• No results found

2 Situering van het onderzoek

2.3 Het godsdienstpsychologische kader

2.3.2 De religieuze ervaring en de esthetische ervaring

In het boek Eindelijk thuis beschrijft de katholieke priester Henri Nouwen hoe een schilderij zijn leven heeft veranderd. In 1983 zag hij een poster van het schilderij ‘de verloren zoon’ van Rembrandt. Hij had het schilderij nog nooit eerder gezien. Het schilderij, de reproductie er van, raakte hem diep, en hij kon er niet meer van los-komen. Hij schreef: ‘Ik bleef er maar naar kijken en na een lange stilte zei ik: ‘Heel mooi. Zo mooi dat ik er wel bij kan huilen en lachen tegelijk. Ik kan je niet zeggen wat er door mij heen gaat, nu ik er naar kijk, maar het tafereel raakt me diep, heel diep.’ (Nouwen 2002: 10). Hij schafte zelf een reproductie van het schilderij aan, en deze afbeelding vergezelde hem de jaren daarna op al zijn reizen. Na drie jaar was hij in de gelegenheid om het schilderij in het echt te zien, in de Hermitage in Sint Petersburg. Hij ging voor het schilderij zitten en kon er niet meer van los komen. Uren verstreken zonder dat hij er erg in had. ‘Alles bij elkaar bracht ik meer dan vier uur door bij de terugkeer van de verloren zoon. Ik maakte aantekeningen van wat ik de gidsen en toeristen hoorde zeggen, van wat ik zag als het zonlicht sterker werd en daarna geleidelijk weer minder werd en van wat ik in mijn binnenste ervoer toen ik steeds meer deel werd van het verhaal dat Jezus eens had verteld en Rembrandt eens had geschilderd. Ik vroeg me af of en hoe deze kostbare uren in de Hermitage ooit vrucht zouden dragen’ (Nouwen 2002: 18). Hij verbond het schilderij met zijn eigen leven. Hij had jaren achtereen over de hele wereld lezingen en colleges gegeven. Het schilderij maakte hem duidelijk dat hij, wilde hij net als de verloren zoon thuis komen bij de Vader, zijn bestaande leven zou moeten veranderen. Het schilderij bood hem een opening om het door hem opgebouwde kader, zijn leven van werk en reizen, te doorbreken. Het schilderij kon hij niet meer los zien van zijn eigen leven en ervaring. Het werd zijn schilderij. Hij schrijft: ‘Rembrandts schilderij is mij de hele reis bijgebleven. (…) Talloze malen heb ik over Rembrandts schilderij gesproken (…) Hoe meer ik erover sprak, des te meer ging ik het beschouwen als mijn persoonlijk schilderij, het schilderij dat niet alleen de kern van het verhaal bevatte dat God mij wil vertellen, maar ook de kern van het verhaal dat ik aan God en aan Gods volk wil vertellen. Het bevat het hele evangelie. Het vertelt mijn leven en het leven van mijn vrienden. Het is een mysterieus raam geworden, waardoor ik Gods Koninkrijk kan binnenkijken. Het is een reus-achtige poort geworden, waardoor ik kan binnengaan, naar de ander kant van het bestaan, zodat ik van daaruit kan terugkijken op de zonderlinge verzameling mensen en gebeurtenissen die mijn dagelijkse leven bepalen’ (Nouwen 2002: 24).

De ervaring van Nouwen is een zeer concreet voorbeeld van hoe een religieuze en een esthetische ervaring in elkaar over kunnen vloeien. Wij lezen over de ervaring van een man die geraakt wordt door een schilderij dat hem zijn hele verdere leven bijblijft. De uitgebreide beschrijving van Nouwen, die ik hier niet volledig kan weergeven, vertoont duidelijke overeenkomsten met een aantal kenmerken van de religieuze ervaring die ik in de vorige paragraaf heb beschreven. Er is sprake van een eenheidservaring, een volledig opgaan in het schilderij. Maar daarnaast beschrijft hij dat hij het schilderij zo mooi vindt dat hij ‘kan lachen en huilen tegelijkertijd’; de tegengestelde emoties die deze ervaring oproept, vertonen overeenkomsten met de sublieme ervaring en met de gebroken religieuze ervaring die Otto beschrijft. Nouwen verliest verder, wanneer hij voor het schilderij zit, elk besef van tijd. Het is voor hem een ervaring die doorwerkt in het leven zelf en die een aanzet vormt om bestaande kaders in zijn leven te doorbreken. Ook dit zijn kenmerken, zoals ik in deze paragraaf zal betogen, van de religieu-ze ervaring.

In het relaas van Nouwen zijn de esthetische ervaring en de religieuze ervaring moeilijk van elkaar te scheiden. In dit voorbeeld lijken beide in elkaar over te lopen. Ook in mijn experimentele vieringen kan het moeilijk zijn om de esthetische ervaring van de religieuze te onderscheiden. Wat is het verschil? Is er wel een ver-schil?

De religieuze ervaring als kernervaring

Godsdienstpsycholoog Van der Lans stelt dat de esthetische ervaring niet alleen een religieuze ervaring kan oproepen, maar dat zij, als psychologisch proces, daarmee ook een grote gelijkenis vertoont (Lans, van der 1998: 21, 23). Er bestaat een wisselwerking tussen de religieuze ervaring en de esthetische ervaring. Religieuze ervaringen waren voor kunstenaars aanleiding om deze uit te drukken in beeld, taal en muziek. Maar omgekeerd konden kunstwerken bij de toeschouwers leiden tot een religieuze ervaring. Esthetische en religieuze gevoelens zijn volgens Van der Lans niet hetzelfde maar ze vertonen grote overeenkomsten. Beide zijn ‘kernervaringen’. Een kernervaring, zo stelt Van der Lans is niet zozeer een hoogtepunt maar een moment waarop mensen ‘hun meest eigen kern ervaren’. Een ervaring waarin dat wat werkelijk belangrijk is in iemands leven, zichtbaar voor hem of haar wordt (Lans, van der 1998: 14, 15). Men kan zich deze ervaring daardoor jaren later nog herinneren.

Van der Lans vermoedt dat religieuze ervaringen het meest voorkomen tijdens ‘existentiële grenssituaties’; een situatie die mensen met zichzelf en met essentiële levensvragen confronteert. Voorbeelden hiervan zijn de dood van een dierbare, de geboorte van een kind, of een uitputtende fysieke inspanning. Maar volgens Van der Lans kan ook kunst zo’n grenssituatie oproepen. Kunstwerken roepen bepaalde emoties op bij de toeschouwer. Wanneer mensen sterk worden getroffen door een kunstwerk dan noemen zij vaak emoties als ‘verwondering’, ‘verbijstering’, ‘ontroering’ of ‘opwinding’. Volgens Van der Lans wijst dit er op ‘dat het gewone, alledaagse

onderbro-ken wordt, dat de geconditioneerde manieren van waarnemen niet meer werken, dat de waarnemer tot in zijn/haar diepste zelf geraakt is, en zich uitgedaagd voelt om tot een andere manier van zien en denken te komen’ (Lans, van der 1998: 18). Kunst probeert bij de toeschouwer een nieuwe manier van zien uit te lokken. Deze nieuwe manier van zien kan een religieuze ervaring worden wanneer de beschouwer door deze ervaring dichter bij zichzelf wordt gebracht (een kernervaring wordt) en de toeschouwer deze ervaring verbindt met een religieus discours. De toe-schouwer moet er een religieuze betekenis aan kunnen ontlenen

.

Bij de ervaring van Nouwen liep de esthetische ervaring over in een religieu-ze ervaring doordat het kunstwerk hem een ander gezichtsveld bood op zijn geloof en zijn leven. Het schilderij, dat hij in eerste instantie beschreef als ‘mooi’, zo mooi dat hij er wel bij kon huilen en lachen tegelijk, bracht hem later bij de kern van zijn bestaan en van zijn geloof. Het werd een religieuze ervaring doordat hij het schilderij wist te verbinden met zijn geloofsop-vattingen en omdat het vragen opriep over zijn eigen positie in het leven ten opzichte van God. Deze religieuze ervaring begon met een ‘emotioneel geraakt zijn’ door het schilderij. Het vervolg van deze religieuze ervaring was minder direct, het was ‘een betekenisgeving aan de werkelijkheid waarvoor mensen meestal niet in één keer, maar geleidelijk oog krijgen’, zoals Van der Lans het noemt (Lans, van der 1998: 36). De esthetische ervaring waarmee alles begon, groeide uit tot een religieuze ervaring. Deze religieuze ervaring was niet een kort moment, maar een geleidelijk proces van verdieping en inzicht dat hem uiteindelijk aanzette zijn leven te veranderen. Volgens godsdienstpsycholoog Hans Alma is juist deze ‘aanzet tot verandering’ datgene waarmee wij de religieuze ervaring van de esthetische ervaring kunnen scheiden. In vergelijking met de esthetische ervaring is bij de religieuze ervaring de aandrang om het eigen leven te veranderen veel sterker.

Verbeelding en transformatie

Godsdienstpsycholoog Hans Alma haakt in haar beschrijving van de religieuze en esthetische ervaring vanuit humanistisch oogpunt aan bij de ‘kernervaring’ van Van der Lans (Alma 2008). Zij benadrukt nog sterker dan Van der Lans de overeenkomsten tussen beide ervaringen. Zij beschouwt, net als Van der Lans, zowel de religieuze als de esthetische ervaring als kernervaringen die nauw aan elkaar verwant zijn. De ervaringen zijn in eerste plaats verschillend van intensiteit. Zij verwijst in dit verband naar de uitkomsten van recent neuropsychologisch onderzoek en citeert de neuropsycholoog D’Aquili die stelt dat ‘as one moves up the unitary continuum with progressively greater experience of unity over diversity, one moves out of the realm of aesthetics and into a realm that would more properly be characterized as religious experience’ (D’Aquili en Newberg 2002). Beide ervaringen, zowel de religieuze als de esthetische, beschrijft D’Aquili als een eenheidservaring; een ervaring waarbij de scheiding tussen het zelf en het niet-zelf (de wereld, de kosmos) wordt opgeheven. Ook Alma beschrijft net als D’Aquili de religieuze en de esthetische ervaring in haar artikel vooral als een eenheidservaring. Maar zij ziet in navolging van de filosoof Dewey, naast het verschil in intensiteit tussen beide ervaringen ook

een kwalitatief verschil. Zowel de esthetische als de religieuze ervaring zijn kernervaringen. Maar een kernervaring wordt volgens Alma een religieuze ervaring wanneer het een transformerende kracht weet op te roepen en een mentale activiteit bij een persoon in gang zet die hem/haar in staat stelt om de realiteit te veranderen. ‘When a core experience has this transformative power and brings about an integration and affirmation of self, it becomes a religious experience’ (Alma 2008: 36). Dit onderscheid ontleent zij aan de filosoof Dewey. Dewey laat in zijn theorie verdere theologische duiding (de ervaring als een teken van goddelijke aanwezigheid) achterwege. Hij kijkt vooral naar het effect dat deze ervaring op mensen heeft. Deze zienswijze maakt de religieuze evaring ‘meetbaar’ en biedt mogelijkheden om het begrip te implementeren in mijn empirische onderzoeksopzet (zie ook hoofdstuk 3)76. Het religieuze wordt zo vooral een psychologische kwaliteit van een ervaring: ‘A strong commitment to certain values and ideas’ (Alma 2008: 35).

De esthetische ‘eenheidservaring’ gaat over in een religieuze eenheids-ervaring wanneer deze de dagelijkse realiteit, in de ogen van het subject, verandert. De religieuze ervaringen kunnen deze transformerende kracht krijgen, zo stellen Alma en Dewey, door middel van ‘verbeelding’. Verbeel-ding is voor Alma, verwijzend naar Dewey, een poging ‘to see the ideal in the actual’ (Alma 2008: 31). Het is het ontdekken van nieuwe mogelijkheden door beelden en betekenissen in gedachten te reorganiseren en te her-schikken.

Of, om deze theorie toe te passen op mijn onderzoekssituatie: wanneer de performance-rituelen in de viering een religieuze ervaring bij de kerkgangers weten op te roepen, dan brengen zij allereerst de verbeelding van de deel-nemers in beweging. Wanneer deze ervaring een bepaalde intensiteit krijgt en leidt tot een transformatie van de dagelijkse realiteit, dan is er sprake van een religieuze ervaring. Zo’n transformatie hoeft geen grote gebeurtenis te zijn. Zoals ik in paragraaf 2.3.1 al schreef verwacht ik dat de viering met performance-rituelen vooral ‘milde’ religieuze ervaringen zal veroorzaken. Het gaat hier niet om extreme bekeringsverhalen, maar eerder om kleine wijzigingen en veranderingen in het dagelijkse leven77.

2.3.3 De religieuze ervaring: op zoek naar een praktische

GERELATEERDE DOCUMENTEN