• No results found

De bijdrage van performance-rituelen aan de liturgie: een samenvatting

2 Situering van het onderzoek

2.4 Het kader vanuit theologie en Ritual Studies

2.4.5 De bijdrage van performance-rituelen aan de liturgie: een samenvatting

Op welke wijze kunnen performance-rituelen een zinvolle bijdrage aan de liturgie leveren? Deze vraag heb ik hierboven beantwoord aan de hand van de theorieën van Lukken en Rappaport. Maar naast het versterken van de derde betekenislaag en de presentatieve symboliek, spelen ook andere factoren een rol bij het slagen of falen van dit liturgische experiment. In paragraaf 2.4.2 stelde ik dat ik op zoek ging naar een werkende, een effec-tieve symbooltaal. Chauvet en Gadamer beschreven het symbool als een ontmoeting die om een actieve houding van de kerkgangers vraagt. De kerkganger moet zich met het symbool kunnen identificeren en er moeten herkenningsmogelijkheden zijn. Een goed functionerende symbooltaal in de liturgie moet de kerkgangers aanzetten tot het actief zoeken naar betekenis. Het creëren van een goed functionerende symbooltaal binnen het liturgische ritueel is echter niet eenvoudig. Net als Lukken stelt ook Chauvet dat veel

komst van de Heilige Geest over de gemeenschap. Het breken van het brood en het delen van de wijn in de viering verbindt zo meerdere zaken met elkaar die alle onherroepelijk verbonden zijn met de persoon, het leven en de boodschap van Christus. Zie ook de beschrijving van Marcel Barnard over de wijze waarop dit liturgische ritueel correspondeert met de tweede betekenislaag (Barnard 2009: 219).

115 Niet dat deze betekenislaag geheel afwezig hoeft te zijn, maar in de meeste vieringen overheersen de eerste twee betekenislagen.

van de symbolen die worden gebruikt in de huidige liturgie niet effectief zijn. Ze zijn volgens Chauvet of te sacraal, zodat het verband met onze dage-lijkse werkelijkheid verloren gaat, of te profaan, zodat ze ons niet langer naar het transcendente, naar God toe wijzen (Chauvet 1995: 345). Aan welke criteria moet de symbooltaal van mijn performance-rituelen voldoen, wil haar symbooltaal zinvol zijn en door de kerkgangers begrepen worden (effectief zijn). Aan de hand van de in deze paragraaf behandelde theorieën van Lukken, Rappaport, Chauvet, en Gadamer kom ik tot vijf criteria, namelijk: - Herkenning: de beeldtaal van de performances moet herkenbaar zijn voor

de deelnemers. Er moeten voldoende herkenningsmogelijkheden (Gada-mer) zijn.

- Participatie: de deelnemers moeten geactiveerd worden om actief beteke-nis te geven aan de performance-rituelen (in relatie tot de liturgie en het eigen geloof).

- Identificatie: de deelnemers moeten zich met de performances kunnen identificeren. De performances moeten hen als groep een gezicht geven (groepsidentiteit versterken). De performances moeten sociaal geaccep-teerd zijn (Chauvet).

- Meevoeren: de performances moeten de kerkgangers kunnen meevoeren. De performances moeten een wereld aan herinneringen, verlangens, associaties, etc. op kunnen roepen die voor de taal onbereikbaar zijn (Lukken).

- Helende werking: de performances moeten de goddelijke realiteit, als ‘aanwezigheid-als-spoor’, kunnen oproepen. Dit speelt zich af in het gebied waar de taal geen vat op heeft en waar alleen de ervaring lijkt te tellen. Dit is de derde betekenislaag van Rappaport. Dit is de gezochte andere levensscherf (Gadamer)116.

Als beeldend kunstenaar heb ik geprobeerd om aan de hand van deze criteria performance-rituelen te ontwikkelen en te integreren in de liturgie. Deze vergaande integratie van performancekunst en liturgie riep echter wel de vraag op in hoeverre mijn performance-rituelen nog verschillen van nieuwe religieuze performance-rituelen. Met de door mij ontwikkelde performance-rituelen ben ik een stap verder gegaan dan de eerdere generatie performancekunstenaars. Ik ben met mijn performances nog dichter het religieuze ritueel genaderd. In hoofdstuk 4 beschrijf ik de vieringen en performance-rituelen waar dit uiteindelijk toe heeft geleid. In hoofdstuk 7 analyseer ik in hoe

116 De helende werking van de performance-rituelen is nauw verwant aan mijn beschrijving van de religieuze ervaring in de vorige paragraaf. Toch gaat het hier om verschillende zaken. Het begrip religieuze ervaring heb ik in dit onderzoek losge-koppeld van een mogelijke goddelijke dimensie als veroorzaker van de ervaring. Ik beschrijf dit begrip puur vanuit wat de ervaring teweeg brengt bij de kerkganger (transformerende kracht). De helende werking brengt echter het goddelijke terug in het onderzoek. Bij de helende werking staat de persoonlijke subjectieve betekenisgeving die de kerkganger aan de ervaring toekent centraal: in de beleving en betekenisgeving van de kerkganger speelt het goddelijke vaak wel een rol.

verre mijn performance-rituelen zich door deze vergaande toena-dering tot het religieuze ritueel nog binnen het domein van de kunsten bevinden.

3

Onderzoeksopzet

Onderzoek in de kunsten staat nog in de kinderschoenen. Er is nog nauwelijks een onderzoekstraditie opgebouwd. Er bestaat tussen de diverse kunstenaars/onderzoekers nog geen overeenstemming over de methodo-logie en voorwaarden waar onderzoek in de kunsten aan moet voldoen117. Daarnaast is ook de beschreven artistieke praktijk in dit onderzoek nieuw. Voor zover ik heb kunnen achterhalen, is er nooit eerder performancekunst geïntegreerd in de liturgie. Er is nooit eerder onderzoek gedaan naar de ervaringen van het publiek bij performances uit de beeldende kunst en evenmin naar de ervaring van performances in de liturgie. De beperkte onderzoekstraditie en de beperkte kennis en ervaring op dit grensvlak van performancekunst en liturgie, maken dat dit onderzoek grotendeels een exploratief karakter krijgt.

In de vorige hoofdstukken heb ik de onderzoeksvraag en de belangrijkste begrippen en kaders voor dit onderzoek beschreven. Dit deed ik zowel vanuit een ‘binnenperspectief’ waarin ik mijn visie en opvattingen als beeldend kunstenaar centraal stelde, als vanuit een ‘buitenperspectief’ waar-in ik een meer algemeen beschouwend overzicht gaf. Ook dit hoofdstuk over de onderzoeksopzet beschrijf ik vanuit deze beide perspectieven. Hier wil ik duidelijk maken op welke wijze het binnenperspectief het buitenperspectief beïnvloedt en welke mogelijke consequenties dit heeft voor de resultaten. Verder besteed ik aandacht aan de wijze waarop onderzoeks-methoden, bijvoorbeeld het afnemen van interviews, onderdeel uitmaken van mijn artistieke werk. In dit hoofdstuk zal blijken dat de vraag waar het kunstwerk ophoudt en het ‘wetenschappelijke’ onderzoek begint niet zo eenduidig te beantwoorden valt. Dit alles heeft consequenties voor de be-trouwbaarheid en validiteit van de onderzoeksresultaten. Ik begin met het verduidelijken van mijn eigen visie en stellingnamen rondom het onderzoek in de kunsten.

GERELATEERDE DOCUMENTEN