• No results found

2 Situering van het onderzoek

2.1 Het persoonlijke kader: terugkerende thema’s in mijn beeldende werk

2.1.2 De relatie tussen thematiek en materiaal

In deze subparagraaf wil ik de vraag beantwoorden waarom ik van installatie-kunstwerken ben overgestapt op performances. De ver-klaring hiervoor hangt samen met het belangrijkste thema in mijn werk, namelijk religie en geloof. Mijn poging om vat te krijgen op de ‘ongrijpbare’ geloofservaring loopt als een rode draad door mijn werk en heeft voor een belangrijk deel deze wisseling van ‘materiaal’ veroorzaakt.

Installaties

In de installatie en het fotodrieluik Uncover my Lord wilde ik een zoektocht naar God en het verlangen naar een religieuze ervaring verbeelden. Uncover my Lord bracht de wens tot uitdrukking - en toonde tegelijkertijd het gemis - om betoverd te worden door het geloof. Deze wens en dit gemis werden ook in andere installaties en werken een terugkerend thema. Ik schreef over dit werk in de catalogus van de expositie Eeuwig Kwetsbaar27: ‘Het beeld dat ik

27 Deze expositie werd georganiseerd door het Instituut voor Liturgiewetenschap van de Rijksuniversiteit Groningen. De expositie was in 1998 ondermeer te zien in het

voor ogen had bij de installatie was het schilderij van de ‘ongelovige Thomas’ van Caravaggio, waarbij Thomas op weinig eerbiedige wijze de wonden van de gestorven en herrezen Christus bestudeert. Ik wilde in ‘Uncover my Lord’ een hedendaagse ongelovige Thomas tonen. Deze hoofdpersoon worstelt zich op lompe wijze het verhaal van de kruisiging en de wederopstanding binnen. Hij toont zich, net als de ongelovige Thomas van Caravaggio een ware onderzoeker. Hij probeert zo dicht mogelijk bij de op een voetstuk geplaatste beelden van Christus en zijn heiligen te komen. Op deze wijze tracht hij de levenloze beelden te verleiden tot een teken van liefde aan hem persoonlijk om zo zijn gehavende geloof weer nieuw leven in te blazen’ (Luttikhuizen, Steensma 1998: 50).

Voor mij stond hier niet de verbeelding van het goddelijke mysterie zelf centraal, maar het verlangen om dat mysterie te ervaren. Ook in de expositie Kruisigingen, waar ik de installatie He’s mine all mine toonde28, kwam dit gemis en verlangen als een belangrijk onderwerp naar voren. De kunsthistorica Debby Spruyt (Spruyt 1998) schreef hierover dat sinds de kunst zich los heeft gemaakt van de kerk als opdrachtgever en autonoom was geworden, de kunstenaars de religieuze thematiek en beeldtaal nog wel gebruikten. Maar zij koppelden deze meestal aan hun eigen gevoelens, projecties en ideeën. Ze gebruikten de religieuze thematiek als een metafoor voor universele begrippen zoals medelijden en troost. Volgens haar was er echter ook een andere manier om met deze religieuze kunst-traditie om te gaan. Mijn werk vond zij hier een voorbeeld van, net als het latere werk van Dali. Zij schreef in dit kader over Dali’s schilderij ‘De Christus van de heilige Johannes van het kruis’: ‘Dali’s weergave van de religieuze thematiek wijst op een verlangen om in een tijd waarin men nergens meer in gelooft, religieus te bezielen. Door een ‘barokke’ verleidingsstrategie tracht hij als het ware een religieus gevoel bij de beschouwer op te roepen. Gezien de reacties slaagde hij daarin. In een interview zegt Dali dat hij in staat is om het religieuze patina, dat bovenal eigen is aan de werken van de oude meesters, aan een schilderij toe te voegen. Daarmee geeft hij impliciet toe dat bij hem het patina tot stand komt door schilder-kunstige manipulatie van de verf. Zijn concept van het religieuze bevindt zich daarmee definitief aan ‘deze’ en niet aan ‘gene’ zijde’ (Spruyt 1998: 20-21).

Ook mijn werk ging volgens haar over het gemis en de onmogelijkheid om religie en religieuze ervaring te verbeelden. Over mijn werk zei zij vervolgens: ‘Op de tentoonstelling ‘Kruisigingen’ vertoont Stefan Belderbos een aan Dali vergelijkbare dubbelzinnig-heid. Met zijn installatie van geënsceneerde dia’s en een videofilm toont hij een poging tot wederopstanding van Christus. (…) In tegenstelling tot Dali probeert hij met zijn kunst de religie niet te

Museum voor Religieuze Kunst Uden en het Provinciaal Museum Begijnhofkerk Sint-Truiden.

installeren. Door een poging tot verbeelding van de wederopstan-ding op zich, geeft Belderbos de onmogelijkheid aan, om religie door middel van representatie als realiteit op te voeren’ (Spruyt 1998: 21). Wat betreft mijn installaties had zij hierin gelijk. Juist het tonen van deze ‘onmogelijkheid’ vormde voor mij de kern van dit werk. Het goddelijke mysterie en de ervaring dat er een hogere kracht of macht actief is in onze wereld zijn zaken die niet of nauwelijks zijn te beschrijven met woorden of beelden. De middeleeuwse theoloog Nicolaas van Cusa (ook wel Cusanus genoemd) geeft een zeer boeiende omschrijving van deze onmacht in zijn boeken De visione dei en De docta ignorantia. Zijn Godsbeeld en zijn zoektocht om vat te krijgen op deze materie, raakt mij en herken ik. In eerste instantie beschrijft hij God als ‘het samenvallen der tegendelen’. Maar later scherpt hij dit verder aan. Theoloog Frans Maas schrijft hierover: ‘Waar eerst God werd voorgesteld als de ‘coincidentia oppositorum’ (het samenvallen der tegendelen), wordt deze notie nu de grens, waarachter de Verborgene zich terugtrekt. De ‘coincidentia oppositorum’ wordt gezien als de muur, die ondoordringbaar is voor alle eindig verstand’ (Maas 1993: 97). God lijkt alleen nog maar beschreven te kunnen worden in alles wat hij niet is. Menselijke woorden en begrippen schieten te kort. ‘… zo zal Cusanus op een gegeven moment zeggen, God is oneindig veel meer dan Schepper. Als Schepper is Hij de ene oorsprong van alles wat in de veelheid tegenover elkaar staat, Maar God is nog achter deze ‘coincidentia oppositorum’ verborgen’ (Maas 1993: 97).

Cusanus’ bewustzijn van het ongrijpbare en onbereikbare van God, en tegelijkertijd zijn onophoudelijke pogingen om toch dichterbij te komen, fascineerden mij. Ik herkende zijn streven in mijn eigen beeldende werk. In mijn installaties met diaprojecties wilde ik niet alleen het verlangen naar dit mysterie verbeelden, maar daarnaast ook het falen, het niet bereiken. In deze installaties wilde ik bij de toeschouwer geen religieuze ervaring oproepen, maar vooral het oneindige zoeken naar het Goddelijke en de fascinatie, de aantrek-kingskracht, voelbaar maken. Het naderen van het Goddelijke via mijn kunstwerken, het concreet afleggen van deze zoektocht in mijn beeldende werk, zag ik als een ‘onmogelijkheid’. Maar net als bij Cusanus werkte het besef van deze onmogelijkheid als een rode lap op een stier. Het leidde tot een nieuwe poging om toch dichterbij te komen, in het volle besef dat het doel nooit bereikt kan worden. Ik wilde met mijn werk een religieuze ervaring oproepen (en deze niet alleen verbeelden of het gemis er van zichtbaar maken). Hiervoor was voor mij de overstap van installatiekunst naar performances noodzakelijk. Ik besloot samenwerking te zoeken met kerkgemeen-ten.

Performancekunst

In mijn performances probeerde ik de religieuze ervaring steeds dichter op de huid te komen. De performances I’ have been true to myself en I have never lost my head zijn hier twee, nogal

dubbel-zinnige, voorbeelden van. De performances die ik heb ontwikkeld voor de liturgie gaan verder op deze weg. In deze performances krijgt het ‘bevroren’ moment, het tableau, steeds meer nadruk. De nadruk ligt niet langer op beweging en verandering, maar juist op het tijdelijk stilzetten van de beweging en op verstilling en aandacht. De performances worden een vorm van meditatie. De uitvoerder wordt gevraagd om een gebed te reciteren. Het tijdelijk ‘bevroren’ beeld vormt, samen met het gebed van de performer, een startpunt voor een spirituele reis. Een reis die de performer samen met de kerk-gangers aflegt. In de performance staat niet het lichaam van de uitvoerder centraal (zoals bij Body Art), maar de aanwezigheid van de performer als gelovige. Zijn of haar streven om de performance te volbrengen, en het geloof en vertrouwen waarmee de perfor-mance wordt uitgevoerd, geven de perforperfor-mance haar kracht. De ervaring van het onbereikbare goddelijke mysterie29 wordt in deze performances niet door een beeld overgebracht maar door de ‘performers’ die door het ‘ritueel’ worden uitgenodigd om hun geloof, en de kracht die dit geloof geeft, te tonen aan de kerkgangers. De gelovige performer vormt zo de sleutel om de religieuze ervaring en het goddelijke mysterie weer iets dichter te kunnen naderen.

GERELATEERDE DOCUMENTEN