• No results found

Gebeurtenis, persoon en context

In document VU Research Portal (pagina 56-65)

Indeling van dit proefschrift

2.3. Gebeurtenis, persoon en context

Bij het spreken over potentieel traumatiserende gebeurtenissen (PTE’s) en traumatisering zijn er drie elementen die de aandacht vragen: de gebeurtenis, de persoon, en de context. Deze staan niet los van elkaar, maar beïnvloeden elkaar voortdurend. Bovendien is er in elk van deze drie een grote variatie aanwezig aan factoren die van invloed kunnen zijn. Bij het sche-matiseren van al deze verschillende factoren die een rol spelen bij het meemaken van een PTE en de eventuele traumatisering, is de onderscheiding van Demasure (2004) in twee fa-sen, namelijk tijdens de traumatiserende gebeurtenis en erna, verhelderend. Ook de verschil-lende factoren vóór de PTE moeten meegenomen worden (Brewin, 2003). Hiermee wordt het complex factoren die een rol spelen allereerst naar tijd verdeeld in vóór, tijdens en na de PTE.

De factoren zelf worden in de literatuur ofwel onderverdeeld in twee groepen, namelijk per-soonsgebonden factoren en (socio)contextuele factoren (McCann en Pearlman, 1990; Janoff-Bulman, 1992; Ganzevoort, 2001b; Hanson et al., 1995; van der Hart et al., 2006; Bonanno en Mancini, 2008), of in drie groepen, namelijk gebeurtenisgebonden factoren, persoonsgebon-den factoren, en contextgebonpersoonsgebon-den factoren (Kleber, 1986; Ganzevoort, 1994a; Bal et al., 1998; Regehr en Marziali, 1999). In dit onderzoek wordt de driedeling gevolgd. Vervolgens kan er bij alle groepen onderscheid gemaakt worden tussen beschermende factoren en risico factoren, of, anders benoemd, kwetsbaarheidsfactoren en weerbaarheid/veerkracht (resilience) facto-ren. Meestal vormen beschermende factor en risicofactor twee kanten van dezelfde medaille, maar niet altijd. Zo kunnen een opgewekt karakter en een goede intelligentie een bescher-mende factor zijn tegen traumatisering, maar dat betekent niet dat een minder opgewekt ka-rakter of een wat mindere intelligentie een risicofactor vormen. Veel factoren zijn ook weer onderling met elkaar verbonden in verschillende soorten relaties: volgens een ‘mediation’ model, een ‘moderation’ model of een ‘proxy risk factor’ model (Tull en Roemer, 2003). Vaak is er geen duidelijk onderscheid in oorzaak en gevolg, waardoor de verschillende factoren al-leen correlationeel in kaart te brengen zijn (Hovens, 2007).Het is een web van causale en be-schermende factoren (v.d.Kolk, 1996a). Dit alles zorgt ervoor dat het schematiseren van de drie groepen factoren die bij traumatisering een rol spelen, slechts zeer globaal kan, zoals bij-voorbeeld in figuur 5 is weergegeven.

De pijlen in figuur 5 geven de temporele opeenvolging aan. De stippellijnen aan het einde van de figuur geven aan dat er na de PTE een proces gaande is van mogelijke verandering van zo-wel persoonsgebonden factoren, als contextgebonden factoren, als van de relatie tussen die twee. Een proces met een open einde.

2.3.1. Potentieel traumatiserende gebeurtenissen

PTE’s zijn er in vele soorten, maar niet elke PTE heeft dezelfde impact op een of meer basisas-sumpties. Al worden ze vanwege een zekere mate van verwevenheid met elkaar bij een PTE wel álle bevraagd, ze worden niet in gelijke mate bedreigd of beschadigd. Vooral welke zin en betekenis er door de overlevende verleend wordt aan de PTE, bepaalt welke van de ba-sisassumpties het meest geraakt wordt/worden (Janoff-Bulman, 1992, p.75). Janoff-Bulman (1992) maakt op drie manieren onderscheid tussen PTE’s en geeft daarbij globaal het gevolg voor de basisassumpties aan (p.76):

1 Het onderscheid tussen een enkele PTE en meerdere elkaar opvolgende PTE’s of een po-tentieel traumatiserende situatie. Dit verschil heeft vooral gevolgen voor het copingproces (Janoff-Bulman, 1992), omdat het slachtoffer continu moet reageren op de (dreiging van) nieuwe PTE en dus nauwelijks zal toekomen aan coping met de gevolgen. Dit bevordert de ontwikkeling van emotion-focused coping, versterkt door de voortdurende confronta-tie met de eigen machteloosheid (Kleber, 1986). Dat het genoemde onderscheid verschil maakt voor de veerkracht (Bonanno en Mancini, 2008) zal duidelijk zijn. Ook voor de per-soonlijkheid maakt het verschil of er slechts één PTE is of meerdere (Herman, 2003; van den Bout, Boelen en Arntz, 2007; Hovens, 2007). Herman (2003, p.116 ev.) noemt als ge-volg van meerdere PTE’s of een potentieel traumatiserende situatie ‘een sluipende,

voort-schrijdende vorm van posttraumatische stress-stoornis, die de persoonlijkheid binnendringt en deze uitholt’. Het gevolg is grote angst, een permanente toestand van hyperalertheid,

bewustzijnsveranderingen en verlies van het zelfgevoel. De symptomen van traumatise-ring (Bal et al., 1998; Herman, 2003; Hovens, 2007) nemen toe in aard, hevigheid en duur, wanneer er sprake is van meerdere PTE’s of een potentieel traumatiserende situatie. Zij kunnen zelfs deel van de persoonlijkheid worden.

2 Het onderscheid tussen een PTE die een enkel individu betreft of die meerdere perso-nen betreft. Bij een PTE die een enkel individu betreft, zal er meer sprake zijn van ‘self-questioning’ (id., p.76), de derde basisassumptie dus, eventueel versterkt door de nood-zaak of het afdwingen van geheimhouding (Janoff-Bulman, 1992; MacFarlane en van der Kolk, 1996). Het enkele slachtoffer (of degene die denkt dat ze de enige is) zal zich meer afvragen: ‘Waarom juist ik, en waarom juist toen en daar. En had ik niet…?’ Het gevolg is meer (gevoelens van) isolatie en uitzonderlijkheid (Kleber, 1986). Dit onder-scheid maakt ook verschil voor de (mate van) sociale erkenning, opvang en steun (Kle-ber, 1986; McCann en Pearlman, 1990; Kleber et al., 1995; de Vries, 1996; Mac Farlane en van der Kolk, 1996; Kleber, 1999; DePrince en Freyd, 2002). Dit komt omdat de cultuur en

de maatschappij mede bepalend zijn voor het denken over, het beleven van en de bete-kenisgeving aan een PTE. Als deze beleving of betebete-kenisgeving té schokkend is, of als de PTE té zeer confronteert met de eigen kwetsbaarheid of de menselijke slechtheid, kan een enkel slachtoffer gemakkelijk geïsoleerd worden door processen van zwijgen, ver-dringen, en/of ontkennen. Gevolg is dan het onthouden of verminderen van steun aan het slachtoffer.

3 Het onderscheid tussen een PTE waarbij intentioneel menselijk handelen de oorzaak is van de PTE, en PTE’s als ‘acts of God’. Dit onderscheid benoemt Janoff-Bulman als het meest fundamentele onderscheid en als cruciaal voor het begrijpen van de gevolgen (p.78). Als er bij een PTE sprake is van intentioneel menselijk handelen, dan betekent dit een zeer sterke aanval op de gehele assumptieve wereld en de grootste schade wordt dan toegebracht aan de basisassumpties van het zelf en van de goedwillendheid van de wereld, specifiek de betrouwbaarheid van de medemens en het basisgevoel van veilig-heid. Als de dader een bekende is, is de schade aan het interpersoonlijke vertrouwen het grootst. Ligt er geen direct menselijk handelen aan de PTE ten grondslag (’acts of God’, zo-als natuurrampen), dan wordt de basisassumptie van de betekenisvolheid van de wereld het meest bedreigd.

Dit onderscheid dat Janoff-Bulman maakt, is een onderscheid op basis van objectieve ken-merken van de gebeurtenis, waarbij globaal verschillen in gevolgen aangegeven kunnen wor-den. Behalve de objectieve kenmerken van de gebeurtenis, is echter ook de subjectieve be-leving daarvan door het slachtoffer een factor van belang (Kleber, 1986; Bal et al. , 1998). Objectieve kenmerken en subjectieve beleving hebben samen een rol van betekenis bij het al dan niet traumatiseren van het slachtoffer en bij de mate en de aard van de traumatisering. De objectieve kenmerken zijn dan, naast de door Janoff-Bulman genoemde, vooral de aard, de duur, de intensiteit en de ernst van de gebeurtenis, de (kans op of dreiging van) herhaling, de mate van geweld waarmee de gebeurtenis gepaard gaat, en de mate van controle die het slachtoffer kon uitoefenen. Deze objectieve kenmerken gelden voor alle soorten PTE’s. Zij zijn tevens een factor van belang voor alle drie de basisassumpties. Voor PTE’s waarbij van men-selijk handelen sprake is, geldt dat bekendheid en/of verbondenheid met de dader een ver-sterkende factor voor de gevolgen is (Resick, 2001). De subjectieve beleving wordt mede be-paald door de persoonlijkheid van het slachtoffer.

2.3.2. De persoon

Als eerste kan dus in aansluiting bij de vorige paragraaf over de gebeurtenis, de subjectieve beleving van de gebeurtenis door het slachtoffer genoemd worden als belangrijke factor bij eventuele traumatisering. Deze beleving wordt mede bepaald door de persoonlijkheid van het slachtoffer. Vervolgens spelen de ervaren mate van machteloosheid en hulpeloosheid een rol, alsook de ervaren dreiging van fysiek letsel of de dood. Ten slotte zijn cognitieve, emotionele en gedragsmatige reacties tijdens de gebeurtenis(sen) en direct daarna van

in-vloed op het ontstaan van traumatisering en de aard en mate daarvan. Deze subjectieve be-leving wordt dus in sterke mate bepaald door persoonsgebonden factoren. De persoonlijk-heid van iemand wordt enerzijds bepaald door ‘nature’, dat wat genetisch en biologisch min of meer vastligt, zoals karakter, leeftijd, intelligentie, gezondheid en gender. Er is het con-sistente gegeven dat vrouwen vaker en langer posttraumatische stress symptomen hebben dan mannen (Resick, 2001). Dit kan echter ook verband houden met het feit dat vrouwen op jongere leeftijd en veel frequenter te maken hebben (gehad) met fysiek en/of seksueel geweld dan mannen. Anderzijds wordt de persoonlijkheid ook bepaald door ‘nurture’, dat wat al dan niet verworven is gedurende de levensgeschiedenis. Voorbeelden hiervan zijn gehechtheidsrelaties, aard en sterkte van de assumptieve wereld, ontwikkelingsniveau, op-leiding, socialisatie en sociabiliteit, copingvaardigheden, zelfbeeld en zelfwaardering, weer-baarheid. Goede gehechtheidsrelaties en een stevige, positieve assumptieve wereld geven bescherming tegen traumatisering en/of matigen de gevolgen ervan. Ook appraisal- en co-pingprocessen tijdens de PTE zijn een factor van belang (Resick, 2001). Socio-economische factoren zijn vooral van invloed op de toegang tot hulpbronnen (Resick, 2001). De wissel-werking tussen persoon en context geeft eveneens een aantal factoren die benoemd kun-nen worden als persoonsgebonden factoren, in een combinatie van ‘nature’ en ‘nurture’. Zo wordt de mogelijkheid tot anticipatie op de PTE en de inschatting van de consequenties er-van mede bepaald door de leeftijd, de intelligentie en het opleidingsniveau er-van het slachtof-fer. Ook de gezondheid, de sekse, de socialisatie en de gehechtheidsrelaties kunnen hierbij een rol spelen. Alle cognitieve en emotionele processen en vaardigheden die nodig zijn (of gebruikt worden) bij een (dreigende) PTE zijn sterk, maar niet uitsluitend, persoonsgebon-den in een combinatie van ‘nature’ en ‘nurture’. Hetzelfde geldt voor het gedrag. Deze com-plexiteit van de persoonlijkheid is een van de oorzaken dat verschillende mensen op dezelf-de PTE verschillend reageren. Iemand met een sterk karakter of een hoog opleidingsniveau bijvoorbeeld, heeft meer mogelijkheden tot adequate coping en daarom minder kans op schade aan de basisassumpties. Iemand met een zwak zelfbeeld, zal bij een PTE die haar alleen treft, meer schade aan de basisassumptie van het zelf oplopen dan iemand met een goed ontwikkeld zelfbeeld. De persoonlijkheid kan zelfs leiden tot een zekere ‘voorkeur’ om bij traumatisering een van de basisassumpties te raken. Het is bijvoorbeeld in te denken dat een narcistische persoonlijkheid bij het meemaken van een PTE vooral geraakt wordt in de basisassumptie van de goedwillendheid van de wereld, terwijl een zichzelf wegcijferende persoonlijkheid het meest geraakt wordt in de basisassumptie van de waarde van het zelf. Deze invloeden van de persoonlijkheid zijn in de eerder genoemde driedeling van Janoff-Bulman ook te herkennen. De persoon en de persoonlijkheid zijn echter geen op zichzelf staande entiteiten. Zij zijn altijd persoon en persoonlijkheid in context en in wisselwerking met die context.

2.3.3. De context

Elk persoon leeft in een context, de kleinere sociale context van de directe leefwereld en de grotere context van de maatschappij en de cultuur. De gehele context van persoon en gebeur-tenis is een factor van belang bij eventuele traumatisering en herstel.

2.3.3.1. Functies van de context voorafgaand en tijdens de PTE

De totale context heeft bijgedragen aan de persoonlijkheid van het slachtoffer en vormgege-ven aan haar gehele conceptuele systeem, vooral ook aan de basisassumpties. Daarmee is de context van invloed (geweest) op de weerbaarheid van het slachtoffer (Kleber, 1986; Resick, 2001; de Vries et al., 2007; Peres et al., 2007). Deze context voorziet, heeft voorzien en kan voorzien in de biologische en psychologische behoeften van het slachtoffer. Daardoor kan de context als buffer functioneren bij de confrontatie met een PTE, vooral door de (al ervaren) verbondenheid en de al gegeven veiligheid, stabiliteit en koestering, waarmee gebouwd is aan alle drie de basisassumpties. De context heeft bovendien, voorafgaand aan de PTE, een functie ten aanzien van de mogelijkheid tot anticipatie en de inschatting van de consequen-ties. Deze functie wordt bepaald door de aard en kracht van sociaal-culturele waarden en normen die openheid over en betekenisgeving van de PTE gemakkelijk of moeizaam maken (MacFarlane en van der Kolk, 1996; Kleber, 1999).

2.3.3.2. Functies van de context na de PTE

De gehele context, en dan vooral het directe sociale netwerk, heeft een veelsoortige functie als sociaal vangnet direct na de traumatiserende gebeurtenis en de tijd daarna. Het kan steun en ondersteuning geven bij de emotionele, cognitieve en gedragsmatige (coping)processen na de traumatisering en deze valideren. Het is leverancier en vindplaats van de benodigde hulpbronnen daarvoor. Het is leverancier van verschillende soorten ondersteuning (Resick, 2001). Het is vindplaats voor compensatie voor wat door de traumatiserende gebeurtenis ver-loren is of blijft (Brown, 2004, Day, 2006), of voor compensatie van (delen van) de negatieve ervaring (Day, 2006). Het kan bijdragen aan herstel van veiligheid en stabiliteit door zijn struc-turen, opvattingen, regels en gebruiken. En het kan een conceptueel kader geven, waarbin-nen betekenisgeving en zingeving gevonden kan worden. De flexibiliteit of rigiditeit van de context ten aanzien van erkenning, aanvaarding, betekenisgeving en hulpbronnen, kan de

inschatting van de PTE en de consequenties ervan door het slachtoffer beïnvloeden. Zo kun-nen de gevolgen van de PTE door de context gematigd of verergerd worden. Deze variatie aan functies van de context, en het grote belang ervan voor de overlevende ten aanzien van de beleving en verwerking van de PTE (Kleber, 1986, 1995; Kleber et al., 1995; Brown, 2004; Day, 2006; de Vries et al., 2007), betekent echter dat deze zelfde sociale en culturele context op onderdelen of in zijn geheel een negatieve invloed kan hebben op het herstelproces van de overlevende. Dit is vooral aan de orde als de belangen van het sociale netwerk conflicte-ren met de belangen van de overlevende (MacFarlane en van der Kolk, 1996). Te denken valt

dan aan de confrontatie van de sociaal-culturele context met traumatiserende gebeurtenis-sen en/of de gevolgen daarvan, die de basisassumpties en/of andere belangrijke concepten van de context sterk bedreigen (Janoff-Bulman, 1992). Voorbeelden daarvan zijn sociaal be-laden gebeurtenissen, onacceptabele of verboden betekenisgeving (MacFarlane en van der Kolk, 1996), geheimhouding (MacFarlane en van der Kolk, 1996), dreigende ontwrichting van de sociale structuur of dreigend verlies van belangrijke culturele waarden (Aarts en Dantzig, 2007; de Vries et al., 2007). Erkenning, betekenisgeving en actie kunnen dan belemmerd wor-den, tot schade van de overlevende. Tegelijk zijn deze processen een deel van de verklaring van het eerder genoemde cyclisch verloop van het traumaonderzoek (par.2.2.1.).

Ten slotte kan (een deel van) de context ook de plaats en/of bron zijn van herhaling van PTE’s of van meerdere PTE’s (Janoff-Bulman, 1992). Dan is er sprake van sequentiële (chro-nische) traumatisering (IJzendoorn, 2002). Omdat deze context uit vele elementen of onder-delen bestaat, is het belangrijk hier een goede differentiatie in aan te brengen, zodat er dui-delijk kan worden welk deel van de context op welke manier invloed uitoefent op persoon, gebeurtenis en gevolgen.

2.3.3.3. Context in schema

Om de context schematisch in beeld te brengen, is gekozen voor het socio-ecologische model van Urie Bronfenbrenner (1979). Dit model maakt onderscheid tussen microsysteem, meso-systeem, exomeso-systeem, macrosysteem8 en chronosysteem.

Het microsysteem omvat alle bezigheden, activiteiten, rollen en intermenselijke

betrek-kingen in dat deel van het leven (Lebensbereich) waar mensen in directe interactie met elkaar zijn. Vooral belangrijk is de betekenisgeving van al die handelingen en betrekkingen voor de betreffende persoon. In het kader van (seksueel) geweld tegen kinderen vormen vooral het gezin en de familie het microsysteem. Binnen dit microsysteem worden de basisassumpties in eerste instantie gevormd. Later komt daar de invloed van de microsystemen van school, vriendengroep en kerk bij.

Het mesosysteem wordt gevormd door de wisselwerking tussen de verschillende

gebie-den (microsystemen) waarin iemand functioneert, zoals gezin, vriengebie-dengroep, school, werk, kerk.

Het exosysteem omvat die levensgebieden waarin de persoon niet zelf actief is, maar die

wel van invloed zijn. Te denken is dan bijvoorbeeld aan het werk van de ouders, aan beken-den van de ouders, aan de schoolklas van broertjes en zusjes.

Het macrosysteem betreft de formele en inhoudelijke gelijkheid in de micro-, meso- en

exo-systemen die er in de (sub)cultuur bestaan of kunnen bestaan. Het gaat hierbij dan om waar-den en normen, omgangsvormen, visie op huwelijk, gezin en opvoeding, onderlinge (machts) verhoudingen, rituelen, mensbeeld, man- en vrouwbeeld, wereldbeeld, ideologieën, norma-8 Niet te verwarren met micro-, meso-, en macroniveau.

tieve richtlijnen van religie of kerk, ethische visies, etc. Het macrosysteem doordringt alle an-dere systemen (Lehner-Hartmann, 2002). Binnen dit macrosysteem worden ook de (basis)as-sumpties (mede) gevormd en gevalideerd, ter discussie gesteld of juist bekrachtigd.

Het chronosysteem9 doelt op stabiliteit of veranderingen door de jaren heen, zowel voor wat de persoon betreft, alsook voor wat de hele leefomgeving betreft. Allerlei levensgebeur-tenissen en levensovergangen vallen hieronder en zo ook alle wijzigingen in de andere syste-men. Dit chronosysteem als zodanig, is in het kader van dit onderzoek niet aan de orde. 2.3.3.4. Het sociale netwerk

Micro-, meso-, exo- en macrosysteem vormen met elkaar het sociale netwerk. Dit sociale

netwerk is vormgever van het hele conceptuele systeem. Het functioneert als de ‘verworven lens’ waarmee de wereld en het zelf waargenomen, beleefd en geïnterpreteerd worden (Kle-ber et al., 1995). Het is ook de leverancier van de ‘tools’ (Kle(Kle-ber, 1995) voor deze waarneming, beleving en interpretatie. Het gehele sociale netwerk, bepaald en gedragen door het macro-systeem (de ‘cultuur’), heeft een (mogelijke) functie als bron van hulp, ondersteuning, erken-ning, bekrachtiging, veiligheid, stabiliteit, continuïteit, coherentie, betekenisgeving en zin-geving (Kleber, 1986; de Vries, 1996; MacFarlane en van der Kolk, 1996; DePrince en Freyd, 2002; Aarts en Dantzig, 2007; de Vries et al., 2007). Het gehele sociale netwerk is leverancier van wat in de literatuur ‘social support’ genoemd wordt. Sociale steun kan plaatsvinden of ervaren worden binnen elk van de genoemde systemen. Janoff-Bulman (1992) maakt hier-bij onderscheid tussen sociale banden en sociale hulp(bronnen). Deze beide zijn niet auto-matisch met elkaar verbonden. Sociale steun is ook geen onafhankelijke variabele (Kleber, 1986), maar is sterk verbonden met de PTE en het slachtoffer (Hobfoll, 1991; Hyman et al., 2003). Sociale steun is niet altijd positief of werkt niet altijd positief uit, hij kan ook (deels) ontbreken of negatief werken (Kleber, 1986; Hobfoll, 1991; Ganzevoort, 1994a; Hanson et al., 1995; MacFarlane en van der Kolk, 1996; Aarts en Dantzig, 2007). Zo kan bijvoorbeeld sociale steun verworden tot sociale controle, of kan de heftigheid van de reacties van het slachtof-fer afstotend werken (Kleber, 1986). Het wegvallen van partner of andere familie kan leiden tot vermindering van sociale steun (Kleber, 1986). Hobfoll (1991) vond dat bij vrouwen wiens geliefden betrokken waren bij de oorlog tussen Israël en Libanon, en die een grote zelfwaar-dering en een sterk gevoel van controle hadden, de sociale steun negatief werkte. Kortweg gezegd: de sociale steun moet matchen met de persoon en haar behoeften (Shalev, 1996; Hyman et al., 2003). Binnen het sociale netwerk kan er sprake zijn van verschillende vormen van sociale isolatie. Sociale isolatie binnen (een van) de microsystemen kan versterkt worden door sanctionering van de isolatie door het macrosysteem (Lehner-Hartmann, 2002). Het me-9 Het chronosysteem wordt hier wel genoemd als deel uitmakend van de gehele sociale context, maar is van een

In document VU Research Portal (pagina 56-65)