• No results found

De inhoud van de in de voorgaande artikelen vermelde processen-ver baal, wordt ter terechtzitting aan partijen

In document Burgerlijke Rechtspleging (pagina 122-125)

voorge-houden, indien zij niet bij het verhoor zijn aanwezig geweest.

In plaats van de niet toepasselijk verklaarde zesde afdeeling van den tweeden titel van het eerste boek vinden wij in art. 953 de regelen gegeven, die het getuigenverhoor beheerschen en welke voor het meerendeel ontleent zijn aan bepalingen in het Regl. op de B. Rechtsv.

voorkomende, en ook te vinden in het Inl. Regl. Enkele zijn uit één dezer regelingen overgenomen b.v. art. 958 dat aan art. 183 Rv. en art. 960, dat aan art. 146 Inl. Regl. ontleend is. In het algemeen is het de regeling van het getuigenverhoor volgens het Inl. Regl. die overgenomen is, en is dit met de afwijkingen in de Burg. Rechtsv.

niet geschied.

Volgens het ontwerp van den Raad van State en het gewijzigd ontwerp A moest op het verzoek van getuigenverhoor bij vonnis worden beslist, waarin de te bewijzen daadzaken zouden moeten worden vermeld (art. 792« ontw. R. v. St. en ontw. A.). Op advies der Staatscommissie is de Minister echter daarvan teruggekomen en heeft hij het gansche onderwerp geheel opnieuw geregeld. Daarbij werd wel is waar het beginsel van den Raad van State, volgens hetwelk de nieuwe regeling slechts de afwijkingen van de procedure voor de raden van justitie en het hooggerechtshof moest bevatten, prijsgegeven, maar kreeg men echter een nieuw samenstel van bepalingen, dat alhoewel noch de Raad van State, noch de Staatscommissie in de gelegenheid geweest zijn, zich daarover uit te laten, een der beste gedeelte van deze regeling is. (1)

Volgens art. 953, waarmede de rij geopend wordt, is voor het getuigenverhoor noodig 1°. dat partijen het over daadzaken niet eens zijn ; 2o. dat het verhoor van getuigen tot de beslissing der zaak kan leiden; 3». dat getuigenbewijs is toegelaten. De residentierechter, die dit ook ambtshalve mag, zal er dus alleen toe overgaan, indien het ter zake dienende is, d. w. z. indien van het al of niet bewezen zijn

(1) Hetzelfde geldt met betrekking tot de onderwerpen in de niet toepasselijk verklaarde 5de, 7de en 8ste afdeeling van titel II boek I Rechtsv. behandeld.

AKT. 953-962. 113 van de betwiste daadzaak, de uitslag van het proces zij het ook ten

deele afhankelijk is. Uit de inlandsche procedure werd voorts het voorschrift overgenomen, dat het verhoor in het openbaar gehouden zal worden, waarop eene uitzondering toegelaten is.

Al. 2 van art. 953 bevat eigenlijk een voorschrift van materieel burgerlijk recht, doch is hier te verdedigen, omdat het zou nauw met deze procedure samenhangt. Daar de mogelijkheid bestaat dat een inlander eischer of gezamenlijk met een Europeaan gedaagde is voor het residentiegerecht, zou de tegenpartij van dien inlander voor de gevallen, dat deze ten opzichte der zaak in geschil niet rechtens is, of zich niet vrijwillig onderworpen heeft aan het Europeesche recht, in zijne bevoegdheid tot het leveren van bewijs verkort worden, door de beperkende bepalingen omtrent het getuigenverhoor in art. 1895 e. v. B. W. Volgens al. 2 worden deze beperkende voorschriften in zulk een geval opgeheven.

Dit geldt niet alleen de inlandsche partij, maar ook de Europeesche, die daar dus van profiteert. Of hiervan geen misbruik gemaakt zal worden is zeer de vraag. De Europeesche eischer behoeft slechts een inlandschen strooman, hetzij vrijwillig als medeeischer hetzij onvrij-willig als medegedaagde in het proces te betrekken om niet gebonden te zijn door de beperkingen van het getuigenbewijs. Nu zou dat wel zoo erg niet zijn, omdat die beperkingen door velen veroordeeld worden, maar dat is hier de kwestie niet. Waar de wetgever zich eenmaal heeft uitgesproken, moet er zoo min mogelijk gelegenheid voor ont-duiking zijn.

De fout in deze alinea is m. i. deze, dat de wetgever het materieele recht — waartoe men de vraag of getuigenbewijs geoorloofd is toch zeker moet brengen — gewijzigd heeft op grond eener processieele ver-houding.

De beperkingen van het getuigenbewijs in het B. W. laten geheel in het midden wiens zaak het geldt, en zien alleen op de rechtsverhou-ding zelve. Nu doet zich waar de Europeaan tegenover den inlander staat, dit verschijnsel voor, dat hunne rechtsverhouding voor den een uit het Europeesche, voor den ander uit het inlandsche recht voortspruit. Bij het leveren van bewijs zal dus de eerstgenoemde naar Europeesch, de ander naar inlandsch recht beoordeeld worden.

Dit is dan ook de reden dat de Indische wetgever van den rechts-toestand van den verweerder laat afhangen, welke rechter met opzicht tot een bepaalde zaak bevoegd is, terwijl de reconventioneele eisch in zulk een geval niet geoorloofd is (art. 244 Rechtsv.).

Immers, elk moet naar zijn eigen recht beoordeeld worden. Wan-neer echter een inlander gezamenlijk bijv. als verweerders, met een Europeaan in rechten betrokken wordt, zouden zij dus elk naar

Mr. F . C. HEKMEÏEE, Toelichting en Kritiek. s

114 AKT. 953—962.

verschillend recht beoordeeld moeten worden, 't Is al genoeg dat de inlander in zulk een geval gewoonlijk degeen is die van zijn eigen rechten afgetrokken wordt. Art. 6 Rechterl. Org. laat het materieele recht onaangetast (1), zoodat de inlander in zulk een geval naar zijn inlandsch recht geoordeeld zal worden.

Zien wij nu als regel in de Indische wetgeving, welk beginsel ook door den Raad van State in zijn ontwerp uitdrukkelijk gehuldigd is (2) dat het inlandsche recht wel voor het Europeesche wijkt, in al. 2 van art. 953 heeft juist het omgekeerde plaats, en wordt de Europeesche partij gebracht onder het inlandsche recht. En niet alleen de partij die aan de zijde van den inlander staat, maar ook de andere partij, wat met het oog op eventueel te leveren tegenbewijs van belang is.

Voorzeker zijn het utiliteitsgronden geweest, die den ontwerper tot de vaststelling van deze bepaling hebben geleid, en die hem de voorkeur deden geven aan een stelsel, waarbij van geen der partijen gezegd kan worden, dat zij iets verloren heeft dan wel in haar rechten benadeeld is.

De volgende artikelen geven geen aanleiding tot opmerkingen.

Omtrent art. 960 merkt Mr. HUBREGTSE op, dat daar nog staan de woorden „de afdeeling Makassar", welke de wetgever van Stbl.

1901 n°. 168 verzuimd heeft te veranderen in „het rechtsgebied van den landraad te" welke verandering wel in art. 934 Rechtsv. gemaakt is ; daarentegen weer niet in art. 1036 Rechtsv.

In art. 924 zijn de bepalingen van de dertiende afdeeling van den zesden titel van boek I I I handelende over het voorloopig getuigen-verhoor, op de procedure bij het residentiegerecht toepasselijk ver-klaard.

Of het noodig was ? Zeker in veel geringere mate dan in de Euro-peesche procedure, daar bij het residentiegerecht zeer veel spoed in acht genomen kan worden. Nochtans, er kunnen zich gevallen voordoen, en dat is voldoende reden de mogelijkheid open te stellen.

Op het bij verzoekschrift te doen verzoek beslist de residentierechter bij beschikking, aan te zeggen aan de betrokkenen. Een mondeling verzoek zelfs van hem die kan schrijven is m. i. geoorloofd, omdat in deze procedure verzoeken aan den residentierechter — niet aan het Tesldentiegerecht — in het algemeen steeds mondeling mogen worden gedaan.

(1) Zie Mr. A. J. IMMINK. Rechterl. Org. pag. 53.

(2_) Geschiedenis enz. pag. 84.

ABT. 963—968. 115 Voorts ligt het in het aard der procedure voor het residentiegerecht,

dat het verhoor ter openbare terechtzitting in bijzijn van partijen plaats vindt (1) en zullen de gewone bepalingen omtrent het getuigen-verhoor bij de residentiegerechten moeten gevolgd worden.

Art. 963.

1. Indien de residentierechter van oordeel is, dat de zaak door een onderzoek of opneming' door deskundigen kan worden toegelicht, kan hij de zoodanigen, op verzoek van partijen of eene derzelve, of ambtshalve, benoemen en tevens dag en uur bepalen, waarop zij ter terechtzitting den eed zullen afleggen.

2. De residentierechter draagt het onderzoek of de opneming op aan drie personen, tenzij beide partijen verzoeken dat dit slechts aan één deskundige geschiede.

3. Partijen worden ter terechtzitting vóór de beslissing-in de gelegenheid gesteld overeen te komen omtrent den deskundige of de drie deskundigen, welke zij wenschen benoemd te zien. Yragen partijen uitstel tot een naderen rechtsdag om ter zake overeen te komen, dan wordt dit verzoek toegestaan, tenzij de rechter vermeent dat tot uitstel geene aanleiding bestaat.

Art. 964.

Op last van den residentierechter wordt de opdracht en

In document Burgerlijke Rechtspleging (pagina 122-125)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN