-menten op het rechtswezen in de Buitenbezittingen wordt van een

„daartoe strekkend verzoek" gesproken. In de toelichting van het overeenkomstig artikel 176 van het reglement op het rechtswezen in het gouvernement Sumatra's Westkust (2) luidt het, dat dit deel van het artikel geheel overeenstemt met art. 223 Inl. Regl. en heeft men dit verschil in redactie blijkbaar over het hoofd gezien. (3) Wil

(1) T. a. p. dl. I, pag. 215.

(2) Pag. 202.

(3) Evenals Mr. COUPERUS in zijn acad. proefschrift «Het rechtswezen op Sumatra's Westkust», pag. 139 en 208.

I

124

AKT. 971. 125 men aan deze redactie wijziging waarde hechten, dan moet dit zijn op grond, dat in de inlandsche procedure verzoeken aan den president van den landraad als regel mondeling kunnen worden gedaan, zooals b.v. die bedoeld in art. 200, 206 en 222 Inl. Regl. vlg., art.

136 en 159. Regl. Sum. Westkust, maar dan blijft onverklaard waarom in die artikelen, in tegenstelling van art. 176 Regl. Sum.

Westkust, uitdrukkelijk van het mondeling en het schriftelijk verzoek gesproken wordt.

Art. 971 al. 1 bepaalt echter uitdrukkelijk, dat het verzoek mondeling kan geschieden, zoodat de vraag of dit mogelijk is, hier niet beant-woord behoeft te worden. Nu het mondeling verzoek dus is toege-staan, moet men door eene vergelijking met art. 200 en 206 Inl. Regl.

en art. 998 Rechtsv. aannemen, dat het in art. 925 Rechtsv. gestelde vereischte, dat de verzoeker niet kan schrijven, in deze niet gesteld wordt. Het onderhavige verzoek is, zooals boven reeds betoogd is, geen verzoek, dat rechtsingang ten gevolge heeft, zoodat reeds op dien grond de toepasselijkheid van art. 925 Rechtsv. is uitgesloten.

Het verzoek moet gedaan worden bij den residentierechter der plaats, waar het beslag moet Avorden gelegd. Bevinden de goederen zich in de ressorten van twee residentierechters, dan zal aan elk dezer het verzoek moeten worden gedaan. Ook over de van waarde ver-klaring wordt afzonderlijk beslist door den residentierechter, die het beslag gelast heeft. (1)

Wat er in een schriftelijk verzoek om conservatoir beslag moet staan en welke gegevens bij een mondeling verzoek verschaft moeten worden, lezen wij in dit artikel niet. Al. 3 heeft een bijzonder geval op het oog. Van toepasselijkheid van art. 927 Rechtsv. kan in deze geen sprake zijn, omdat art. 927 slechts de vorderingen, in art. 925 Rechtsv. genoemd, betreft en het verzoek van art. 971 niet daaronder valt. De te stellen eischen worden dus door het verzoek zelf en de daarop te nemen beslissing bepaald. In het algemeen moet het ver-zoek datgene bevatten, wat de residentierechter noodig heeft te weten en moet kunnen beoordeelen om overeenkomstig art. 715, 720, 751 en 757 Rechtsv. op het verzoek te beschikken. Onder meer zal dus de competentie moeten blijken door omschrijving van de vordering, die ingesteld moet worden, en zoo noodig door het noemen vanhaar bedrag. Men zal toch, al is dit niet uitdrukkelijk bepaald, moeten aannemen, dat de residentierechter slechts dan bevoegd is conser-vatoir beslag te gelasten op goederen zich in zijn ressort bevindende, indien, wel niet hij zelf, maar dan toch in het algemeen het

residentie-(1) Zie hierover de toelichting ad art. 926, pag. 36.

126 AKT. 971.

gerecht op Java en Madoera (1), bevoegd is op de hoofdvordering recht te doen. Ook alleen dan is hij bevoegd kennis te nemen van een eisch tot van waardeverklaring (art. 116/ sub e Rechterl. Org). (2) Van dit standpunt beschouwd is al. 3 van dit artikel geheel en al overbodig, omdat de residentierechter zijn bevoegdheid niet kan be-oordeelen, indien de waarde der opgevorderde goederen niet geschat wordt. De oorzaak van de opneming dezer alinea zit m. i. in het misverstand, dat ten aanzien van art. 927 sub 3e Rechtsv. geheerscht heeft, en waarop bij de behandeling van dat artikel de aandacht gevestigd werd.

In het artikel ontbreekt daarentegen eene bepaling volgens welke de residentierechter op het voetspoor van art. 928 al. 2 en 4 en art. 1007 al. 5 Rechtsv. kan weigeren zulk een verzoek in geschrift te brengen, indien hem de noodige gegevens daarvoor niet verschaft worden. Ook staat er niet in wat er geschieden moet, indien de residentierechter het verzoek weigert. Over het algemeen is ook dit onderwerp, evenals zoovele andere, onvolledig geregeld, en mist men in de wet eene leidende gedachte. Krachtens het bepaalde bij art. 936 Rechtsv. zal deze beschikking aan de betrokkenen aangezegd moeten worden.

Behalve het leggen van beslag kent dit artikel nog een ander middel tot bewaring van zijn recht, n.1. de gijzeling bij voorraad, in het geval voorzien bij artikel 761 Rechtsv. Die gijzeling moet ook worden van waarde verklaard. Een afzonderlijke rechter is daarvoor niet aangewezen, want art. 926 al. 3 Rechtsv. ziet alleen op de vordering tot van waardeverklaring van een gelegd beslag of tot opheffing daarvan. De reden hiervan ligt voor de hand. Art. 926 Rechtsv. is ontworpen met het oog op de in art. 116/ Rechtsl. Org.

opgesomde vorderingen, die tot de competentie van het residentie-gerecht behooren, en daar is de vordering tot van waardeverklaring eener gijzeling bij voorraad niet genoemd, zoodat de residentierechter daartoe niet bevoegd is. De moeilijkheid zit dus in de regeling der absolute competentie, waarmede in art. 971 geen rekening gehouden

(1) Indien de vordering behoort tot de bevoegdheid van een residentiegerecht buiten Java en Madoera, zal de bevoegde residentierechter krachtens art. 135 Regl. Sum. Westk. en de overeenkomstige artikelen in de andere reglementen op het rechtswezen in de Buitenbezittingen de tusschenkomst van zijn ambt-genoot op Java verzoeken. In dit geval behooren het verzoek om conservatoir beslag en tot van waardeverklaring daarvan als accessoire vorderingen tot de competentie van den met opzicht tot de hoofdvordering bevoegden rechter.

(2) Zie ook het arrest van het hooggerechtshof in het Tijdschr. R. i. I., dl. LXXIII, p. 423.

ART. 972. 127 is en die m. i. niet is uit den weg te ruimen, omdat men dit alleen zou kunnen doen door aan te nemen, dat deze vordering om haar accessoir karakter mede berecht zou mogen worden door de rechter, bevoegd van de hoofd vordering kennis te nemen, tot welke moti-veering men, daar in deze regeling ten opzichte van conservatoir beslag van dit beginsel is afgeweken, niet zal mogen overgaan. Het gevolg van een en ander is, dat de regeling van den lijfsdwang bij voorraad in art. 921 en 922 Rechtsv. niets dan eene doode letter is.

Art. 972.

1. De vorderingen tot van waardeverklaring worden

In document Burgerlijke Rechtspleging (pagina 133-137)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN