• No results found

Gevolgen voor de spiritualiteit

In document VU Research Portal (pagina 164-170)

* onvermogen grenzen te stellen (Demasure, 2004)

5.4.2.5. Gevolgen voor de spiritualiteit

*

verandering in betekenisgeving door wanhoop en verlies van vertrouwen (Draijer, 2007).

*

verandering van mensbeeld, wereld- en maatschappijbeeld (Demasure, 2004).

*

verandering van godsbeeld (Doehring, 1993; Kane et al., 1993; Ganje-Fling et al., 2000;

De-masure, 2004).

*

verandering van betekenisbeleving (gevoelens), betekenisgeving (cognities), zinvinding

(spiritualiteit) en zinvol handelen (Demasure, 2005).

Zeer veel onderzoek en theorie geven aan dat de gevolgen van incest vooral gevonden worden op het persoonlijke (psychisch en fysiek) en relationele terrein. In de ordening hierboven is dat ook te zien. Dit komt overeen met wat Janoff-Bulman (1992) al stelde over de aard van de PTE en de gevolgen ervan voor de basisassumpties (zie par.2.3.1.), namelijk dat opeenvolgende PTE’s of een traumatiserende situatie ervoor zorgt dat de gevolgen deel van de persoonlijk-heid kunnen worden, dat een gebeurtenis die een enkel individu betreft (in het denken van het slachtoffer) vooral de derde basisassumptie raakt, en dat intentioneel menselijk handelen een sterke aanslag is op alle drie de basisassumpties, maar vooral op die van de goedwillend-heid van de wereld en die van de waarde van het zelf. Tevens is in de lijst gevolgen te zien dat deze eerste en derde basisassumptie (de goedwillendheid van de wereld en de waarde van het zelf) voor wat betreft de gevolgen van incest, ook deels met elkaar verbonden zijn. Dat kan ook haast niet anders, omdat persoon(lijkheid) altijd ‘persoon in relatie’ is en zéker als de persoon-lijkheid nog in ontwikkeling is. Incest schaadt in sterke mate deze zich ontwikkelende per-soonlijkheid, wat onontkoombaar gevolgen heeft voor de ‘persoon in relatie tot’.

5.5. Herstel

5.5.1. Terminologie

Behalve wat er in par. 2.6.1. al gezegd is over het inadequate woord herstel en de equivalen-ten ervan, moet daar bij het spreken over incest nog aan toegevoegd worden dat dit woord met de connotatie van terugkeer naar vóór de traumatiserende gebeurtenis, eigenlijk niet gebruikt kan worden bij incest. Incest vindt per definitie plaats in de jaren dat een kind jong en volop in ontwikkeling is. Terugkeer naar ‘ervóór’ is dan ook in alle opzichten onmogelijk, dit in tegenstelling tot traumatisering bij volwassenen, waarbij theoretisch die mogelijkheid nog wel bestaat. De connotatie van (terugkeer tot) heelheid en gezondheid (fysiek en psy-chisch) past nog slechter bij incest dan bij andere soorten traumatisering. Incest vindt name-lijk plaats terwijl de persoonname-lijkheid nog in ontwikkeling is, waardoor de gevolgen van incest ‘meegenomen’ worden in die ontwikkeling. Dat hoeft niet te betekenen dat overlevenden van incest fysiek en/of psychisch nooit (meer) heel en gezond kunnen zijn. Het stelt wél de begrip-pen heelheid en gezondheid extra ter discussie. Van de teleologische connotatie van herstel kan hetzelfde gezegd worden. Omdat de incestervaring en de gevolgen daarvan meegeno-men worden in de ontwikkelingsprocessen, zullen zij op de een of andere manier deel blijven uitmaken van de persoonlijkheid en het leven van het voormalige slachtoffer. Hulpverlening

en therapie kunnen daar wel wijzigingen in aanbrengen, maar onderzoek en theorie laten zien dat vrouwen die incest meemaakten dit, op welke manier dan ook, hun hele leven ‘mee-dragen’. Een veelgehoorde uitspraak is dan ook: ‘slachtoffers hebben levenslang’. Bovendien worden zij in de huidige geseksualiseerde maatschappij voortdurend ‘getriggerd’.

De connotatie van een lineair sequentieel proces is bij incest helemaal ‘out of order’, maar ook het genoemde alternatief, een spiraalsgewijs proces, is eigenlijk niet van toepassing op incest. Alleen al de processen van zwijgen, vergeten en verdringen belemmeren het herstel-proces, of dit nu als lineair of spiraalsgewijs benoemd wordt. De problematische relationele context van gezin en familie is eveneens (vaak) een belemmering voor het herstelproces, om-dat de overlevende daar feitelijk en/of innerlijk altijd mee geconfronteerd blijft. In plaats van bij incest spreken over herstel of verwerking, zou het beter zijn te spreken over het ‘leren om-gaan met de incestervaring en de gevolgen ervan’. Een beter beeld zou zijn dat van de al eer-der genoemde kluwen, waarbij soms een aantal draadjes gevonden worden, die eruit getrok-ken kunnen worden en soms kan de verwarde kluwen wat ordelijker opgerold worden. Deze bewoording en dit beeld doen meer recht aan het ingewikkelde en vaak langdurige proces dat veel incestoverlevenden ervaren bij het verder leven na incest.

In het verslag van het empirisch onderzoek zal blijken dat het in par. 2.6.1. al genoemde pastorale woord ‘heling’ vaak een goede beschrijving is van het proces van leren omgaan met de incestervaring en de gevolgen daarvan. Om praktische redenen wordt, waar het niet an-ders kan, het woord herstel gebruikt.

5.5.2. Aard van het herstel

Omdat bij incest de grootste schade wordt toegebracht aan het (basis)gevoel van veiligheid en vertrouwen (eerste basisassumptie) en aan het zelfgevoel (derde basisassumptie), zal daar het meest aan gewerkt moeten worden. Incest wordt bovendien gekenmerkt door het verlies aan autonomie, verlies van de zeggenschap over het eigen lichaam, en een groot gebrek aan controle over het hele incestgebeuren. Daarom zal ook herstel van autonomie en het (her) vinden van controle over het eigen leven een belangrijk punt zijn bij het leren omgaan met de incestervaring en de gevolgen ervan. In de fasen die Herman (2003) noemt, komen deze twee aspecten terug. Zij noemt als belangrijkste taken van de eerste fase: ‘het geven van veiligheid en het herstel van macht, zeggenschap en controle van de overlevende over eigen lichaam en leven’. Ook de tweede fase die zij noemt, herinnering en rouw, is bij incest aan de orde. In de verliestheorieën, maar ook uit empirisch onderzoek, blijkt er bij incest verlies sprake van een gevoel van verlies om wat haar afgenomen is of om wat nooit geweest is, namelijk ver-lies van kind-zijn, van warme en liefdevolle relaties, van veiligheid, van onschuld, van zichzelf, van reinheid (van het lichaam) en zuiverheid, van zin, doel, betekenis en toekomstperspec-tief. Leren omgaan met de eigen incestervaring zal dus ook een rouwproces inhouden. Om-dat dit rouwproces de voorbije kindertijd betreft en de vaak (blijvend) verstoorde relaties bin-nen gezin en familie, zal dit rouwen nooit helemaal ‘voorbij’ zijn. Het hele leven door zullen

er, ook bij een goed verlopen rouwproces, triggermomenten zijn. De derde fase van Herman (2003), herstel van het relationeel vermogen en herstel van verbondenheid, zal bij incest geen gemakkelijke fase zijn. Incest betekent immers, naast persoonlijke traumatisering, vooral re-lationele traumatisering (Truyens en Van Essen, 2007).

5.5.3. ‘Eindpunt’ van het herstel

Het beeld van de kluwen geeft al aan dat er eigenlijk bij incest vaak geen sprake zal zijn van een ‘eindpunt’ van herstel. Beter is het om, zoals in par. 2.6.3. al gezegd is, te spreken over het bereiken van een zeker evenwicht waardoor het leven, fysiek en psychisch, weer geleefd kan worden. Op alle genoemde kenmerken van dit evenwicht kan er (nog steeds) moeite zijn. Voor incest zou het daarom beter zijn om beperkende woordjes als ‘soms, af en toe, meestal, vaak, gedeeltelijk, moeizaam’ toe te voegen. Banyard en Williams (2007) vroegen in hun on-derzoek bij 80 vrouwen die als kind seksueel misbruikt waren, hoe zij herstel definieerden. Het vaakst werd genoemd dat herstel nooit helemaal volledig mogelijk was, of dat het een voortgaand proces was, of dat het altijd verandering inhield.

6. GODSBEELDEN

De vraag naar de godsbeelden is de hoofdvraag van dit onderzoek. God, hoe ook ‘verbeeld’, is een centraal concept in de christelijke godsdienst en het christelijk geloof. Eerder is al gezegd dat er de premisse is dat God bestaat. De christelijke godsdienst en het christelijk geloof gaan over God, zowel in cognitief, als in emotioneel, als in relationeel opzicht. Dat maakt God, c.q. het godsbeeld, tot een belangrijk onderwerp bij onderzoek naar het functioneren van gods-dienst en geloof in levensverhalen (Schaap-Jonker, 2008a, p.6).

In dit hoofdstuk komen allereerst de terminologie en definiëring aan de orde, gevolgd door de verschillende indelingen van de godsbeelden. Hierna is er een korte weergave van theorie en onderzoek vanuit psychologisch en vanuit theologisch perspectief. Neurobiologie en neu-rotheologie worden genoemd. Daarna worden de godsbeelden in relatie tot traumatisering en incest besproken. Dit hoofdstuk sluit af met een korte weergave van het vraagstuk van de theodicee, en dan vooral in relatie tot incest.

6.1. Terminologie

De term godsbeeld kent zowel in het Nederlandse als in het Engelse taalveld een taalkundige en conceptuele verwarring. In het Nederlands functioneren de termen ‘godsbeeld’ en ‘gods-concept’ naast en door elkaar, waarbij ze inhoudelijk niet altijd duidelijk van elkaar onder-scheiden worden. Een enkele keer wordt ook gebruik gemaakt van de term ‘godsvoorstelling’ (Roukema-Koning, 1998; de Vries-Schot, 2006). De term ‘beeld’ wekt de indruk dat het om een vrij statisch ‘plaatje’ gaat en de abstractere term ‘concept’ lijkt alleen de cognitieve kant van het godsbeeld weer te geven. Beide voldoen niet voor de vraagstelling van dit onderzoek. Het Engels kent drie termen, namelijk ‘concept of God’, ‘God image/image of God’, en ‘God repre-sentation/representation of God’. Hiervoor geldt dezelfde taalkundige en conceptuele ver-warring (Lawrence, 1997; Foster en Babcock, 2001).

Voor dit onderzoek wordt aangesloten bij de objectrelationele terminologie en conceptu-alisering van godsbeelden door Rizzuto (1979, 1980, 1982), namelijk het Engelse ‘represen-tation of God’, met als Nederlands equivalent ‘godsbeeld’. Deze laatste term is onvoldoende, maar wordt gebruikt vanwege gebrek aan beter, en omdat deze term in het Nederlands het meest ingeburgerd is. Inhoudelijk wordt hij voor dit onderzoek gelijk gesteld aan ‘represen-tation of God’ (zie verder par. 6.4.). ’Represen‘represen-tation of God’ wordt door Rizzuto (1979) in ob-jectrelationele termen benoemd als een intrapsychisch proces waarbij kennis, herinnerin-gen, gevoelens en ervaringen die opgedaan zijn in het leven en in relatie tot anderen, een voorstelling van en ervaring met God vormen. Binnen deze ‘representation of God’ maakt zij

dan onderscheid tussen ‘concept of God’, waarmee meer de cognitieve kant van het gods-beeld bedoeld wordt, en ‘image of God’ dat meer doelt op de emotionele- en ervaringskant van het godsbeeld. Hall en Fujikawa (2013, pp. 277 en 278) gebruiken hiervoor de termen ‘explicit God image’ en ‘implicit God image’. Deze laatste hebben echter meer de connota-tie van ‘bewuste’ en ‘onbewuste’ godsbeelden, een onderscheid dat minder geschikt is voor dit onderzoek. Het gaat in dit onderzoek immers over de vraag hoe de respondenten zich re-kenschap geven van hun voorstellingen van en hun verhouding tot God. Hierbij is het totale intrapsychische proces, dat weergegeven wordt met de term ‘representation of God’, aan de orde. Van der Lans (2001, p. 356 ev.) maakt bezwaar tegen het gebruik van de termen ‘image of God’ en ‘representation of God’ bij onderzoek naar godsbeelden, waarbij hij verwijst naar een uitgebreid debat in andere wetenschappelijke disciplines over de precieze betekenis van ‘representation’. Hij bepleit vervanging van het woord ‘representation’ door ‘discourse’, om-dat een beeld van God niet een al dan niet statisch mentaal beeld is, maar een intramenta-le of manifeste manier van spreken over God door iemand in een specifieke context. Taal en betekenis, zegt hij Wittgenstein na, kunnen niet losgemaakt worden van hun context. Zo kan het spreken over God, niet losgemaakt worden van de religieuze verhalen binnen de gemeen-schap waartoe de spreker behoort of behoorde. Van der Lans stelt ook de vraag of het niet beter zou zijn om in plaats van godsbeelden de relatie met God te onderzoeken. Naar zijn me-ning heeft spreken over God (ook) altijd een psychologische functie (bijvoorbeeld rekenschap geven van ervaringen of gebeurtenissen) en is daarmee relationeel van aard en niet een uiting van een (mentaal) godsbeeld. Ook in dit opzicht is de term ‘discourse’ beter passend. McFa-gue (1982, pp. 166-167) bepleit eveneens het gebruik van metaforen voor God in relatione-le termen in plaats van in beelden. Ook Heitink (2001) zit op hetzelfde spoor als hij stelt dat godsbeelden gevormd zijn in de context van de eigen ervaring van de gelovige en daarmee dus ook relationeel bepaald zijn. Niet God zelf is dan object van onderzoek, maar de mense-lijke ervaring van Hem. In de vraagstelling van dit onderzoek en in de communicatie naar de respondenten is wel de term ‘godsbeelden’ gebruikt vanwege de duidelijkheid ervan in de omgangstaal. In de verhalen die zij vertellen, blijkt dat van der Lans deels gelijk heeft. Wan-neer zij vertellen over God in hun kinderjaren, is er vaak wel sprake van een min of meer sta-tisch ‘beeld’, passend bij de ontwikkelingsfase. Vaak betreft het dan een antropomorf beeld met vooral eigenschappen en kenmerken (zie verder het empirische gedeelte). In het vertellen van hun levensverhaal echter is er steeds (ook) sprake van de psychologische functie die van der Lans noemt, namelijk het verwoorden van hun verhouding tot die godsbeelden in hun le-ven en dan vooral in de context van de ervaren incest.

6.2. Definiëring

God zelf laat zich uiteraard niet definiëren. Er kan over Hem gesproken worden vanuit ken-nis die als openbaring benoemd en/of erkend wordt, al dan niet binnen een godsdienstige traditie. Er kan tevens over Hem gesproken worden vanuit eigen of andermans ervaring met God. Godsbeelden kunnen echter wel vanuit (christelijk) theologisch perspectief gedefini-eerd worden, namelijk als dat omvattende geheel van cognitieve, affectieve en relationele

ken-nis van en ervaring met iemand in persoonlijke of onpersoonlijke zin, die de menselijke werke-lijkheid te boven gaat, maar die zich wel laat kennen in die menselijke werkewerke-lijkheid (zie verder par.6.5.). Deze definiëring is beperkt tot de christelijke religie. Echter, ook in het bredere

do-mein van de spiritualiteit zijn concepten aanwezig die ‘god’ genoemd worden of als zodanig beschouwd worden. Deze worden in dit onderzoek niet geheel buiten beschouwing gelaten. Daarom wordt als bredere definitie gegeven: onder een godsbeeld wordt verstaan die kennis

en ervaringen die de respondenten toeschrijven aan iemand die, of iets dat zij ‘god’ noemen of bedoelen. Bij de weergave van de godsbeelden in de verhalen worden alle beschrijvingen van

wat als ‘god’ genoemd of bedoeld wordt, meegenomen. Ten slotte moet opgemerkt worden dat er bij mensen meerdere godsbeelden tegelijk aanwezig kunnen zijn (van der Ven, 1998a; Foster en Babcock, 2001; Schaap-Jonker, 2004).

In document VU Research Portal (pagina 164-170)