• No results found

Godsdienst en geloof als contextgebonden factor in het copingproces

In document VU Research Portal (pagina 93-98)

Indeling van dit proefschrift

3.4. Religieuze coping

3.4.2. Godsdienst en geloof als contextgebonden factor in het copingproces

Godsdienst en geloof kunnen als factor van de context een veelkleurige functie hebben in het copingproces. Zij zijn deel van het macrosysteem, zij behoren tot het algemene oriënterings-systeem dat mensen hebben ten aanzien van zichzelf en de wereld, en zij vormen een beteke-nis- en zingevingssysteem. Godsdienst en geloof zijn tevens deel van de sociale context van het individu.

3.4.2.1. Godsdienst en geloof als deel van het macrosysteem

Godsdienst is onderdeel van het macrosysteem (Bronfenbrenner, 1979). Dat betekent dat het in die functie alle andere systemen (micro-, meso- en exosysteem) in positieve of nega-tieve zin kan beïnvloeden en daarmee bepaald gedrag of bepaalde gebeurtenissen kan ver-hinderen of bevorderen (Spilka et al., 2003; Pieper, 2006). Godsdienst kan door haar functie in het macrosysteem als leverancier van waarden, normen, rolmodellen, regels en structu-ren (Larson en Larson, 2003; Spilka et al., 2003) zowel een positief als een negatief werkende factor in het copingproces zijn, die een adequate coping kan ondersteunen of bemoeilijken. Dit kan al het geval zijn in de waardering en erkenning van de traumatiserende gebeurte-nis. Als bijvoorbeeld bij incest de traumatiserende gebeurtenissen ontkend of verzwegen worden, of als door de man-vrouwvisie de neiging tot ‘blaming the victim’ bestaat, kunnen godsdienst en geloof zowel de ‘event-appraisal’ als de ‘resource-appraisal’ negatief beïn-vloeden. Uitgedragen waarden en normen kunnen ondersteuning bieden, maar ook een slachtoffer in de klem zetten. De boodschap bijvoorbeeld dat het lichaam een tempel van de Heilige Geest is en dat dit zuiver bewaard moet blijven, kan voor een misbruikslachtoffer de ervaring van slechtheid, schuld en zonde verhevigen. Ook de centrale boodschap van het (moeten) schenken van vergeving kan negatief uitwerken bij slachtoffers van seksueel mis-bruik. Rolmodellen voor slachtoffers kunnen ontbreken in het godsdienstige systeem en als ze wel voorhanden zijn, kunnen ze positief of negatief uitwerken. Regels en structuren kun-nen een ondersteukun-nende functie hebben, maar zij kunkun-nen ook belangrijker zijn dan men-sen. Wanneer godsdienst, als deel van het macrosysteem, copingactiviteiten belemmert (bijvoorbeeld het hulp zoeken, of erover praten) of als negatief beoordeelt (bijvoorbeeld het uiten van de woede en/of gedachten aan wraak), kan dit aanleiding zijn tot transformatie (accommodatie in termen van Janoff-Bulman) van godsdienstige waarden en waarheden (Pargament, 1997).

3.4.2.2. Godsdienst en geloof als deel van het oriënteringssysteem

Godsdienst en geloof behoren ook tot het algemene oriënteringssysteem dat een mens heeft ten aanzien van zichzelf en de wereld. Dit algemene oriënteringssysteem komt altijd mee bij coping, en is daarmee van invloed op alle appraisalprocessen (Pargament, 1997; Park, 1998). Wanneer godsdienst en geloof geen of onvoldoende ruimte hebben of geven voor zinvolle (re)appraisalprocessen, dan kan dit adequate coping belemmeren en/of aanleiding geven tot transformatie (accommodatie in termen van Janoff-Bulman) van godsdienstige waar-den en waarhewaar-den. Pargament (1997) noemt zeven manieren waarop godsdienst (‘religion’) het algemene oriënteringssysteem kan verzwakken (of kracht geven bij het tegengestelde). Hij noemt dan als verzwakkende factoren achtereenvolgens ongedifferentieerde godsdienst (godsdienst waarin onvoldoende duidelijkheid is waar de grenzen of scheidslijnen liggen in leer en leven); onderwerping aan Gods wil omdat alles in de wereld deel uitmaakt van Gods plan; ontkenning van de negatieve kanten van/in het leven; geen ruimte voor verlossing (door genade en vergeving); een gefragmenteerde godsdienst waarbij er een kloof is tussen gods-dienst en leven, tussen geloof en praktijk, tussen religieuze motivatie en religieuze praktijk; religieuze rigiditeit; onveilige gehechtheid (aan God).

3.4.2.3. Godsdienst en geloof als zingevingssysteem

Godsdienst is tevens een betekenis- en zingevingssysteem, waardoor het kan bijdragen aan interpretatie en zingeving van traumatiserende gebeurtenissen (Janoff-Bulman, 1992; Smith Landsman, 2002; Ganzevoort, 2005a). Godsdienstige reframing/herdefiniëring (het tweede proces in de indeling van Janoff-Bulman) kan dan plaatsvinden, zowel ten aanzien van de ge-beurtenis of situatie, als ten aanzien van de persoon in kwestie, als ten aanzien van het hei-lige, c.q. de Heilige (Pargament, 1997). De mogelijkheid tot zinvolle godsdienstige reframing vereist wel dat de traumatiserende gebeurtenissen ergens een plaats hebben in het systeem en dat er ‘taal’ voor aanwezig is (Ganzevoort, 2005b). Hetzelfde geldt voor het slachtoffer-schap en de rol van de ‘toeschouwers’. Ganzevoort noemt dit het voorhanden zijn van ‘cano-nieke verhalen’ (Ganzevoort, 2006b, p. 97). Godsdienst als betekenis- en zingevingssysteem kan echter ook belemmerend werken ten aanzien van het vinden van zin en betekenis. Dit laatste kan zich voordoen als aan de traumatiserende gebeurtenis de betekenis van slecht, verboden of geheim gegeven wordt, als de gebeurtenis de belangen of waarden van het gods-dienstige systeem, de godsdienst en/of het geloof bedreigt, of conflicteert met het belang van slachtoffer.

In het Nederlandse taalgebied worden de woorden zingeving en betekenisgeving naast en door elkaar heen gebruikt. Daarnaast worden ook woorden als zin -, respectievelijk beteke-nis-, - vinding, - ontdekking, - toekenning, - verlening gebruikt (Ganzevoort, 1994a). Maso en Smaling (1998) gebruiken ook nog het woord betekeniservaring. In al deze bewoordingen zijn twee groepen te onderscheiden, namelijk zin, c.q. betekenis, als iets dat je overkomt of toe-valt of aan je verleend wordt (passief dus) en zin of betekenis die je actief verleent aan iets. Dit

laatste heeft vooral een activistische en rationeel-bewuste connotatie (Mooren, 1998, p.203), reden waarom sommigen bezwaar hebben tegen deze term en zingeving als eerste receptief zien, namelijk in dat wat het leven de moeite waard maakt. Mooren ziet dit slechts als een kwestie van definitie, aangezien de mens vanuit psychologisch perspectief als (ook) actief wordt gezien. Bovendien is het hele proces van zingeving en zinvinding een complex proces, waarvan zinervaring de resultante is (id.). Zingevingsprocessen zijn altijd processen ‘achteraf’ die continu werkzaam zijn (id.) en behoren tot de copingprocessen. Daarnaast is er verschil tussen zin en betekenis. Zin heeft iets van een doel, een bedoeling, een uitkomst in zich, ter-wijl betekenis meer iets zegt over de waarde die iets of iemand voor haar heeft. Het Engelse taalgebied kent voor al deze verschillende begrippen het ene woord ‘meaning’. Dat kan bij het lezen van de literatuur verwarring geven over de precieze inhoud van wat er in die specifieke context mee bedoeld wordt. Sheikh (2008, p.90) noemt vanuit de literatuur twee specifieke elementen van het begrip ‘meaning’, namelijk ‘meaning as comprehensibility’ en ‘meaning as significance’. Bij de eerste gaat het dan vooral om het begrijpen, namelijk wat en hoe gebeur-de het, hoe zit het met oorzaak en gevolg, hoe passen gebeur-de gebeurtenissen in gebeur-de wereldvisie die men vóór deze gebeurtenissen bezat. Bij de tweede gaat het meer om betekenis en zin, om vragen als ‘waarom ik?’, om vragen die meer existentieel en spiritueel van aard zijn. Beide be-tekenissen noemt zij overigens verweven met elkaar. Mooren (1998) benoemt de twee taken van zingeving als de oriënterende taak (het begrijpen) en de evaluerende taak (de waarde er-van bezien). Bezig zijn met ‘meaning’ in al zijn betekenissen is een belangrijke factor bij co-ping en PTG (Park en Ai, 2006; Sheikh, 2008) en kan leiden tot assimilatie van voorheen niet te accepteren gebeurtenissen in het ‘global belief system’ (Altmaier, 2013). Het begrip ‘meaning’ heeft al de Nederlandse varianten in zich. Zingeving is een omvattend en veelzijdig, gelaagd proces (Mooren, 1998, p.197) en kan ingedeeld worden in niveaus (Ganzevoort, 1994a). Het eerste niveau is het praktische, alledaagse niveau: een zinvolle dagbesteding, zinvolle con-tacten, zinvol werk, etc. Op dit niveau kan ook de persoonlijke betekenisverlening gelegd worden, door Ganzevoort het incidenteel persoonlijke niveau genoemd. Op dit niveau wordt betekenis gezocht en verleend aan concrete gegevenheden in het leven van de persoon. Het tweede niveau in zijn indeling is dan het structureel persoonlijke niveau. Hierbij gaat het om de grotere verbanden in het levensverhaal, waarin naar zin en betekenis gezocht wordt. Gan-zevoort noemt dit zingeving. Het derde niveau noemt hij immanent globaal. Hier gaat het om de levensbeschouwing. Het vierde niveau noemt hij transcendent globaal. Hier is de verbin-ding met een andere werkelijkheid aan de orde, geloof genoemd. Levensbeschouwing en ge-loof (derde en vierde niveau) kunnen bron, middel, of uitkomst van het zingevingsproces zijn. Mooren (1998) spreekt van levensbeschouwelijke zingeving wanneer de ervaring van zin ge-zocht of gevonden wordt binnen of met behulp van een levensbeschouwing, religie of ideolo-gie. Een eenvoudiger indeling kan zijn in existentiële en niet-existentiële zingeving, of in im-manente en transcendente zingeving. Park en Ai (2006) maken eveneens een eenvoudiger indeling, namelijk in ‘global meaning’ en ‘situational meaning’. Bij de eerste onderscheiden

zij ‘global beliefs’, dat zijn de basisschema’s waarmee men de wereld en zichzelf ziet en er-vaart (vergelijkbaar met Janoff-Bulman’s drie basisassumpties). Vervolgens ‘global goals’, dat zijn de idealen, dingen of situaties waar men naar streeft. Als derde de ‘subjective feelings of meaning’ die men heeft, de gevoelens van zinvolheid of zinloosheid die men kan ervaren in relatie tot de ‘global goals’. ‘Situational meaning’ is gekoppeld aan concrete gebeurtenissen of situaties. Als een ‘situational meaning’ niet klopt met de ‘global meaning’, dan treedt het proces van ‘meaning-making’ in gang, waarbij hetzij de een, hetzij de ander, hetzij beide, ver-anderd kunnen worden (de processen van accommodatie en assimilatie). Hiermee is tevens te zien dat ‘meaning-making’ een (cognitieve) vorm van coping kan zijn. Smith Landsman (2002) maakt dezelfde indeling, maar benoemt de verschillen als ‘ordinary meanings’ en ‘ex-traordinary meanings’. Zin- en betekenisgeving, c.q. –vinding, worden sinds Aristoteles (of nog eerder) een dwingende menselijke behoefte genoemd (Spilka et al., 2003; Park, 2005; Park en Ai, 2006; Park et al., 2013). Altmaier (2013) kritiseert deze stelling, omdat deze uitgaat van een dualistisch en deficiëntiemodel, namelijk zingeving als reactie op iets bedreigends buiten het individu en als primaire behoefte aan iets dat gemist wordt. Zij noemt recentere conceptualisaties die de nadruk leggen op groei en zelfactualisatie en daarmee op een model van kracht. Zingeving is dan een individueel proces als ultieme expressie van het zelf. Tevens stelt zij de vraag wat er gebeurt als er geen zin of betekenis gevonden of verleend kan worden aan traumatiserende gebeurtenissen: is er dan sprake van secundaire traumatisering? Deze vraag laat zij onbeantwoord. Park et al. (2013, p.158) benoemen ‘meaning’ als noodzakelijk voor een gevoel van coherentie en controle, voor reductie van onzekerheid en bevestiging van de identiteit, voor het vinden van existentiële antwoorden en het ontdekken van richtlij-nen voor het gedrag. Met het ‘Assumptive World’ model van Janoff-Bulman (1992) kan de be-hoefte aan zingeving benoemd worden als: de mensheid kan niet zonder het geloof in een goedwillende, rechtvaardige en veilige wereld, een wereld waarin oorzaak en gevolg logisch samenhangen, waarin dingen zin hebben of betekenis gegeven kunnen worden, waarin ge-beurtenissen begrepen en verklaard kunnen worden, zodat we ons veilig kunnen voelen, een wereld waarin we ervaren dat we van waarde zijn. Dat is de uiteindelijke drijvende kracht ach-ter het zoeken naar zin en betekenis voor het eigen leven en de wereld om ons heen in al zijn facetten. Godsdienst en geloof kunnen hierbij een belangrijke rol spelen, hetzij als toevlucht als het immanente domein tekort schiet, vooral als het probleem niet opgelost kan worden of wat gebeurd is niet hersteld kan worden (Park, 2005), hetzij als reeds aanwezig kader waar-binnen (ook) gevonden kan worden waar zo dringend behoefte aan is. Zo kan geloof een vorm van veiligheid, logische orde, zin en betekenis, zelfwaardering, rechtvaardigheid en een gevoel van controle geven (Spilka et al., 2003; Pieper, 2006). Park et al. (2013, pp.160 e.v.) noe-men eveneens een heel aantal functies van religie binnen het proces van ‘meaning-making’, zoals het geven van de lens waardoor men zichzelf, de wereld en de relatie tussen die twee beziet (ook Park, 2005), het geven van een interpreatiekader en van doelen, pijn en verlies be-grijpelijk en draaglijk maken, hulp in crises en verhoging van het gevoel van controle geven.

Godsdienst en geloof geven de religieuze verwoording van de drie basisassumpties van de goedwillendheid en de rechtvaardigheid van de wereld en van de waarde van het zelf (Janoff-Bulman, 1992; Doka, 2002; Ganzevoort, 2005a; de Vries et al., 2007) en dragen bij aan existen-tiële betekenis- en zingeving (Smith Landsman, 2002). Park (2005) toonde in haar onderzoek aan dat religie, ook via het copingproces van zingeving, van invloed was op het welbevinden en de posttraumatische groei na verlies van een geliefde. Zij wijst er verder op dat het proces van zingeving niet alleen een individueel intrapsychisch proces is, maar dat er een voortdu-rende interactie is met de (sub)cultuur van familie, kerk en maatschappij. Voor verder onder-zoek bepleit zij onder meer een onderscheid tussen het onder-zoeken naar zin en het vinden ervan, een onderscheid tussen negatieve en positieve religieuze zingeving, en onderzoek naar de impact van de verschillende vormen van theodicee als onderdeel van zingeving.

3.4.2.4. Godsdienst en geloof als deel van de sociale context

Godsdienst en de godsdienstige context kunnen als deel van de gehele context (mede) als buffer functioneren tegen het zich voordoen van potentieel traumatiserende gebeurtenis-sen en tegen (de mate van) traumatisering, door bij te dragen aan weerbaarheid (Peres et al., 2007). Zo kunnen zij ook een bijdrage leveren aan ondersteuning na de traumatiserende gebeurtenissen door het valideren van de appraisal- en copingprocessen, het beschikbaar hebben van (religieuze) attributies en mogelijkheden tot zingeving, het geven van erkenning, aanvaarding en ‘social support’. Maton (1989) vond in zijn onderzoek dat ‘spiritual support’, en dan vooral als die ervaren werd van God, een factor van belang als buffer bij stress. ‘Spiri-tual support’ van de geloofsgemeenschap en van God moet bij onderzoek wel onderscheiden worden. Wanneer deze ondersteunende functie niet tot zijn recht komt, dan kan er transfor-matie (accommodatie in termen van Janoff-Bulman) van godsdienstige- en geloofswaarden en waarheden plaatsvinden.

3.4.2.5. Invloed van het copingproces op godsdienst en geloof

Andersom, zo werd al gezegd, is er de (mogelijke) invloed van (delen van) het copingproces op (dimensies van) godsdienst en geloof. De kern hiervan is samen te vatten in het al dan niet functioneren van godsdienst en geloof als positieve factor in (delen van) het copingpro-ces (Ganzevoort, 1998a), zoals hierboven uiteengezet. Dat betekent dat wanneer godsdienst en geloof als deel van het macrosysteem, het oriënteringssysteem, en het betekenis- en zin-gevingssysteem onvoldoende of niet bijdragen aan een adequaat copingproces, dat er dan (noodgedwongen) transformatie (accommodatie) van (delen van) godsdienst en geloof moet plaatsvinden. Hetzelfde geldt wanneer godsdienst en geloof onvoldoende functioneren als hulpbron of ondersteuning, als zij inadequaat zijn als methode van coping, als zij geen of on-voldoende zinvolle bijdrage leveren aan een of meer doelen van coping en/of als zij in zich-zelf een bron van strijd vormen. In al deze gevallen zal er dan transformatie (accommoda-tie) (moeten) plaatsvinden. Als zij een of meer van die functies wel goed uitvoeren, dan kan

er conservatie (assimilatie) van geloofswaarden en –waarheden plaatsvinden, evenals post-traumatische groei op het terrein van godsdienst en geloof (het domein van de levensfiloso-fie). Linley en Joseph (2004) constateren dat het vooral op het terrein van betekenisverlening en zingeving (als vorm van religieuze coping) lastig is om positieve herinterpretatie, coping en posttraumatische groei van elkaar te onderscheiden.

In document VU Research Portal (pagina 93-98)