• No results found

P REMIEHARMONISATIE : DE STREKKING OF HET GEVOLG DAT DE MEDEDINGING WORDT BEPERKT ?

In document Mededinging en verzekering (pagina 190-196)

Premiebepaling bij coassurantie

5.5 Mededingingsrechtelijke beoordeling van premieharmonisatie

5.5.1.2 P REMIEHARMONISATIE : DE STREKKING OF HET GEVOLG DAT DE MEDEDINGING WORDT BEPERKT ?

Met de vaststelling dat premieharmonisatie beschouwd kan worden als afstem- ming van marktgedrag, komt de vraag aan de orde of hiermee de mededinging kan worden beperkt. Een mededingingsbeperking valt volgens de tekst van artikel 101 lid 1 van het Werkingsverdrag uiteen in een doelbeperking en/of

113 HvJ EU 22 oktober 2015, C 194/14 P, ro. 37-39 (AC-Treuhand AG/Europese Commissie).

114 HvJ EG 14 juli 1972, C-48/69, Jur. 1972, ro. 66 (Kleurstoffen) en HvJ EG 31 maart 1993, (gevoegde zaken C-98/95, C-104/85, C-114/85, C-116/85, C-117/85, C-125/85 tot C-129/85), Jur. 1993, p. I-1307, ro. 70-72 (Houtslijp II). Zie ook: Kamerstukken II, 1995–1996, 24 707, nr. 3 (MvT), p. 11.

115 Vgl. EY 2014, p. 134 waar is gevraagd naar coördinatie tussen de inschrijvers bij coassurantie en waarbij een klein gedeelte van de respondenten aangeeft dat inschrijvers bij coassurantie mogelijk hun biedingen afstemmen.

116 COM (2007)556, def: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité van de Regio’s – Sectoraal onderzoek overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1/2003 naar de mededingingssituatie in de sector zakelijke verzekeringen (Eindverslag), p. 36-37. Vgl. de Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de verzekeringssector, PbEU 2010, C82/22, rn. 17.

ONDER

een gevolgbeperking.117 Bij de beoordeling van de vraag of een afspraak een

mededingingsbeperkende strekking heeft, moet volgens het Hof worden gelet op de bewoordingen en de doelstellingen ervan, alsook de economische en juridische context.118 Daarbij geldt volgens vaste jurisprudentie dat, indien onderling

afgestemd marktgedrag de strekking heeft de mededinging te beperken, de gevolgen ervan voor de mededinging niet meer onderzocht hoeven te worden.119 Mededingingsbeperkende strekking van premieharmonisatie?

Toegepast op de praktijk van premieharmonisatie lijkt die op het eerste gezicht mededingingsbeperkend te zijn omdat er sprake is van gelijke prijzen/premies. Van prijsafspraken wordt in het mededingingsrecht vrij snel aangenomen dat zij de strekking hebben om de mededinging te beperken. Een van de voorbeelden die wordt genoemd in artikel 101 lid 1 van het Werkingsverdrag is immers het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden. Anderzijds dient, zo heeft het Hof overwogen in het

Cartes Bancaires-arrest, voor het aannemen van een doelbeperking ook rekening

te worden gehouden met de economische context waarin de afspraak wordt gemaakt, hetgeen tot uiting komt in de factoren de aard van de betrokken goederen of diensten en de structuur van de markt waarin deze worden aangeboden.120

Daaruit vloeit voort dat moet worden nagegaan i) wat de relevante markt is waarop de onderneming(en) actief is/zijn, ii) het aantal concurrenten, iii) het marktaandeel/de mate van concentratie, iv) de mate van productdifferentiatie/ substituten en v) de potentiële concurrentie.

De feitelijke context moet dus in aanmerking worden genomen, alvorens kan worden geconcludeerd dat premieharmonisatie de mededinging zou beperken. Premieharmonisatie is een gevolg van informatie-uitwisseling tussen de makelaar en verzekeraars en/of tussen verzekeraars onderling. Verzekeraars worden immers door de makelaar op de hoogte gebracht van het bod dat de klant heeft ontvangen en/of is overeengekomen met bepaalde concurrenten.121

Vanuit mededingingsrechtelijk perspectief kan informatie-uitwisseling, ondanks de daarmee gepaard gaande efficiëntieverbeteringen, een risico zijn voor een beperking van de mededinging.122 Ondernemingen kunnen de uitwisseling van

marktinformatie kennis krijgen van de marktstrategieën van concurrenten. Dit risico is vooral aanwezig in de zogenoemde oligopolistische markten. Bezien we de coassurantiemarkt vanuit economisch perspectief dan valt op dat deze kenmerken heeft van een oligopolistische markt. Een oligopolistische markt wordt gekenmerkt door relatief weinig spelers (vijf tot tien), een homogeen product, homogene

117 Vgl. h. 2, par. 2.3.1.2.

118 HvJ EU 3 september 2014, C-67/13 P r.o. 53 (Cartes Bancaires).

119 HvJ EU 3 september 2014, C-67/13 P r.o. 49 (Cartes Bancaires). Zie ook conclusie A-G N. Wahl, r.o. 56 bij

Cartes Bancaires. Vgl. HvJ EU, 14 maart 2013, C-32/11 ro. 34 (Allianz).

120 HvJ EU 3 september 2014, C-67/13 P r.o. 53 (Cartes Bancaires). 121 Commission Staff Working Document SEC (2007) 1231, p. 35. 122 Richtsnoeren Horizontalen, punt 58.

ONDER

productieprocessen, transparantie en significante toetredingsbarrières.123 Doordat

de marktdeelnemers op een oligopolistische markt elkaar kennen en relatief gemakkelijk elkaars marktgedrag kunnen achterhalen, bestaat – theoretisch gezien – meer risico op collusie/samenspanning.124

Uit onderzoek naar de Nederlandse coassurantiemarkt blijkt dat er relatief weinig verzekeraars optreden als leidende verzekeraar en dat er bovendien sprake is van een terugkerende groep aanbieders.125 Voor deze groep van potentiële leiders geldt

dat zij elkaar kennen (transparantie), dat zij een homogene dienst aanbieden (waar de concurrentie zich naast de prijs vooral richt op de kwaliteit van de service en de behandeling van claims126) en dat het voor andere verzekeraars lastig zou kunnen

zijn om toe te treden tot de markt van leidende verzekeraars (daarvoor is bepaalde expertise en verzekeringscapaciteit noodzakelijk).127 Deze factoren laten zien dat

premieharmonisatie in haar economische context bezien dus risico’s met zich meebrengt voor een strekking om de concurrentie te beperken.

Voordat ik uitwerk welke mededingingsbeperkende gevolgen premieharmonisatie met zich mee zou kunnen brengen, wil ik de aandacht vestigen op de mogelijkheid dat coassurantie aanleiding geeft tot ongewenste prikkels in het biedproces. Ik bespreek dat op deze plaats omdat deze mogelijkheid van (ongewenste) prikkels van betekenis kan zijn voor de vraag of premieharmonisatie ertoe strekt om de mededinging te beperken.

Ongewenste prikkels bij het coassurantiespel?

In het kader van de vraag of premieharmonisatie de mededinging beperkt, is het van belang om na te gaan of de gevolgde procedure(s) bij coassurantie aanleiding kan geven tot ongewenste prikkels voor de mededinging. Het gaat hier om een theoretische redenering. Het biedproces bij coassurantie kan immers vergeleken worden met de interactie van spelers bij speltheorie.128 Waar gaat het dan om?

Een risico van het harmoniseren van de premie tussen de leidende verzekeraar en de volgverzekeraars is dat potentiële leidende verzekeraars een prikkel kunnen krijgen om hun biedingen (heimelijk) op elkaar af te stemmen. De kans dat zij, na de selectie van de leider bij de totstandkoming van een verzekering in coassurantie, opnieuw betrokken worden bij het coassurantiecontract en het feit dat bij coassurantie sprake is van een herhaald spel kan die prikkel versterken. Waar het mij om gaat, is dat als een verzekeraar een (kunstmatig) hoog bod uitbrengt, waar- van hij weet dat deze niet geaccepteerd zal worden waardoor een andere inschrijver

123 Bishop & Walker 2018, p. 27.

124 Green, E., Marshall, R., & Marx, L. 2014. Tacit Collusion in Oligopoly. In: The Oxford Handbook of International Antitrust Economics, Volume 2, Oxford University Press. In het onderzoek van Ivaldi, Marc, Jullien, Bruno, Rey, Patrick, Seabright, Paul and Tirole, Jean, (2003), The Economics of Tacit Collusion, No 186, IDEI Working Papers, Institut d'Économie Industrielle (IDEI), Toulouse, https://EconPapers.repec.org/ RePEc:ide:wpaper:581 wordt een aantal belangrijke factoren genoemd die ‘tacit collusion’ kunnen vergroten/ verkleinen.

125 Baarsma e.a. 2008, p. 16; NMa Monitor Financiële sector 2005, p. 85. 126 EY 2014, p. 122, rn. 350.

127 Europe Economics 2016b, p. 22 en p. 58. 128 Zie ook: Boone e.a. 2012.

ONDER

de positie van leider zal krijgen, de verzekeraar met het (kunstmatig) hoge bod dan niet de kans verliest om opnieuw betrokken te worden bij de verzekering van dat risico. Als er weinig verzekeraars inschrijven is immers voorstelbaar dat een makelaar de desbetreffende verzekeraar opnieuw zal vragen mee te tekenen (maar dan tegen de lagere premie van een van zijn concurrenten). Bovendien zorgt premieharmonisatie ervoor dat de verzekeraar uiteindelijk mee zal tekenen tegen dezelfde premie als de beste bieder heeft uitgebracht. Die wetenschap zou een prikkel kunnen geven om in de eerste ronde juist een (kunstmatig) hoog bod uit te brengen. Vanuit spel theoretisch perspectief heeft een potentiële leidende verzekeraar, ervan uitgaande dat hij een tweede kans krijgt om mee te doen, een prikkel om in de eerste ronde een ‘kunstmatig’ hoog bod uit te brengen.129 Als andere deelnemers aan het coassurantiespel eenzelfde strategie

volgen, heeft dat een prijsopdrijvend effect. Premieharmonisatie zou dit effect kunnen versterken en er bovendien toe kunnen leiden dat minder verzekeraars opteren voor de positie van leider, omdat zij zonder extra kosten dezelfde premie kunnen incasseren als volger.130 Een nadeel dat hieraan kleeft voor de klant is dat

potentiële leiders de voorkeur zouden kunnen geven aan de positie van volger in plaats van leider, omdat zij toch dezelfde premie ontvangen.131 Theoretisch gezien

houdt dit verband met het ‘free riding’ probleem. De volgers kunnen immers, zonder daar zelf kosten voor te maken, afgaan op de door de leider uitgevoerde premieberekening. In die premieberekening zal vaak een component zitten van risicobeoordelingskosten.132 De volgers maken die kosten niet, maar krijgen daar

wel voor betaald. Daardoor zou de ongewenste situatie kunnen ontstaan dat de klant deze kosten dubbel betaalt via de premie.

Dit (theoretische) risico is mijns inziens groter bij de aanbestedingsprocedure dan bij de onderhandelingsprocedure, omdat door middel van onderhandelingen de geboden premie gecorrigeerd kan worden terwijl dat in de regel bij een aanbestedingsprocedure niet mogelijk is. Voor de groep van volgverzekeraars die het risico voor het eerst onder ogen krijgt, kan het verleidelijk zijn om af te gaan op de risicobeoordeling van de leider die immers vaak gezien wordt als degene die de meeste expertise heeft in de verzekering van het desbetreffende risico. In dat kader wordt wel aangevoerd dat het inefficiënt en onwaarschijnlijk is voor deze groep van verzekeraars om een lagere premie te bieden dan die welke de leider heeft bedongen.133 Dat argument laat echter onverlet dat ook de volgers

een risico-inschatting zouden moeten kunnen maken en naar mijn overtuiging zelfstandig dienen te beslissen tegen welke premie zij een deel van het risico mee verzekeren.

129 Zie hierover ook Commission Staff Working Document SEC (2007) 1231, p. 33.

130 Aan de andere kant zijn aan de positie van leider voordelen verbonden, zoals het zijn van spreekbuis voor de andere verzekeraars en het leiding geven bij de schadebehandeling, die dit effect verzwakken. Zie SEO economisch onderzoek 2008, p. 16.

131 Dit aspect wordt genoemd door Europe Economics 2016a, p. 60. Dit bezwaar zou kunnen worden weggenomen door de leider extra te compenseren; er wordt verondersteld dat het risico van ‘free riding’ dan kleiner wordt. Zie ook: Europe Economics 2016a, p. 61.

132 Europe Economics 2016a, p. 59. 133 EY 2014, p. 138, rn. 393.

ONDER

Al met al kan niet worden uitgesloten dat premieharmonisatie vanwege de ongewenste effecten die ervan uitgaan ertoe strekt de mededinging te beperken. Een andere vraag is of premieafstemming tot gevolg heeft dat de mededinging op de coassurantiemarkt wordt beperkt. Daarbij sta ik hieronder stil.

Mededingingsbeperkende gevolgen van premieharmonisatie?

Naast overeenkomsten met een mededingingsbeperkende strekking omvat het kartelverbod ook overeenkomsten die tot gevolg hebben dat de mededinging wordt beperkt. Of een afspraak het gevolg heeft dat de mededinging wordt beperkt dient in feite te worden vastgesteld op grond van een ‘counterfactual analysis’. Dat betekent dat er een vergelijking moet worden gemaakt tussen de huidige marktsituatie en de hypothetische situatie waarbij de vermeende kartelafspraak wordt weggedacht.134 Concreet houdt dat in dat beoordeeld dient te worden hoe

de marktsituatie zou zijn geweest als volgers een lagere premie dan de leider hadden gekregen. Bij die markttoets is in mijn optiek een bepalende factor of en onder welke voorwaarden het risico verzekerd had kunnen worden. Zoals eerder vermeld, is het plaatsen van een risico onder uniforme voorwaarden immers een van de mogelijkheden waarop een risico in coassurantie verzekerd kan worden. Of een makelaar ook andere mogelijkheden heeft om het risico te kunnen plaatsen en of deze opwegen tegen de plaatsingsmogelijkheid van uniforme premies, is een afweging die in het kader van de vraag naar de beperkende gevolgen voor de mededinging naar mijn mening onderzocht zou moeten worden. Evenwel kan dit in een concreet geval lastig zijn, en zou de documentatie die een makelaar maakt van het plaatsingsproces wellicht uitkomst bieden. De vraag is dus of het mogelijk zou zijn geweest om het risico vol te tekenen tegen lagere premies dan die welke door de leider in de eerste ronde is bedongen. Maar ook: welke (transactie)kosten gaan ermee gepaard om met de volgers afzonderlijk te onderhandelen? Indien die kosten niet opwegen tegen de voordelen van het plaatsen onder een uniforme premie, zal van een beperking van de mededinging naar mijn mening geen sprake zijn. Voorwaarde is wel dat de premie die met de leider is uit-onderhandeld de meest efficiënte prijs is die beschikbaar is in de markt. Ik kom daarop terug onder par. 5.5.2.1. Het kan namelijk zo zijn dat de met de leider bedongen premie kosten efficiënt is en daarmee een natuurlijk evenwicht in vraag en aanbod weerspiegelt.135 Dan nog blijft relevant dat de leider een andere rol heeft bij

coassurantie dan een volger, en dat dat in principe door zou moeten werken in de premie.

Een en ander zou anders zijn in de situatie dat er binnen de groep van (potentiële) leiders vooraf afstemming zou plaatsvinden over de prijs/offerte die zij uitbrengen (dit wordt aangeduid als ‘bid rigging’).136 Daarvan zou bijvoorbeeld sprake kunnen

zijn als verzekeraars verwachten dat een grote post aan hen wordt voorgelegd en zij deze van te voren ‘bespreken’. Dan is er uiteraard sprake van wilsovereenstemming

134 Zie ook Richtsnoeren Horizontalen, punt 29. 135 Dit punt wordt aangesneden door EY 2014, rn. 394. 136 Zie uitvoeriger hierna onder par. 5.6.1.2.

ONDER

om het gedrag te coördineren en de mededinging te beperken omdat de prijs kunstmatig hoog wordt gehouden. Een ander voorbeeld zou kunnen zijn als er voor een specifiek risico door de makelaar met een aantal potentiële leiders wordt onderhandeld over de premie en de voorwaarden waaronder zij het risico, als eerste verzekeraar, wensen te verzekeren. Van wilsovereenstemming is sprake als de groep van leiders ervan op de hoogte is dat zij allen in aanmerking kunnen komen voor de positie van leider en zij vervolgens ‘afspreken’ dat ze niet onder een bepaald bedrag zullen gaan bieden.

Geconcludeerd kan worden dat premieharmonisatie tot gevolg kan hebben dat de mededinging wordt beperkt.

Aandachtspunten voor het onderhandelingsproces bij coassurantie

Samenvattend wil ik enkele aandachtspunten noemen die in het licht van het mededingingsrecht relevant zullen zijn voor de totstandkoming van een verzekeringsovereenkomst bij coassurantie.137 Het gaat dan om punten die van belang

zijn voor de vraag of marktgedrag bij coassurantie valt onder het bereik van artikel 101 lid 1 van het Werkingsverdrag. Deze aandachtspunten vloeien voort uit de toepassing van het kartelverbod op de sluiting van een verzekering in coassurantie waarbij meerdere ondernemingen zijn betrokken. Ik kom tot de volgende aandachtspunten: 1. Verzekeraars dienen onafhankelijk te besluiten of en onder welke voorwaarden

zij een door de makelaar gepresenteerd risico gaan verzekeren. Dat houdt in dat zij, indien ze ervan op de hoogte zijn dat ze voor de verzekering zijn benaderd, geen ‘overleg’ mogen voeren met elkaar over de voorwaarden waaronder zij het risico willen verzekeren.

2. Verzekeraars die door de beursmakelaar worden benaderd om als bovenstaande of leidende verzekeraar op te treden mogen niet met andere verzekeraars afstemmen of en tegen welke voorwaarden en premie zij het risico wel of niet willen verzekeren.

3. Verzekeraars die door de beursmakelaar worden benaderd om als volgende verzekeraar op te treden mogen niet met andere verzekeraars afstemmen of en tegen welke voorwaarden en premie zij het risico gaan accepteren. 4. Verzekeraars mogen niet de voorwaarde bedingen dat de premie voor hun

aandeel zal worden verhoogd indien een andere verzekeraar een hogere premie bedingt (BTC-clausule).138

5. Volgverzekeraars mogen niet vragen aan makelaars om hun de informatie te geven waarop andere volgverzekeraars het risico (willen) verzekeren. 6. Makelaars dienen zich te onthouden van het geven van concurrentiegevoelige

informatie aan een of meer verzekeraars of anderszins overtreding van mededingingsregels door die verzekeraar(s) te faciliteren.

137 Vgl. Competition Law Guidance, vastgesteld door de Lloyds Market Association (laatstelijk gewijzigd per maart 2017). Beschikbaar via: http://www.lmalloyds.com/LMA/Legal/Competition_Law_Guidance__PDF_. aspx.

138 Dit aspect besprak ik onder paragraaf 5.3.2.

ONDER

5.5.2 Ruimte onder artikel 101 lid 3 van het Werkingsverdrag en artikel 6 lid 3 Mw.

Omdat niet kan worden uitgesloten dat premieharmonisatie onder het bereik valt van het eerste lid van het kartelverbod behandel ik de uitzonderingsregeling van artikel 101 lid 3 van het Werkingsverdrag. Dit betekent dat wordt nagegaan wat de mededingingsbevorderende gevolgen van premieharmonisatie zijn en of deze opwegen tegen de negatieve gevolgen voor de mededinging. Uit de tekst van artikel 101 lid 3 van het Werkingsverdrag kunnen de volgende vier cumulatieve voorwaarden worden afgeleid:

i. de overeenkomst dient bij te dragen aan de bevordering van de technische of economische vooruitgang of productie (efficiëntievoordelen);

ii. een billijk aandeel daarvan moet de gebruikers ten goede komen; iii. de beperkingen gaan niet verder dan strikt noodzakelijk;

iv. de mededinging mag niet voor een wezenlijk deel van de betrokken producten worden uitgeschakeld.

Hieronder zal ik de figuur van premieharmonisatie toetsen aan deze vier (cumulatieve) voorwaarden voor een vrijstelling van het kartelverbod. Daarbij dient dus bedacht te worden dat zodra aan één van deze voorwaarden niet is voldaan, de resterende voorwaarden niet meer hoeven te worden onderzocht.139

De bewijslast om aan te tonen dat voldaan is aan de vier voorwaarden ligt bij de onderneming(en) die een beroep doen op de uitzonderlingsregeling.140

In document Mededinging en verzekering (pagina 190-196)