• No results found

Onderzoek naar religieuze coping

In document VU Research Portal (pagina 99-102)

Indeling van dit proefschrift

3.4. Religieuze coping

3.4.4. Onderzoek naar religieuze coping

Onderzoek naar religieuze coping en de relatie tussen coping, godsdienst, geloof en gods-beelden, bestrijkt een heel breed terrein en is veelal onderzoek naar variabelen in beide 11 Op magie wordt verder niet ingegaan omdat dit niet in deze vorm van religieuze coping in de verhalen voorkomt.

processen. Zo stellen Bogar en Hulse-Killacky (2006) de noodzaak van vergeving om met het verleden in het reine te komen, aan de orde. Negen van de tien onderzochte vrouwen, al-len slachtoffers van seksueel misbruik in de kinderjaren, vonden vergeving wel noodzakelijk om het verleden te kunnen afsluiten. Sommigen vergaven na berouw van de dader, anderen zonder dat ze ooit iets hoorden van de dader. Voor sommigen lag de motivatie tot vergeving in hun geloof, voor anderen in het bereiken van een zekere mate van ‘begrip’ voor de dader. In de hulpverlening is vergeving echter een discutabel concept, niet direct verbonden met het welzijn van cliënten, zeggen Bogar en Hulse-Killacky. Toch bevelen de auteurs aan bij ie-der persoonlijk de mogelijke bijdrage van vergeving aan het welzijn van de cliënt te onie-der- onder-zoeken. Fallot en Heckman (2005) deden onderzoek naar religieuze/spirituele copingstijlen bij vrouwelijke overlevenden van een trauma (die tevens geestelijke gezondheidsproblemen hadden en middelenmisbruik). Zij vonden een hoog niveau van religieuze coping, zowel po-sitieve als negatieve, maar veel meer popo-sitieve dan negatieve religieuze coping. De interpre-tatie van wat hen overkwam als een straf van God, of dat zij door Hem in de steek gelaten waren, of dat zij het gered hadden zonder God, zorgde voor meer posttraumatische symp-tomen. Omgekeerd vormden interpretaties van een God die hen ondersteunde een buffer tegen de impact van het trauma. De ernst van de posttraumatische symptomen was duide-lijk gerelateerd aan negatieve spirituele coping. Positieve spirituele coping was gerelateerd aan minder problemen met de geestelijke gezondheid, maar in minder sterke mate. Ook Gall (2006) vond in haar onderzoek dat spirituele coping een factor van betekenis was bij het wel-bevinden van volwassen vrouwelijke overlevenden van seksueel misbruik in de kinderjaren, en bij het omgaan met andere stressvolle gebeurtenissen in het leven. De auteur benadrukt hierbij dat er bij onderzoek naar de rol van spiritualiteit een duidelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen positieve en negatieve vormen van spirituele coping. Negatieve vor-men van spirituele coping zijn meer gerelateerd aan negatieve gevolgen, terwijl positieve vormen meer gerelateerd zijn aan beter welbevinden. Hetzelfde vonden ook Ahrens et al. (2010) bij hun onderzoek naar de relatie tussen religieuze coping en herstel na seksueel ge-weld. Winter et al. (2009) concludeerden uit hun onderzoek naar de uitkomsten van religi-euze coping bij kerkleden, dat zowel negatieve als positieve religireligi-euze coping voorkwamen, maar dat negatieve religieuze coping bijdroeg aan afname van welbevinden, toename van boosheid en depressieve symptomen. Positieve religieuze coping had maar een margina-le invloed op psychopathologie. Beide soorten religieuze coping waren positief gerelateerd aan posttraumatische groei. Gall (2000) vond in haar onderzoek bij vrouwen met borstkan-ker, dat vooral de relatie met God van invloed was op positieve appraisal van de situatie. Een van de aspecten daarbij was dat het oncontroleerbare van de situatie gematigd werd door de ervaring dat God wel (enige) controle had. Ook een welwillend godsbeeld, verbonden met een minder toevlucht nemen tot smeekgebed droeg bij aan beter welbevinden. Vermij-dende religieuze copingstrategieën als gebed en bijbellezen, werkten toch positief uit door versterking van de spirituele verbondenheid (met God) en innerlijke kracht. Pargament et al.

(1992) vonden in hun onderzoek bevestiging dat elke soort algemene religieuze oriëntatie (intrinsic, extrinsic, quest12) gekoppeld was aan specifieke middelen en doelen van coping bij specifieke levensproblemen. Phillips III et al. (2004) keken nauwkeuriger naar de ‘self-directing’ stijl en naar de schaal die gebruikt wordt om deze te meten. Deze copingstijl kan gebruikt worden om verschillende redenen: omdat God de persoon verlaten heeft, omdat God de persoon de bekwaamheid en de vrijheid gegeven heeft om zelfstandig te handelen, of omdat God wel ondersteunt maar niet intervenieert. De vraag is dan wat de schaal eigen-lijk meet. Deze schaal eigen-lijkt geen waarneming van een theïstisch godsbeeld te meten, maar correleert gematigd met het beeld van God die de persoon verlaten heeft. De onderzoekers concluderen dat er meer onderzoek op dit gebied noodzakelijk is. Maynard et al. (2001) on-derzochten de rol van verschillende persoonlijke variabelen, waaronder het godsconcept, bij religieuze coping. Zij vonden dat het godsbeeld maar gedeeltelijk gecorreleerd was aan de religieuze copingstijl. Religieuze copingstijl was wel gecorreleerd aan het belang van reli-gie en spiritualiteit, en aan relireli-gieuze participatie, maar het godsbeeld correleerde hier maar gedeeltelijk mee. Bade en Cook (2008) onderzochten de verschillende functies van het chris-telijke gebed in het copingproces. Gebed werd op veel verschillende manieren gebruikt om met persoonlijke problemen om te gaan. Met behulp van concept-mapping kwamen zij tot drie bipolaire dimensies, namelijk toenadering-vermijding (coping gericht op de stressor of juist niet), interne focus-externe focus (het doel van coping ligt in zichzelf of juist niet, bij-voorbeeld bij anderen of de situatie) en afwachtend-zelfbesturend (wachten op een oplos-sing door God of zelf aan het werk gaan). Door de participanten werd vermeld dat gebed om leiding en dankgebed het meest effectief waren in het copingproces.

12 Met quest religious orientation wordt bedoeld een open, actieve, flexibele en gedifferentieerde omgang met reli-gie, gericht op zingeving, waarheid, zelfontwikkeling en compassie (in: Pargament,1997, p. 63). Zie ook noot 3 en 4.

In document VU Research Portal (pagina 99-102)