• No results found

2 Situering van het onderzoek

2.2 Het kunsthistorische kader

2.2.5 Performances in de liturgie: performancekunst of

community art?

Binnen de actuele kunst is er meer verwantschap tussen mijn werk en sommige vormen van community art. Performancekunst en community art zijn twee kunststromingen die nauw met elkaar zijn verbonden59. Beide kunststromingen brengen de kunst buiten de muren van museum en galerie. Beide zoeken een directe relatie met de toeschouwer en proberen deze in het kunstwerk te laten participeren. Met de performances die ik heb ontwikkeld voor in de liturgie ontstaat er net als bij community art een project dat alleen in samenwerking met derden gerealiseerd kan worden. In mijn performance-rituelen is de inbreng vanuit de gemeente noodzakelijk. Toch schaar ik mijn werk niet onder de noemer community art. Ik wil in deze paragraaf de verschillen tussen mijn werk en dat van community kunstenaars duidelijk maken aan de hand van het boek Conversation Pieces: Community and communication in modern art van kunsthistoricus Grant Kester.

Kester, associate professor aan de University of California, vergelijkt in dit boek community kunstenaars met avant-garde kunstenaars. Zijn beeld van de avant-garde kunstenaar baseert hij op de periode van het modernisme, maar dit beeld doet volgens Kester ook nu nog steeds opgeld. De avant-garde kunstenaar beschouwt Kester als een typische outsider in de samen-leving die in zijn atelier een kunstwerk creëert dat hij/zij vervolgens in de samenleving dropt. Bij community art daarentegen (of ‘dialogical art’ zoals Kester het noemt) begint het creatieve proces met het voeren van gesprekken. De kunstenaar gaat een dialoog aan met de gemeenschap, met wie en voor wie de kunstenaar het werk maakt. Uit de dialoog komt het kunstwerk voort. De artistieke identiteit van de community kunstenaar is gebaseerd op zijn/haar vermogen om te luisteren en mee te voelen (empatisch vermogen). De kunstenaar profileert zich niet als priester of profeet, zoals de avant-garde kunstenaar, maar als toehoorder en netwerker. De community kunstenaar is vooral een ‘context provider’ volgens Kester en geen ‘content provider’ (Kester 2004: 1). Deze kunstenaars creëren een omgeving voor een open dialoog, maar bepalen de inhoud van de dialoog niet.

Wanneer ik naar mijn eigen artistieke proces kijk om tot de viering met performances te komen, dan is het duidelijk dat er zowel kenmerken van de avant-garde kunstenaar in zijn terug te vinden, zoals Kester deze beschrijft, als kenmerken van community art. De performances zijn uitgedacht in het atelier, en in eerste instantie

Ook het kunstproject van Sweere, Silent Sky Project#, nadert zeer dicht aan een religieus ritueel. Hij benadert sinds 2004 groepen mensen die op een of andere wijze een relatie met elkaar hebben. Hij nodigt hen uit voor een gezamenlijke ‘conversatie’ van dertig minuten met de hemel. Dertig minuten lang liggen deze mensen op hun rug in een cirkel op de grond en staren naar de hemel. Dit project is op talloze plaatsen uitgevoerd. Het publiek is bij deze uitvoeringen afwezig. De ervaring van de deelnemers staat voor Sweere centraal. Zie: (Hacking 2009) en http://www.robsweere.nl/ (laatst bezocht op 16-02-2010)).

buiten de kerkgemeenschap uitgetest en ontwikkeld. Dit voldoet aan het beeld dat Kester van de avant-garde kunstenaar als outsider schetst. Ik beschouw mijzelf echter niet als een complete outsider omdat ik voorafgaand aan dit artistieke proces veel kerkdiensten heb bijgewoond en mij heb verdiept in de liturgie van oecumenische gemeenten. Ook is het werk, net als bij community art bedoeld voor en afgestemd op een specifiek publiek en een specifieke situering60. Mijn werk zie ik daarnaast ook als een collectieve daad. Voor mij bestaat mijn kunstwerk in de liturgie niet alleen uit de uitvoering van de performance, zoals ik die in het atelier heb ontwikkeld. De performer vervolmaakt mijn kunstwerk wanneer hij/zij deze tot een persoonlijk ritueel maakt. De uitvoerder moet tijdens het ritueel ook iets van zijn of haar persoonlijke geloof tonen. Pas dan beschouw ik het als een geslaagd kunstwerk. In dit opzicht nadert mijn werk community art zeer dicht.

Net als community kunstenaars ben ik verder van mening dat een belangrijk onderdeel om tot zo’n viering te komen, mijn vermogen is om te luisteren naar de mensen in de gemeente. Mijn drijfveer om te luisteren is echter een andere dan die van de community kunstenaar. Ik luister niet omdat mijn doel zou zijn om tot een kunstwerk te komen waar de gemeente behoefte aan heeft, een kunstwerk dat hun mogelijk een nieuwe visie op de eigen identiteit als gemeen-schap geeft. Ik zie mijzelf als kunstenaar wel degelijk ook als ‘content provider’ die zijn eigen visie op geloof en liturgie kenbaar maakt61. Ik luister en overleg om mijn kunstwerk een zo goed mogelijke plaats te geven binnen deze gemeenschap. Ik zie mijzelf

60 Wel veel meer in algemene zin dan de community kunstenaar normaal gesproken doet; ik had in deze fase nog geen intensief contact gezocht met de specifieke gemeenten waar de viering zou plaatsvinden laat staan met de individuele leden uit deze groep. Dat proces startte een paar maanden voor aanvang van de viering, toen de performances al in hoofdlijnen waren ontwikkeld. Het verder afstemmen van de performances op de individuele leden van de groep vond vooral tijdens de organisatie van de viering plaats.

61 Met deze beschrijving van mijn rol als kunstenaar binnen de kerk, raak ik aan een theologische discussie over welke ruimte de kerk moet bieden aan hedendaagse kunst (zie ook Wal, van der, 2002 en Dingemans e.a., 1999). De discussie spitste zich onder andere toe op de vraag in hoeverre het werk van een kunstenaar die zelf buiten de christelijke traditie staat, van waarde is voor een liturgische viering. Moet een kunstenaar niet zelf ook ‘in de traditie staan’ om met zijn werk als een geloof-waardig ‘content provider’ te kunnen optreden binnen de liturgische context? Ik denk van niet. Naar mijn overtuiging is het belangrijk dat de kunstenaar die werk maakt voor een liturgische viering zich verdiept in de christelijke traditie. De kunstenaar moet een dialoog met de geloofsgemeenschap willen aangaan. Maar de kunstenaar hoeft zelf geen onderdeel van deze geloofsgemeenschap uit te maken. Een viering met performance-rituelen slaagt wanneer de kunstwerken voor de gemeente een betekenisvolle bijdrage kunnen leveren aan hun geloof. Niet het geloof van de kunstenaar is relevant maar de geloofservaring van de gemeente. Wanneer een kunstwerk in de viering het Onnoembare voor de gemeente voelbaar kan maken, dan levert het naar mijn idee een belangrijke bijdrage aan de liturgische viering en aan het levend houden van de christelijke traditie.

in die zin niet anders werken dan voorheen als een kunstenaar die een site-specific beeld maakt62.

Interessant is dat Kester veel aandacht schenkt aan de uitwerking van beide soorten kunstwerken - community kunstwerken en avant garde kunstwerken - op de toeschouwer. Hij stelt dat succesvolle avant-garde kunst een schok bij de toeschouwer oproept, die zorgt dat wij de wereld weer als nieuw ervaren. Deze schok, die Kester vereenzelvigt met de ervaring van het sublieme63, wordt veroorzaakt doordat wij de tekortkomingen van onze communicatiemogelijkheden onder ogen zien. Kester schrijft: ‘We are con-stantly framing our experience of the world through representational systems. To interact with others we require a shared language, and even our visual experience involves a kind of literacy as we learn to interpret the conventions associated with photographs, cinema, paintings, street signs, and so on. These systems are necessary but also dangerous. They lead us to believe that the world is a fixed and orderly place and that we occupy a privileged position of stability and coherence within it. The role of art is to remind us of the illusory nature of that coherence’ (Kester 2004: 20). Zo avant-garde kunst iets communiceert met de toeschouwer dan is dat in zijn visie vooral de tekortkomingen en het mislukken van communicatie zelf. Maar wat gebeurt er met ons wanneer het kunstwerk ons geloof in conventionele waarheden heeft doorbroken? Blijven we alleen en verward achter of kunnen er ook nieuwe vormen van begrip ontstaan? Volgens Kester heeft de avant-garde kunst ons vooral de verwarring te bieden.

Dialogical art, of community art, kent deze schok niet. Hier vindt een cumu-latief proces van uitwisseling en dialoog plaats De esthetische ervaring is niet een kort moment maar wordt uitgespreid over een langdurige periode, is niet direct maar ‘durational’ zoals Kester het noemt. Community kunstenaars kunnen het optreden van deze schok vermijden en/of verzachten.

Een goed voorbeeld van dit verzachten van de schok, is terug te vinden in het werk van community kunstenaar Ida van der Lee (zie kader 2.2). Haar werk, met name het project Allerzielen Alom, kent veel overeenkomsten met mijn liturgische en artistieke experiment. Ook bij haar vervaagt de scheidslijn tussen ritueel en kunst64.

62 Zie ook paragraaf 2.1.1

63 Kester stelt dat deze ‘schok’ verschillende namen heeft gehad. ‘This shock has borne many names over the years: the sublime, alienation effect, l’amour fou, and so on’ (Kester 2004: 12). De beschrijving van het sublieme van Kester verschilt echter met mijn beschrijving van de sublieme ervaring die ik in paragraaf 2.3.1 geef.

64 Er zijn echter ook verschillen. Ida van der Lee probeert haar werk zo veel mogelijk buiten het domein van de officiële religie te houden. Er wordt niet gerefereerd aan verhalen uit Bijbel, Koran, of welk heilig boek dan ook. Dit geeft volgens haar ieder-een de ruimte om aan deze rituelen mee te kunnen doen. De samenbindende factor is het herdenken zelf geworden en niet de religie. Daarnaast produceert Van der Lee de nieuwe rituelen niet zelf, maar zet zij hiervoor andere kunstenaars in. Zij wil als kunstenaar geen concreet product produceren maar een proces van verandering. Haar doel is een beweging in gang te zetten om een nieuwe manier van herdenken mogelijk te maken. Voor mij is het zelf ontwerpen van de performance-rituelen echter

Kader 2.2

Allerzielen Alom van Ida van der Lee

Ida van der Lee (1961) creëerde in 2005, 2007 en 2009 op verschillende begraafplaatsen in Nederland een omgeving die nabestaanden de ruimte moest geven om hun doden te herdenken. Tijdens Allerzielen Alom konden nabestaanden (eigen) rituelen uitvoeren ter nagedachtenis aan hun overle-den familieleoverle-den en vrienoverle-den. Van der Lee benoemde haar rol in deze, en soortgelijke projecten, als ‘een regisseur van verandering’ (Lee, van der 2008: 22). Zij werkte hierbij vaak samen met andere kunstenaars. Het ritualiseren van gebeurtenissen is voor haar een belangrijke werkwijze om deze veran-dering te bewerkstelligen. Voor Allerzielen Alom schreef zij het concept en voerde zij de eindregie. Voor dit project werkte zij in 2007 met ruim veertig kunstenaars samen. Er waren in dat jaar zo’n vierduizend bezoekers en deelnemers.

Allerzielen Alom werd een project dat veel mensen wist te raken. In dit project werd de begraafplaats een mooie sprookjesachtige omgeving. Schoonheid en warmte werden zo verbonden met dood, vergankelijkheid en herdenken. Dat was voor veel mensen een troost en gaf ruimte om soms pijnlijke herinneringen opnieuw te beleven en te delen. Zo vertelde een be-zoeker: ‘Bij de asverstrooiing heb je niet echt een plekje waar je als nabestaande naartoe gaat. Je staat als het ware naar de as te staren. Hier heb ik wel moeite mee. Het gaf een warm gevoel dat juist op die plek waar de as van mijn man is uitgestrooid, licht, vuur en gezang was’ (Lee, van der 2008: 38). Het gezamenlijk delen in het verdriet van het verlies om een naas-te, maakte het voor velen tot een emotionele ervaring. Zo vertelde een deel-nemer: ‘Ik werd getroffen door de moeder die de kaarten van haar overleden dochter in een tent had opgehangen. Je zag de spanning waarmee ze naar deze avond had toegeleefd. Zal ik het wel of niet doen. En de opluchting dat ze het toen gedaan had en erover kon spreken’ (Lee, van der 2008: 65).

Van der Lee schrijft in haar verslag over Allerzielen Alom hoe zij vooral probeerde een gastvrije sfeer te creëren op de begraafplaats. Een sfeer waarin iedereen zich welkom voelde. Een sfeer die speels, vrolijk en warm was.65. Een schok of confrontatie werd niet helemaal uitgesloten maar zo schreef zij: ‘binnen de context van Allerzielen Alom zal dit met zachte hand gaan’ (Lee, van der 2008: 84). Een harde confrontatie tussen kunst en deelnemer moest vermeden worden. Van der Lee wil de nabestaanden vooral een ‘context’ bieden, een prettige, gastvrije en open ruimte om te herdenken. Ikzelf probeer met mijn performance-rituelen de kerkgangers niet te shockeren, maar ik wil hun wel een extreme ervaring meegeven. De performance-rituelen hoeven daarnaast niet alleen maar positieve

van groot belang. Met deze performance-rituelen wil ik namelijk mijn eigen visie op religie, ritueel en geloof, verbeelden.

65 Zij omschrijft deze sfeer als: ‘respect en ruimte met een scheutje lef en lichtheid’. (Lee, van der 2008: 25).

gevoelens op te roepen. De religieuze ervaring waar ik naar op zoek ben, heeft ook scherpe kanten. Als kunstenaar vermijd ik de schok zeker niet; deze vormt een belangrijk onderdeel van mijn beeldende werk. Anders dan de meeste community kunstenaars, en anders dan Kester denk ik dat de schok die het kunstwerk kan veroorzaken, niet alleen het gebrek aan communicatie hoeft te communiceren. Het kan ook het begin zijn van een uitwisseling tussen gelovigen. De schok die het avant-garde kunstwerk kan veroorzaken, is niet iets om te verzachten of te vermijden, maar is voor mij in dit opzicht juist een van de voornaamste redenen om het werk te maken. Vooral om deze reden staat mijn werk dichter bij de traditie van performance-kunst, dan bij die van community art.

2.2.6 Mijn artistieke criteria en een andere aanduiding voor

GERELATEERDE DOCUMENTEN